Dan de ouderlingen. Op dat gebied heerscht in de steden een ernstig kwaad.
Er zijn tal van menschen, die om hun positie en opleiding geschikt zijn, om mede leiding te geven in de gemeente. Maar men vraagt ontheffing. Men vindt, dat er renteniers genoeg zijn en gepensionneerden, voor wie het ouderlingen-ambt een aardige tijdpasseering is. Men vergeet, dat in een kerkeraad ook mannen moeten zitten in de kracht van hun leven, die den nieuwen tijd verstaan en die het initiatief kunnen nemen voor nieuwe dingen.
Ook deze opmerking vraagt de aandacht:
Ons werk komt nu in het vuur.
En dan nog de jeugd.
Het is een verschrikkelijk schandaal, dat in een stad als Leeuwarden, met een groot aantal Gereformeerde onderwijzers, die hun vrije middagen hebben en hun vacanties, het zoo moeilijk is, om een knapenleider te vinden, dat de jeugdouderlingen hun schaamte moeten overwinnen en iemand, die slechts tijdelijk in de stad verblijft, moeten vragen, of hij het dan maar wil doen.
Dat zijn zoo een paar dingen, waar we in dezen tijd maar eens aan moeten denken.
De dagen van rust en overvloed zijn voorbij. Er komen tijden van offers en strijd.
En - van intensieven geestelijken arbeid.
(7 Juni 1940.)