Bezet bezit
(1945)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend13. ‘Op de grens van twee werelden’. (I.)Onder dezen titel heeft dr H. Colijn onlangs een brochure gepubliceerd. Zien wij het wel, dan heeft dr Colijn in den zwaren tijd, dien wij doorleven, met deze brochure leiding willen geven aan ons onder harde klappen beduusd geworden volk. Reeds als zoodanig moet ze ons welkom zijn. Het doet goed, een vàste en loyale hand te voelen; er zijn handen genoeg, die aan het gewonde lichaam van ons volksbestaan rukken en sjorren, om uit de verwarring winst te halen voor hun speciale beweging of partij. Ook om een andere reden verdient dr Colijn's stem gehoord te worden. In hoofdtrekken baseert dr Colijn zich op de feiten, maar dan met behoud van wat staatsrechtelijk bindt, en leiding geven moet. Zoowel die nuchtere werkelijkheidszin, als die band aan het geldende staatsrecht, ontbreekt in deze onrustige dagen maar al te vaak. ⋆ ⋆ ⋆ | |||||
[pagina 74]
| |||||
Wat het eerste betreft, - wat wordt er al niet gesold met den nederlandschen ‘werkelijkheidszin’. Men moet, zoo hooren we van allerlei kant ons toevoegen, de feiten onder het oog zien. De feiten! En daarop ziende, zoo vernemen we dan, is het maar het beste, dat wij, nederlanders, zelf ons in allerlei opzicht gaan schikken naar buitenlandsch model. En met huid en haar ons laten steken in een fascistisch pak. Maat wat zijn de feiten dan toch? Zeker, wij hebben moeten zwichten voor militaire overmacht. Maar zijn we ook in den geestelijken oorlog bezweken? Zijn er geen gereformeerde jongelingen en meisjes, die over de leer van fascisme en nationaalsocialisme grondiger en derhalve beter ingelicht zijn en met meer succes zouden kunnen debatteeren, dan menigeen, die onder onze volksgenooten voor het forum optreedt als leider van nederlandsche jeugd, die naar den naam van het duitsche staatshoofd is genoemd, - reeds in den tijd, waarin - ook volgens officiëele formules - ons land met Duitschland in oorlog is? Men roept van zekere zijde om ‘de besten’ van ons volk. Feit evenwel is, dat van diezelfde zijde zullen worden uitgesloten, ja, vervolgd, belijders van den Christus, die, al of niet dragers van een wetenschappelijken titel, toch te goed onderlegd zijn, dan dat ze wetenschappelijke blunders konden slaan op de wijze der jongste Nostradamus-reclameGa naar voetnoot1). Feiten? De grondslag der feiten? Maar onze intellectueele ongereptheid, onze vrijheidszin, onze liefde voor een behoorlijke courant, onze geloofsworsteling, onze spankracht in het afwikkelen van godsdienstige, wetenschappelijke en kosmopolitische taken, die zijn óók feiten. Wie dit alles negeert, en ons verleiden wil, om nu maar den nationaal-socialistischen doop aan te vragen, terwijl de vrede nog niet geteekend is, die sluit zijn oogen voor de feiten. Hij wil ons geblinddoekt in het doopbassin geworpen hebben. Ik ben er zeker van, dat hij met ons niet bidt. Tegenover hem zullen wij òns ‘tenax-pakket’ hebben te stellen, ik bedien me van dit woord onder verwijzing naar hetgeen we schreven over dr v.d. Vaart Smit. ‘Tenax’ beteekent: vàsthoudend, taai, koppig, volhardend, niet loslatend. Maar dan willen we tenax zijn niet ten aanzien van de onlangs | |||||
[pagina 75]
| |||||
van Koninginnegracht 70, Den Haag, uit gepropageerde opvattingen, doch ‘tenax’, vast-houdend, aan onze geloofsbelijdenis. Werkelijkheidszin! ⋆ ⋆ ⋆
En nu dat tweede: band aan het geldend volkeren- en oorlogsen staatsrecht! Waar moet het heen, als we niet met beide handen, desnoods tot bloedens toe, ons vastklemmen aan het beschreven recht? Dat recht op eigen gelegenheid loslaten, ik zeg het weloverwogen, is in den grond der zaak verraad. Want dat recht is mede door onze Koningin geponeerd, die haar handteekening plaatste onder het bekende verdrag, waaraan nog onlangs de ‘Frankfurter Zeitung’ zich bleek te refereeren. Dr Colijn merkt in zijn brochure op (blz. 51/2), dat ‘contact met de naar Londen uitgeweken Nederlandsche Regeering’ er thans niet is. ‘Ook ontbreekt het orgaan daarvoor op het oogenblik.’ Het zal niet kunnen betwist worden. Maar wie zich ten strengste aan het geldend oorlogsrecht houdt, die heeft toch daarin contact bewaard met de Koningin, en met het haar toekomende overheidsgezag. Bij het volgen van déze lijn zal hij bewaard worden voor de fout van iemand, die, naar ik meen, verder niet hier in bespreking behoeft te komen, dan voorzoover zijn voornemen betreft, om den corporatieven staat in Nederland te importeeren; we hebben onlangs over dat begrip ‘corporatief’ reeds een en ander opgemerkt. Dit voornemen werd door bedoelden schrijver uitgesproken in verband met een op zichzelf sympathieke poging, om leiding aan ons volk te geven. Hij wilde dit doen in onverbrekelijke trouw aan onze Koningin. Maar naar onze meening zal, wie Haar werkelijk trouw is, slechts dàn in overeenstemming zijn met letter en geest van het Haagsche Verdrag, waaronder de naam der Koningin staat, indien hij thans geen enkelen anderen staat hier zoekt te bevorderen, dan dien wij hadden op 10 Mei 1940, toen vreemden ons land binnenrukten. Want juist tegen het gevaar der aantasting van het staatsverband, een gevaar, thans ondersteld als van buiten komende, heeft óók de Koningin, voor haar deel handelende, bij voorbaat beschutting gezocht in het Haagsche Verdrag. Wij zullen in de huidige verlegenheidssituatie moeten weerstand bieden aan elk streven | |||||
[pagina 76]
| |||||
tot staatsverandering, zelfs, al zouden wij meenen, de Koningin daarmee welgevallig te zijn. Zij moet, zoover het aan ons ligt, het huis-van-staat terugvinden, zooals ze het verlaten heeft, noodgedwongen. Moeten er veranderingen komen, goed, maar dan langs den legalen weg, en na het herstel der orde. Hoe goed doet het, daartegenover de stem van dr H. Colijn te hooren. Hij wil geen anderen staatsvorm bepleiten, laat staan forceeren. Hij wil evenmin de politieke verdeeldheid negeeren. ‘Alleen een stap, die spontaan door het geheele volk zou worden gesteund, zou er toe kunnen bijdragen, dat de Duitsche Regeering rekening hield met den eenparigen wensch van Nederland, om, na den vrede, weer een Oranje te zien aan het hoofd van een herboren, zelfstandigen Nederlandschen Staat’. (53.) En daarom gaat dr Colijn niet als Leider zich opwerpen, doch wil hij, ‘dat de leiders van de proote politieke partijen van weleer de handen ineen slaan’. Teneinde langs dien volkomen legalen weg, dien men ook vóór 10 Mei 1940 op elken willekeurigen dag zou hebben kunnen en mogen inslaan, ieder in eigen kring het besef te doen verdiepen van waar het om gaat, en vervolgens een nationaal front te vormen, ‘gerepresenteerd door personen, die met recht kunnen spreken namens een overweldigende meerderheid van het Nederlandsche volk’. Hier wordt met het woord ‘nationaal’ niet revolutionair gesold, doch legaal gewerkt.
⋆ ⋆ ⋆
We stellen ons voor, enkele opmerkingen te geven aangaande dr Colijn's brochure. Ze is zóó geschreven, dat ieder haar bedoeling vatten kan. Waarmee niet gezegd is, dat ieder haar ook beoordeelen kan. Ondergeteekende althans vermag dit niet, voorzoover ze het economisch leven betreft. Die kennis is hem te hoog, dat terrein te vreemd, die problematiek te ingewikkeld. Maar er zijn enkele andere punten, waar we bij willen stilstaan.
⋆ ⋆ ⋆
Tot zoover hadden we geschreven op Zaterdag 20 Juli. Bovenstaande copie was dan ook bestemd geweest voor ons vorig nummer, doch bleef wegens plaatsgebrek toen liggen. Thans zijn we weer een week verder, en inmiddels is de klok doorgeloopen. | |||||
[pagina 77]
| |||||
In nauw verband met de bedoeling van dr Colijn's brochure is deze week komen staan de oprichting der z.g. ‘Nederlandsche Unie’, geleid door een drietal mannen, die ons persoonlijk veelszins sympathiek zijn. Zij willen ons volk vereenigen op enkele programmapunten. Voorzoover zij zullen kunnen duidelijk maken, dat zij aanstonds veel grooter menschenmassa achter zich aan kunnen krijgen dan de N.S.B. ooit heeft vermogen te trekken achter haar vaandels, zal deze beweging ongetwijfeld verhelderend kunnen werken. Het staat voor ons vast, dat de groep, waarvan Mr Rost van Tonningen woordvoerder is, de man, die òns desnoods ‘naar den strot wil grijpen’, veel zwakker is dan degenen, die achter het bedoelde driemanschap zullen gaan staan. Toch komt voor ons de vraag op: wat te doen. In de wenschen van het driemanschap ligt naast veel sympathieks ook een en ander, dat ons onaanvaardbaar schijnt, b.v. het opheffen van politieke tegenstellingen. Uit godsdienstig oogpunt is dit verlangen ons onaannemelijk: wij zijn te lang in de school van Groen en Kuyper geweest. Maar dat is het eenige niet, wat ons bezwaart. Niet slechts een deel van wat het driemanschap wel noemt, wekt onze bezorgdheid. Deze wordt voor een ànder deel ook opgewekt door de omstandigheid, dat de drie-mannen een paar punten niet noemen, die dr Colijn wèl te berde brengt! Wij noemen:
Wij laten ons niet in met de vraag waarom het driemanschap deze punten heeft weggelaten van zijn program-van-samenbinding. We hebben wel vermoedens, die zich gronden op vertrouwelijke mededeelingen, maar mogen, zeer tot onze spijt, daarover onzerzijds geen persbespreking openen. Het staat eventueel aan anderen, in dezen het zwijgen te verbreken. Wat wij wel mogen, dat is, nu geen enkele overheidsinstantie ons het spreken over dr Colijn's brochure verboden heeft, simpelweg spreken over de gevaren, die wij hier duchten. We hopen, dat dr Colijn te eeniger tijd, hoe dan ook, ons zijn inzicht wil kenbaar maken. Zien we verkeerd, dan zullen we ons alleen maar verblijden. | |||||
[pagina 78]
| |||||
Het gevaar is o.i. dit: Ieder weet, dat wij thans volksgenooten hooren optreden, die op revolutie aansturen. Het blad van den heer Mussert voerde dit vreeselijke woord onlangs aan den kop. Deze volksgenooten zullen dus noch ons Vorstenhuis, noch onze onafhankelijkheid op prijs stellen. Daarentegen zal de overgroote meerderheid van ons volk, als zij maar vrij spreken mag, deze beide punten wel degelijk op het hart dragen. Stel nu eens, dat dr Colijn de beide punten Koningshuis en onafhankelijkheid zou willen blijven op den voorgrond plaatsen, overtuigd, dat verreweg de meesten ze van heeler harte overnemen, - maar dat, door wat oorzaak dan ook, de openbare getuigende belijdenis omtrent de gezindheid der natie ten aanzien van deze beide punten achterwege blijft, omdat in den drang der contemporaine geschiedenis de actie van het driemanschap zònder deze punten het wint, zal dan dat deel der nederlandsche burgers, dat op revolutie aanstuurt, niet zeggen: ziet ge wel, de natie stelt daarop geen prijs!? En zal dan aan deze, aldus deels kunstmatig, deels argeloos verkregen uitkomst van den ‘verkenningstocht’ niet als volkswil worden uitgeroepen wat heelemaal de volkswil niet is? Wij weten niet, langs welken weg men straks definitieve beweringen aangaande dien volkswil zal pogen te formuleeren. Gelet op de houding van revolutionair-gezinde nederlanders zijn wij daarop evenwel niet gerust. Wij voor ons meenen, om maar iets te noemen, dat een volksstemming over de vraag: Oranje of geen Oranje? zelf reeds revolutionair is, zoolang wij n.l. leven onder de vigueur van het Haagsche Verdrag (zie Frankfurter Zeitung). Onderdanen stemmen over de overheid niet, tenzij de overheid zelf het vordert, - en het Haagsche Verdrag laat geen twijfel over de vraag, wie in het huidige staatsbestel de souvereiniteit draagt. Wij vreezen, dat, indien het driemanschap, hoezeer ons veelszins sympathiek, ook onze menschen achter zich krijgt, het zwijgen over beide genoemde, zeer belangrijke punten, zal worden uitgelegd in een heel anderen zin, dan wij allen eraan zouden willen gehecht zien. Wie weet, wat daarvan de gevolgen zouden zijn bij een min of meer als officiëel aangemerkte registratie van den wil van het volk? Liever accentueeren wij heel scherp, dat een groot deel | |||||
[pagina 79]
| |||||
van ons volk op deze punten ‘in doleantie’ is, als het n.l. zou móéten, dan dat onze eigen houding onklaarheid zou scheppen. Voor ditmaal zullen wij het hierbij laten. Misschien kan dr Colijn ons raad geven. Onze lezers - wij leven zeer snel - gelieven te bedenken, dat dit artikel voor wat den kop betreft, op 20 Juli en voor wat den staart aangaat, op 27 Juli is geschreven. Volgende week het slot. (2 Augustus 1940.) |
|