| |
5. ‘Corporatief’, - het woord is opgedoken.
Het A.N.P. heeft een bericht gelanceerd, dat Maandagavond 17 Juni de aandacht kwam vragen. Wie tegenwoordig tot dat A.N.P. behooren, en wie niet, of niet meer, is bij ons weten officiëel niet bekend; het A.N.P. zou misschien ter voorlichting van ons volk goed doen, het A.N.P. te verzoeken, het A.N.P. eens voor te stellen aan ons volk. Wij zouden dan, niet in een fluistercampagne, die maar onheil sticht, maar officiëel weten, wie eventueel er uit, en wie eventueel er in gekomen zijn. Vrije
| |
| |
menschen stellen er prijs op, te weten, wie hen voorlichten; vrije voorlichters hunnerzijds stellen eveneens graag zich voor. En we hooren immers van alle kanten de vrijheid roemen?
Maar dat is slechts een aanloopje. Genoemd A.N.P. dan meldde, dat uit Nederlandsche perskringen zelf het initiatief ‘naar voren was gekomen’ tot den hierna te noemen maatregel. Blijkens de namen der personen, die straks ‘naar voren gekomen’ blijken, kan evenwel bedoeld initiatief slechts van een klein onderdeel der nederlandsche perskringen zijn uitgegaan. Een klein groepje.
De maatregel zelf, waarop wij hier het oog hebben, is de oprichting van een z.g. ‘corporatieve perskamer’. Het A.N.P. bericht spreekt van een ‘nieuw op te bouwen organisatie’, waardoor de ‘Nederlandsche pers haar taak vanvolks voorlichting ten volle zal kunnen vervullen’. Nu, dat dááraan, na de eerste dagen van den oorlog, heel wat mankeert, althans in het bezette gebied van het nederlandsche rijk, heeft ieder kunnen constateeren. Heel wat bronnen, waaruit ten behoeve van de volksvoorlichting vroeger mede geput werd, zijn sindsdien onaangeroerd gebleven. Zou dáár soms verandering in gebracht worden? Ach, de smalle basis, waarop de inmiddels gevormde ‘raad van voorlichting’ blijkt te staan, geeft aan het overgroote deel van ons volk de zekerheid, dat voor de christelijke hoop ter zake van verbreeding van basis niets te verwachten zal zijn. Al wordt met zooveel woorden gesproken van ‘leiding’ ‘in volkschen’ zin, de samenstelling van bedoeld lichaam zelf doet denken aan ‘leiding’, niet in ‘volkschen’, doch in ‘partijdigen’ zin. Een ‘leiding’ bovendien, welke de antithese tusschen dien die God naar Zijn geopenbaarde Woord vreest, en dien, die het niet doet, niet tot haar recht laat komen. En die de in ons volksverleden tot openbaring gekomen geloofs-krachten, met name de calvinistische, zal negeeren, en negeeren moeten krachtens haar beginsel.
Immers, de in voorbereiding zijnde ‘Nederlandsche Perskamer’ ‘zal’ - naar men ons verzekert, doch naar wij natuurlijk niet gelooven kùnnen, wijl de samenstelling der commissie de overgroote meerderheid van ons volk van zich afscheidt - ‘de geheele pers corporatief omvatten en met publiekrechtelijke bevoegdheid haar in volkschen zin leiding geven’.
| |
| |
Het A.N.P. schendt hier onze mooie nederlandsche taal: germanismen (‘volksch’) hooren daarin evenmin thuis als gallicismen. Maar dat is het ergste niet. Erger is, dat naar we lezen, dit slechts een klein deel van onze burgers vertegenwoordigend lichaam ‘een bemiddelende taak zal te vervullen hebben zoowel jegens de Nederlandsche pers als jegens de overheid’. Dienovereenkomstig zal deze taak als een dubbele worden gezien:
a. | voorlichting verstrekken aan de pers, welke deze in staat zal stellen haar taak van nationale opvoeding ten aanzien van haar lezers te vervullen; |
b. | waar noodig, raadgevend op te treden jegens de overheid. |
⋆ ⋆ ⋆
Het is uitermate te bejammeren, dat de raad, van deze zijde gegeven aan degenen, die thans de uitoefening van het gezag in het bezette deel van het Nederlandsche Rijk ter hand namen, zoo bitter eenzijdig heeft moeten zijn. Waren b.v. raadgevers van andere zijde gevraagd, uit de kringen van de overgroote meerderheid van ons volk, dan zouden zij, in aansluiting aan de duidelijke toezegging, van duitsche zijde gedaan, dat men n.l. het karakter van ons volk, zijn geschiedenis en zijn instellingen zooveel mogelijk wilde eerbiedigen, er op hebben kunnen wijzen, dat deze duitsche toezegging niet langs dézen weg tot haar recht zou kùnnen komen. Heeft niet het oude Geuzenliedeke den ‘volkschen’ raad ‘helpt nu u self’ doen uitloopen in den versregel:
Weest niet meer neutralisten?
M.a.w. erkent, dat dwars door het volksleven heen tegenstellingen loopen, die ge niet verwaarloozen noch verdoezelen moogt? Maar in het A.N.P.-bericht, bovenbedoeld, wordt beweerd, dat de onder a. genoemde werkzaamheid (zie heirboven) ‘er op gericht moet zijn, het Nederlandsche volk daadwerkelijk te doen deelnemen aan de nieuwe Europeesche gemeenschap’. Welke dat is, is ons niet duidelijk; wij meenden, dat het nieuwe Europa nog wordende was. Ook meenden wij, dat ons Rijksgebied grooter was dan het bezette deel daarvan, en dus het ‘Nederlandsche volk’ slechts dan in ‘nationalen’ zin voorzichtig was ‘op
| |
| |
te voeden’, als men - dat is al het minste - ‘correct’ op den bodem der feiten ging staan: de feiten zijn o.m., dat wij een niet-ingelijfde zelfstandige staat zijn, waarvan wel een deel der weermacht, doch nog niet het staatsbestel zich heeft overgegeven, en dat het derhalve, volgens nederlandsch en duitsch en volkenrecht, verraad heeten moest, als nederlanders zich aanstellen, alsof feiten geen feiten zijn. En vooral meenen wij, dat iedere ‘nieuwe Europeesche gemeenschap’, onverschillig hoe zij er uit zou zien, onder duitsch, dan wel onder russisch, of wel onder engelsch overwicht (om van het ‘gele gevaar’ maar te zwijgen!) toch altijd weer de christenen zou plaatsen voor de principiëele antithese, waarvan in Gods Woord zoo duidelijk wordt gesproken. En dat om die reden het nederlandsche volk als zoodanig slechts dán met vrucht en tot Gods eer en tot Europa's welbegrepen welzijn aan een europeesche of universeele gemeenschap bijdragen leveren kan, wanneer in dat volksleven plaats overblijft voor de positieve belijdenis van den Christus, die geen genoegen neemt met een binnenkamer-retraite.
Wij meenden dat in gemoede, hebben het ook herhaaldelijk uitgesproken, en geloofden daardoor, te midden van onze kerken partijgenooten in historisch-nationalen zin aan Nederland's leven en volksgemeenschap een positieve bijdrage te leveren.
Helaas, deze ‘raad van voorlichting’ blijkt anders te denken. Hij moet bemiddeling tusschen overheid en volk helpen zoeken. Maar reeds de eerste proeve van zoodanige bemiddeling is mislukt. Hier wordt niet bemiddeld - een gevaarlijk begrip trouwens, als het gaat tusschen overheid en volk, als waren dat twee partijen, - maar hier wordt gescheiden. Hier wordt gescheiden in revolutionairen zin. Men had een ander ‘initiatief uit Nederlandsche kringen zelf’ moeten laten ‘naar voren doen komen’, teneinde de bezettende machten te laten zien, wat werkelijk in overeenstemming is met aard en karakter en verleden van ons volk, dat men van duitsche zijde immers wil ontzien, en met achting wil tegentreden? 't Is plechtig verzekerd.
Ziehier overigens de raad van voorlichting: dr T. Goedewaagen (hoofdred. ‘De Waag’) is voorzitter. De heer A. Meyer Schwencke (hoofdred. ‘Vereenigde Persbureaux’) is vicevoorzitter. Drs W. Goedhuys (een red. van ‘Het Vaderland’)
| |
| |
is secretaris. Leden zijn: P.J.v. Megchelen (hoofdred. A.N.P.), dr Ab. v.d. Poel (hoofdred. ‘Neerlandia-pers’) en mr M.M. Rost van Tonningen (hoofdred. ‘Het Nationale Dagblad’), bekend N.S.B.-er, onlangs in ons land teruggekeerd.
We spreken over deze dingen nú. Want wij mogen niet anders. Het is noodig, paraat te zijn; wie in deze dagen als ‘persmensch’ de kat uit den boom kijkt, komt straks te laat, als hij ons christenvolk achteraf helpt klagen, dat hier een strijd gaande is geweest tusschen nederlanders en nederlanders, een strijd, waarin een klein groepje een overgroote meerderheid helpt uitsluiten. Men zal, ná dezen, u toevoegen: wat wilt ge? het zijn toch allemaal echte nederlanders, en volksgezinden, die voor u werken? Wat heir op persgebied gebeurt, is natuurlijk onderscheiden (hoewel principiëel niet te scheiden) van wat in den ‘duitschen kerkstrijd’ afgespeeld is. Maar het herinnert ons toch er aan: de conflicten komen al nabij. Ten aanzien van dien kerkstrijd nu merkte dr H.W. v.d. Vaart Smit in zijn desbetreffende brochure op:
‘Inderdaad bestaat er ook in ons land een belangstelling voor den Duitschen kerkstrijd, welke ontspruit aan de hoop, dat deze Christelijke kringen een laatste, taaie kern van verzet vertegenwoordigen tegen Adolf Hitler, dat van deze kerkelijke kringen de victorie op het nationaalsocialisme beginnen zal en dat de nazi's op den kerkelijken weerstand zich de tanden stukbijten zullen. In deze hoop worden sensatieberichten uit vaak twijfelachtige bron soms overmatig vriendelijk gekoesterd, worden de oogen soms opzettelijk gesloten voor den werkelijken stand der dingen en wordt de zaak van het Christendom ten onrechte en in strijd met de werkelijkheid aan bepaalde politieke wenschen ondergeschikt gemaakt. Er is geen sprake van, dat de belijdenis-beweging anti-nationaalsocialistisch zou zijn. De kerkstrijd is een zuiver kerkelijk geschil tusschen nationaalsocialisten en nationaalsocialisten onderling, waarbij ongetwijfeld wel nationaalsocialistische ideeën nader aan de practijk, ook aan het Christendom beproefd worden, maar waarbij het buitenland toch een teveel aan politieke belangstelling heeft af te schaffen.’
| |
| |
Tot zoover dr H.W. v.d. Vaart Smit. We laten in het midden, of hij den toestand volledig teekent. Wel merken we op, dat, indien in Nederland een persstrijd ontketend wordt, a. doordat velen de leiding van de volgens verklaring initiatief-nemende nederlandsche burgers zullen moeten afwijzen, en b. doordat vele trouwe vaderlanders zullen worden uitgesloten van de groep, die men ‘op grond van hun karakter, bekwaamheid en goeden wil’ belieft te inviteeren tot ‘actieve medewerking’, men alsdan ons niet aan boord behoeft te komen met de verzekering, dat zoo'n openlijke of verbeten pers-strijd een conflict is tusschen nationaal-socialisten en nationaal-socialisten. Het zal een strijd zijn tusschen wie karakter, geschiedenis en aard van het nederlandsche volk niet eerbiedigen en wie het wel doen, zij het dan ook, we voegen het er eerlijkheidshalve aan toe, dat onder laatstgenoemden er weder zullen zijn, die het op onjuiste gronden doen of onder valsch aspect.
Dat het geen conflict zal kùnnen zijn tusschen nationaalsocialisten en andere nationaal-socialisten, kunnen we met dr H.W. v.d. Vaart Smit's eigen woorden duidelijk maken.
Schreef hij niet, dat wie buiten Duitschland de door hem geschetste gesteldheid niet begreep, alsdan vergat, ‘wat 14 jaar communistische druk en de nabijheid van Rusland na een verloren oorlog in een groot volk bewerken kunnen’?
Welnu, in Nederland heeft men, behoudens een verloren verzet tegen invasie, noch het één, noch het ander gekend. Geen 14 jaar van communistischen druk. Geen nabijheid van Rusland. Geen groot volk. Een klein volk, met sterke differentiatie, en toch groote vrijheid. Wie het verschil in mentaliteit tusschen duitschers en nederlanders niet begrijpt, verwaarloost de factoren, die dr v.d. V.S. opsomde, en brengt een doodsteek toe aan de ware volksvoorlichting, ook al zou ze zich corporatief noemen. 't Is de eenvoudige logica, die dat uit de woorden van dr v.d. V.S. haalt.
⋆ ⋆ ⋆
Ja, corporatief, - het is, vergissen we ons niet, de eerste maal, dat dit woord officiëel in Nederland opduikt. We willen daarom eens luisteren naar hetgeen van gereformeerde, of antirevolutionaire zijde dienaangaande is opgemerkt.
Prof. mr A. Anema, in zijn ‘Grondslag en karakter van de
| |
| |
italiaansch-fascistische Staatsleer’ (Kampen, 1934), heeft o.m. gezegd:
‘De fascistische corporaties zijn zuivere staatsorganen zonder rechtspersoonlijkheid...... De beginselpolitieke of individualistische staat wordt...... vervangen door den deskundigen corporatieven staat. Dat is altijd de grondgedachte. Maar het Italiaansche fascisme moet van deze grondgedachte niets hebben...... In zijn kamerrede van 9 Maart 1928 formuleerde Rocco het kort en duidelijk aldus: ......de corporatieve staat is niet de staat in handen van de corporaties, maar de corporaties in handen van den staat...... Het volk moet zich niet met politiek bezig houden, maar met zijn beroep; de politiek behoort alleen aan de élite, aan de hiërarchie onder bevel van den dictator...... Slechts door de Regeering erkende vakvereenigingen (syndicaten) hebben rechtspersoonlijkheid......’ (45-47).
Tot zoover prof. Anema (zie ook prof. Diepenhorst, ‘Het Nationaal-Socialisme’, Kampen, 1935, passim).
En wat nu de critiek op den corporatieven staat, plus zijn organen betreft, herinneren we aan wat dr J.W. Noteboom schreef (‘Antirev. Staatkunde’, 9e jrg., 472/3):
‘Het fascisme streeft naar de revolutionaire schepping van een staatscreatuur, dat men corporatieven Staat noemt, doch dat geen corporatieve Staat is, wijl de dictatuur wel kan scheppen een vorm, maar niet kan wekken en onderhouden een natuurlijk maatschappelijk leven, dat conditio sine qua non is voor een waarlijk organische ontplooiïng.’
Alsmede aan deze woorden van prof. Anema (a.w. 69 v.):
‘Het fascisme wil geen corporatieven staat en erkent dit zelf ook uitdrukkelijk. Terecht, want een werkelijk corporatieve staat is altijd een zwakke staat. Het wil een corporatieve maatschappij, en die dan weer niet door vrije vorming van corporaties, maar door een tiende deel van het volk te organiseeren in corporaties van één bepaalde kleur en alle andere leden van het bedrijf daaraan rechtens
| |
| |
te onderwerpen; deze aldus georganiseerde maatschappij wordt dan op haar beurt rechteloos onderworpen aan den staat en zijn machtsdoeleinden...... Doel is...... heel het volk uit te sluiten van de politieke organisatie en het politiek onmondig te maken en te houden; het geheel te doen opgaan in productieven arbeid, gepaard aan de noodige ontspanning, en het te organiseeren in een vasten vorm met één centraal handvat, dat de politieke dictator kan vastgrijpen en daarmee de organisatie naar eigen wil dienstbaar maken aan de machtsdoeleinden van den staat.
Er is tweeërlei valsche opvatting van het corporatieve beginsel.
In den éénen valschen vorm, dien van het syndicalisme, leidt het tot een ondermijning van alle zelfstandig staatsgezag en de overspanning van het maatschappelijk groepsbelang. In den nieuweren valschen vorm, dien van fascisme en nationaal-socialisme, leidt het tot absolutisme van het staatsgezag en tot dictatuur, met onderdrukking en vernietiging van alle persoonlijke en sociale vrijheid.
In zijn waren, historischen vorm, die ook onzerzijds steeds is geleerd, vormt het den eenig gezonden grondslag voor staat en maatschappij; eert het de souvereiniteit van de overheid en de souvereiniteit in eigen kring als beide berustend op de souvereiniteit Gods, en poogt het de juiste evenredigheid te vinden tusschen gezag en vrijheid, zooals die voor elk volk en voor elken tijd in het bijzonder past, in aansluiting aan de geschiedenis, die elk volk doormaakt onder Gods voorzienig bestel’ (72).
⋆ ⋆ ⋆
Uit de zeer summiere aanhalingen, die we gaven, zelve, is reeds duidelijk, dat het woord ‘corporatief’ in onderscheiden beteekenissen voorkomt, en dat de ‘corporatieve staat’ er nog niet is, ook niet nominaal.
Maar het is meteen duidelijk, dat het gereleveerde initiatief van nederlanders (we blijven het A.N.P. getrouw!) te bejammeren is. Want het miskent de ontwikkeling van ons volk; de duitsche autoriteiten, die (we volgen het A.N.P.) dit initiatief
| |
| |
niet hebben uitgelokt (anders zou immers de begroetende commissaris-generaal ten onrechte zijn waardeering speciaal voor het initiatief hebben uitgesproken) worden er verkeerd door voorgelicht; en ons volk wordt straks er de dupe van.
Wij moeten dan ook ons christenvolk opwekken tot de uiterste gereserveerdheid tegenover alles wat van de zijde der te vormen corporatieve perskamer komen zal; want hier nemen enkelen, die van onze beginselen niets verstaan, de leiding. Zij zullen bepalen, wie al of niet mee mag doen; en waar zij ‘bemiddelen’ willen tusschen niet ‘hun’ pers, doch ‘de’ nederlandsche pers en de overheid, daar kan dit bedenkelijk worden voor de vrije oefening der consiëntie in de pers.
Laat onze christelijke bladen om Gods wille spréken. Laat ons vergaderingen beleggen, de nationaal-socialisten doen het ook. Laat ons liever publiek het kruis op den schouder leggen (dat de menschen tenminste zien kunnen) dan zwijgen.
En laat ons niet vergeten, wat prof. Diepenhorst eens schreef (48):
‘Dat is de dwaling van groote groepen Christenen, predikanten en gemeenteleden in Duitschland, dat zij de idee van den totalen staat aanvaardden, in de naïeve veronderstelling, dat met betrekking tot de kerk en het geestelijk leven die idee geen toepassing zou vinden.
Zwemmen en droog blijven tegelijk wilden zij.
Zelfs de beste Nederlandsche waterrot vermag dit niet.’
Tot zoover de schrijver. De nederlandsche initiatiefnemers, bovenvermeld, zullen wel probeeren, ons te doen zwemmen zonder de illusie zelfs ons te gunnen van droog te blijven.
Er gebeuren in Nederland ernstige dingen, stap voor stap. Maar ze gebeuren. Bismarck zei eens: Holland annexeert zichzelf. Daarin vergiste hij zich. Maar er blijken wel nederlanders te zijn, die het probeeren.
(28 Juni 1940.) |
|