7. ‘Wettelijke overheid’.
In ons vorig nummer brachten we de door sommigen geuite meening ter sprake, als zou de ‘wettelijke overheid’ in het bezette deel van het nederlandsche rijksgebied de vijandige zijn, d.w.z. volgens den feitelijken toestand, die ontstaan is na den duitschen overval-zonder-oorlogsverklaring en na de dienaangaande afgelegde verklaring van minister Van Kleffens: de duitsche. Wij noemen haar ‘de vijandige’, niet om eenigen boozen lust aan te wakkeren, maar omdat de feiten alsmede de verdragen duidelijk spreken. De feiten: wij zijn met Duitschland in oorlog gekomen, en de vrede is nog niet geteekend, al heeft hier het leger gecapituleerd. De verdragen: art. 45 b.v. van het bekende verdrag zegt: ‘het is verboden de bevolking van een bezet gebied te noodzaken trouw te zweren aan de vijandelijke mogendheid’. Op dezen tekst, welks terminologie ons bindt, is wel meer gewezen.
Sinds we ons vorig artikel schreven, kwam ons onder de oogen een artikel van dr J.W. Noteboom in ‘Antirevolutionaire Staatkunde’, 16e jrg., Mei-Juni 1940, handelende over ‘Rechtstoestand van het bezet gebied volgens internationaal recht’.
Dr Noteboom stelt, aan de hand van het door ons reeds gereleveerde reglement o.m. het volgende vast:
a. | Staat in dit reglement, dat het bezet gebied zich feitelijk onder het gezag van het vijandelijke leger bevindt, dan wordt
|