is dan de vijandige. Art. 10 b.v. zegt: ‘De krijgsgevangenen kunnen op hun eerewoord worden in vrijheid gesteld, indien de wetten van hun land hun zulks veroorloven, en, in zoodanig geval zijn zij gehouden onder verband van hunne persoonlijke eer, met de meeste nauwgezetheid, zoo tegenover hunne eigen Regeering (leur propre Gouvernement), als tegenover de Regeering, die hen heeft gevangen genomen, de verplichtingen te vervullen, die zij op zich mochten hebben genomen.
Hunne eigen Regeering is alsdan gehouden van hen geenerlei dienst te vorderen of aan te nemen, strijdig met het gegeven woord.’
Ook deze tekst schijnt mij er op te wijzen, dat onze wettige regeering onze eigene is, niet de vijandelijke, al zullen we eerlijk moeten naleven, wat onzerzijds is vastgesteld te goeder trouw.
Men ziet, dat Staatsblad no. 73 van 1910 heel wat gedachten oproept. Hetzelfde blad bevat b.v. ook een Verdrag nopens de opening der vijandelijkheden, Convention relative à l' ouverture des hostilités. Ook dat verdrag is onderteekend door Duitschland en Nederland. Er is dus eenzelfde bindende beteekenis aan toe te kennen, als welke ‘De Standaard’ ten aanzien van het eerstgenoemde (maar in orde later komende) verdrag ons op de consciëntie bindt. We lezen in dat plechtig onderteekende verdrag o.m. deze bepaling:
Zijne Majesteit...... enz., enz., enz.;
overwegende, dat het, voor de veiligheid der vreedzame betrekkingen, van belang is, dat de vijandelijkheden niet beginnen zonder eene voorafgaande waarschuwing;
..................
‘wenschende, met dat doel, een Verdrag te sluiten, hebben...... Gevolmachtigden benoemd......, die...... zijn overeengekomen:
Artikel 1.
De verdragsluitende Mogendheden erkennen, dat de vijandelijkheden tusschen haar niet moeten beginnen zonder voorafgaande en ondubbelzinnige waarschuwing, die den vorm hetzij eener met redenen omkleede oorlogsverklaring, hetzij van een ultimatum met voorwaardelijke oorlogsverklaring moet hebben.’
Wil ‘De Standaard’ ons zijn inzicht bekend maken aangaande