| |
| |
| |
Afgeperst.
Wat hier onder volgt zal - jammer, dat men het zelf rustig zeggen kan - ongetwijfeld gelezen worden: meer dan één uitgever heeft me althans om deze publicatie gevraagd. Dit pleit niet vóór deze copie, maar tegen de ‘synode’, welke ons heeft uitgeworpen. Zij heeft het namelijk noodig gevonden, in officieuze en officieele uitlatingen het ‘probleem’ éven(!) aan te snijden, waarom ondergeteekende in den tijd der Duitsche bezetting zich schuil hield, en min of meer twijfel te wekken aangaande de noodzakelijkheid van dezen maatregel. En haar woordvoerders hebben zich niet ontzien op allerlei wijze, ook in publieke redevoeringen, dien twijfel te versterken.
Ja, men ging nog verder. Onophoudelijk is door haar herauten de kerk-historische ontwikkeling der dingen beïnvloed met het ‘argument’, dat ondergeteekende eerst zich schuil hield en maar niet voor den dag kwam, doch later - o zoo merkwaardig! - na zijn afzetting in eens wèl voor den dag kon komen, om in Den Haag de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ voor te lezen in een openbare samenkomst.
Het nogal persoonlijk getinte ‘argument’ sloeg blijkbaar in; want het aantal vragen, dat na dien te dezer zake mij gesteld is, is legio. Men bedenke daarbij, dat degenen, die vragen stellen nog maar een klein percentage vormen van degenen, die met het ‘argument’ bewèrkt zijn. Het ligt dus niet aan mij, maar aan deze synode, dat er om deze copie tot op den huidigen dag gevraagd wordt.
Nu werd reeds opgemerkt, dat de zaak waarom het hier gaat, eigenlijk uit kerk-historisch oogpunt zoo goed als geen belang heeft. Neem eens even aan, dat ondergeteekende nog veel meer ondeugden bezit, dan de synodale propaganda te dezer zake aannemelijk maken wil, - hoe ter wereld kan dit de synode ontlasten? Wie háár doen beoordeelen wil, moet haar schorsingsgronden bestudeeren, en de vragen, die zij mij stelde, en de antwoorden, die ik haar gaf. Met het al of niet terecht in de katakomben vertoeven van mijn persoon heeft dit alles niets uitstaande. Bovendien, de synode kan zich niet beklagen, dat mijn afwezigheid na 12 Juli 1942 tot op den tijd van mijn wederom-verschijnen voor het voetlicht, oorzaak was, dat zij geen genoegzaam
| |
| |
licht had in zake schorsing, etc.; of in zake haar ‘binding’ aan de leeruitspraken. Zij heeft herhaaldelijk verzekerd, dat zij licht genoeg had, óók over mijn standpunt, en zelfs geweigerd mij de gelegenheid te geven een officieele weerlegging van haar beschuldigingen op te nemen in de te publiceeren proces-stukken, en daarop te wachten. Zij kan toch niet tot een candidaat zeggen: wij binden U in Gods naam aan deze uitspraak, maar als die binding verkeerd is, ligt dat aan één van uw professoren, die afwezig was...... En tenslotte, wat hebben die arme candidaten en die honderden andere geschorsten te maken met de personalia van ondergeteekende? Het staat niet best, wanneer een synode, die honderden ambtsdragers uitwerpt of laat uitwerpen, de publieke aandacht àfleidt van haar officieele schorsingsgronden, om ze heen te leiden naar het al of niet te recht ‘onderduiken’ van - zegge - één der uitgeworpenen.
Intusschen, het feit ligt er. En nu eenmaal de publieke aandacht op deze aangelegenheid gericht is, is het noodig óók op dit bepaalde punt de voosheid der synodale bestrijding in het licht te stellen: we drukken ons hier zacht uit.
***
Dat ondergeteekende in het jaar 1940 al vrij spoedig na de bezetting van ons land gevangen werd gezet is bekend. Bij zijn ‘Entlassung’ uit de gevangenschap is hem geen enkele voorwaarde gesteld, is dus ook geen enkele aanvaard, is ook niets beloofd, maar is wèl van Duitsche zijde gezegd o.a., dat elke participatie aan een vergadering der A.R. partij, of ook elke werkzaamheid(!) als schrijver of journalist zou worden beantwoord met wegvoering naar een concentratie-kamp. De formule was duidelijk genoeg: verboden werd ‘jede schriftstellerische oder journalistische Tätigkeit’.
Ondergeteekende nu achtte zich geroepen in de eerste plaats zijn hoogleeraarsambt te vervullen; gaf daarom van dit publicatie-verbod mededeeling in een vergadering van professoren; en schreef in détails over deze zaak aan curatoren in een brief, waarvan de tekst vooraf aan de professoren werd voorgelezen. Allen meenden, dat het hoogleeraarsambt had vóór te gaan; trouwens het blad van ondergeteekende was en bleef toch verboden. Oók aan de synode is met het oog op de behandeling van de z.g.n.
| |
| |
meeningsverschillen schriftelijk één en ander meegedeeld, opdat zij niet te verontschuldigen zou zijn, wanneer zij anderen liet schrijven over zaken, waarin ondergeteekende zich niet kon mengen voor zoover het de noodige publicatie betrof. Ik kende de geesten en de gesten.
Zoo bleef ondergeteekende zijn onderwijs geregeld' voortzetten, totdat in den vroegen ochtend van 13 Juli 1942 plotseling een Duitsche auto opnieuw voor zijn deur stil hield, om, nu voor de tweede maal, te arresteeren. De deur werd niet geopend (de nacht was heel laat begonnen) en de auto vertrok, maar bleef in de stad, want op denzelfden morgen werden andere stadgenooten gearresteerd. Van bevriende zijde werd mij, terwijl de auto nog rond reed, een waarschuwing gegeven en ondergeteekende vertrok per boot naar Amsterdam. Het was toch vacantie.
Welke instantie mij had willen arresteeren heb ik nooit geweten. Het kan de ‘Sicherheits Dienst’ geweest zijn, 't kan ook een poging tot gijzeling geweest zijn. Hoe het zij, aan de Kamper professoren schreef ik, dat ik na beeindiging van de vacantie terug hoopte te komen om het werk te hervatten. Ik meldde dit den secretaris.
Een maand later evenwel werd te Kampen de arrestatiepoging door de Duitschers herhaald: een bewijs, dat het geval niet vergeten was, en dat men bleef zoeken.
Nog later werd vanwege de toenmalige Kamper politie officieel mijn stamkaart, die nog thuis lag, teruggevorderd en meegenomen. Tevens werd door informaties van de zijde van betrouwbare politiebeambten aan mijn huisgenooten meegedeeld, dat het bevel gegeven was bij terugkeer in Kampen tot arrestatie over te gaan.
Deze laatste mededeeling schiep uitteraard een nieuwesituatie. Het voornemen om na beëindiging der vacantie mijn academische werkzaamheden te hervatten mòest toen wel worden prijsgegeven. Voor een mogelijke arrestatie blijft men niet uit zijn werkkring, voor een zekere wèl. Het stond nu eenmaal vast, dat ik tóch niet meer aan de Hoogeschool zou kunnen werken, zoo lang dit arrestatie-bevel er lag; en zoo trok ik de conclusie, die onvermijdelijk was. Ik schreef aan curatoren, zette hun den stand van zaken uiteen, en vroeg hun oordeel. Officieel is mij van hunnentwege geantwoord, dat-curatoren het in de gegeven omstandigheden eveneens onvermijdelijk achtten, dat ik nu maar weg bleef. Scriba
| |
| |
van deze curatoren was Ds F.C. Meyster, lid van het curatorium was Ds N. Duursema. Het doet heel vreemd aan, dat na ontvangst van zulk een curatorialen brief ik later vernemen moest, dat zoowel synodale prae-adviseurs, als ook bijv. curator Ds Duursema, en andere ‘ingewijde’ synodeleden den volke kwamen vertellen dat zij een vraagteeken zetten achter reden en noodzaak van mijn ‘onderduiken’. Curatoren, die zoo spreken, geven zich zelf een slag in het gezicht.
Natuurlijk zijn er roddeltongen geweest onder N.S.B.-ers of met hen fraterniseerende ‘Gereformeerden’, die later suggesties wekten in den zin van deze ‘vraagteeken’-zetters. Hoe veel deze roddelpartijtjes waard waren, blijkt uit een mededeeling van Ds J. van Nieuwkoop. Deze was voor het een of ander ‘verhoor’ naar één der z.g.n. departementen te Apeldoorn geroepen, al waar hem in de gebruikelijke krachttermen was verzekerd, dat met name vele jongere Gereformeerde predikanten nog altijd weigerden zich met de Duitsche, nationaal-socialistische ideologie te verzoenen; dat dit werd toegeschreven aan den invloed van ondergeteekende; en dat, kreeg men hèm eenmaal in handen, zijn lot voor altijd zou zijn bezegeld. Ds v. Nieuwkoop 'heeft niet alleen mijn huisgenooten hiervan mededeeling gedaan, doch o.a. ook Dr K. Dijk er van op de hoogte gesteld. Toch kwamen later de dwaze suggesties, zoo even aangeduid.
Ieder voelt, dat, juist om in de toekomst te kunnen blijven werken, het noodig was, Kampen voorloopig te vermijden. Een kind bovendien kan verstaan, dat het reizen per trein te ontraden bleef. Want wie geen stamkaart had, kon ook niet op het persoonsbewijs het later verplicht gestelde zegeltje verkrijgen langs officieelen weg. Terwijl tenslotte ook de wil van gastheeren voor een ondergedokene zedelijk gezag heeft: het waren immers ook deze gastheeren, die zich door het enkele feit van het zonder aangifte onderdak verleenen ‘strafbaar’ hadden gemaakt.
***
Zoo bleef de toestand tot begin Juni 1944. Toen kwam er plotseling, niet van mijn zijde, doch van Duitschen kant, een actie, die de situatie scheen te willen wijzigen. Dat hier invloeden van andere zijde zijn werkzaam geweest staat voor mijn besef vast. Er is trouwens vóór dien tijd
| |
| |
een keer getracht mij te bewegen in te gaan op een aanbod, om tegen betaling van ettelijke duizenden guldens vrijstelling van vervolging te krijgen. Natuurlijk is dit aanbod geweigerd, - al zou het een kleinigheid geweest zijn, het bedrag bijeen te doen komen; ik noem het geval alleen maar ten bewijze, dat er duistere invloeden waren, die het feit der vervolging, dat men later zou dissimuleeren, erkenden, en dat als basis namen voor een poging tot zelfverrijking: Duitschers en (of) N.S.B.-ers.
Opmerkelijk is bovendien, dat in denzelfden tijd, waarin voor het eerst van Duitsche zijde in Juli 1944 via mijn broeder, den heer A. Schilder te Den Haag, contact gezocht werd om te geraken tot een gewijzigden toestand, (zie de hier achter volgende correspondentie) van minstens twee nederlandsche figuren elders bericht ontvangen werd, dat zij van deze Duitsche manipulaties op de hoogte waren, en van de zijde van één hunner verzekerd werd, dat men de synode daarvan zou kennis geven...... N.B. dit geschiedde in die periode van de maand Juli van 1944, waarin mijn broeder en ik nog geen woord mochten mededeelen aan derden omtrent de Duitsche actie tot wijziging van den toestand. Wat was dat voor nerveus gedoe, als er geen duistere, met mij spelende en met de ‘synode’ indirect verband houdende diplomaten achter zaten? De ééne van deze twee figuren stond in contact met den heer Rost van Tonningen, de andere had langdurig gecoöpereerd met den heer Van der Vaart Smit. Terwijl ik dit schrijf is tegen hem een proces gaande.
Welke officieele aanleiding bestond er voor de Duitschers om zich nù, in Juli '44, te bezinnen over mogelijke wijziging van mijn toestand? Volgens de eigen mededeeling van den heer Nelis van de S.D. (zie de hiernavolgende berichtgeving) was de aandacht der Duitschers gevallen op enkele publicaties van het bekende comité in Voorburg, hetwelk na de infame schorsing van ondergeteekende d.d. 23 Maart 1944 zich verdienstelijk gemaakt heeft door het publiceeren van eenige hoog-noodige voorlichtingslectuur. Het was in deze publicaties, dat opgemerkt werd, hoe infaam een synode handelde, die een man te lijf ging, die zich niet kon verweren, die in zijn vrijen armslag gehinderd werd door Duitsche vervolging, en bovendien door een publicatie-verbod. Hiermee was niets te veel gezegd van de synode: haar Kamper professoren kenden den tekst van
| |
| |
dit publicatie-verbod voor wat de cardinale formule betrof, al de curatoren wisten er ook alles van, en de synode eveneens. En alle drie wisten het uit schriftelijke mededeelingen mijnerzijds. De synode bovendien kon weten van curatoren, dat mijn niet-verschijnen door hen zelf was goedgekeurd. Maar de Duitschers vonden de zaak in zoo verre voor zichzelf onaangenaam, als nu onder het volk bekend werd, dat een kerkelijk man, in een kerkelijken strijd geworpen, in zijn bewegingsvrijheid werd gehinderd door de Duitschers. De Duitschers wilden graag de kerk vervolgen, maar wilden vooral niet den schijn daarvan hebben. Vandaar, dat zij via den heer Nelis contact zochten met mijn broeder.
Hoe dit alles verloopen is, ga ik hier voorbij. Men kan de hoofdzaak lezen in het hierna volgende verslag, dat de heer A. Schilder zoo vriendelijk was op te stellen. Mijnerzijds heb ik slechts dit op te merken:
a. Als naar gewoonte trachtten de Duitschers de schuld van zich af te schuiven. Vandaar, dat de heer Nelis zich uitdrukkingen permitteerde, die de suggestie wekten als ware mijnerzijds bepaald de S.D. aansprakelijk gesteld voor de vervolging van mijn persoon. Men weet reeds, dat ik nooit in die richting kon gesproken hebben, omdat wanneer men Duitschers bezig zag met arrestaties men nooit te voren weten kon welke instantie het was.
b. De Duitschers namen achteraf den schijn aan, als ware hun publicatie-verbod van den aanvang af alleen maar beperkt tot politieke aangelegenheden; maar zij logen toen. De term ‘jede schriftstellerische und journalistische Tätigkeit’ was ondubbelzinnig genoeg. Zie trouwens wat in het hierna volgend verslag wordt meegedeeld inzake ‘De Wachter’, waarin ik nooit geschreven had. Dat men mij om een niet eens door mij geschreven Wachter-artikel zocht, demonstreert dat men wel degelijk alle publicatie mijnerzijds wilde supprimeeren via een concentratiekamp.
c. Dat de heer Rutgers zich beijverde de Duitsche leugens door te geven aan zijn ‘synode’ worde met droefheid geconstateerd.
d. Over de contacten tusschen ‘gereformeerden’, N.S.B.-ers, Duitschers, ‘synode’ zwijgen wij. Ze zijn er geweest.
e. Het staat vast, dat op denzelfden dag, 22 Juli, waarop ik van mijn broer voor het eerst mededeeling
| |
| |
kreeg van den gewijzigden toestand, zonder tot geheimhouding verplicht te zijn, ik daarvan aan de synode mededeeling deed. Eveneens, dat ik tweemaal gevraagd ben, met haar vertegenwoordigers te spreken, en ook wèl-geteld tweemaal dezen heeren daartoe de kans gegeven heb, éénmaal in Wassenaar, vlak vóór de schorsing en éénmaal in Den Haag vlak vóór de afzetting. En dát het dus volkomen in de lijn lag van de niet door mij gezochte verandering van situatie, dat ik in Augustus 1944 in Den Haag kon spreken.
Alle giftige insinuaties in dezen zijn niet meer dan een schakel in de keten van persoonlijke disqualificaties, die hebben moeten dienen om de aandacht af te leiden van de kerkrechtelijke gruwelen van de ‘synode’, en haar zedelijke misslagen.
*** |
|