§ 7. Goede ‘voorwaarde’-theorie.
D. Maar nu het fijne puntje : God geeft ons wel BELOFTEN maar geen VOORSPELLINGEN. Hij zegt dus niet tot N.N. : gij zult eenmaal in den hemel komen, en tot een anderen N.N. : gij blijft er eeuwig buiten.
Daarom geeft Hij een belofte, met een bevel, zooals de Dordtsche Leerregels zeggen: de belofte komt met bevel van geloof en bekeering. En dus zegt Hij bij den doop: wie in Mij gelooft, zal niet beschaamd worden; die Mij eeren, zal Ik eeren; den oprechte gaat het licht op in de duisternis; die Mij vroeg zoeken zullen Mij vinden.
En wie dat nu remonstrantsch wil noemen, die leest m.i. den bijbel niiet goed, waarmee toch de remonstranten zijn verslagen.
En nu de slotsom : waarom zou men toch zulke termen vastleggen, waar geen mensch iets aan heeft? Heel die passage over ‘onvoorwaardelijk’ wordt ingeleid (zie begin van C) met de opmerking :
a) het geloof is geen voorafgaande vordering;
b) het geloof is geen voorwaarde tot de zaligheid, geen voorafgaande voorwaarde.
Maar daar zijn we het allemaal mee eens. Tenminste, als wij het goed begrijpen. Er staat immers: het geloof is geen voorafgaande vordering, MAAR een gave Gods. Elke beteekenis, in het woord ‘voorwaarde’ gelegd, in dien zin, dat ermee bedoeld zou zijn: het is niet GEGEVEN, maar het komt van ons zelf, wordt door ons allen hartgrondig verworpen! Hoe kan men het anders denken? Waarom zouden wij dan dat woord : voorafgaande VORDERING accepteeren? Alsof het geloof een EISCH was, waarvan de vervulling moest voorafgaan aan Gods BESLUIT? Of zelfs maar aan Gods GEHANDHAAFD, of NADER of VOLGEND besluit om ons zalig te maken? DáT is allemaal remonstrantsche dwaasheid waarmee wij in Nederland geen zier te maken willen hebben.
Maar we zeggen hier wèl, geleerd door al die inter-