VI. Geloof en mystiek.
Over de mystiek is de laatste tijd veel te doen. Er is een geruchtmakende promotie geweest, waar iemand werd aangevallen, zodat de haren ten berge rezen. Deze kwestie is niet alleen in de Gereformeerde kerken gerezen, doch ook in de christelijke samenleving in breder verband. Reeds vaak is gezegd, dat de Barthianen begonnen met een felle strijd tegen de mystiek, zo erg, dat een juffrouw schreef, dat ze nooit meer een boek van Brunner wilde lezen. Daarnaast kwam oppositie van Barth zelf tegen de mystiek. Bij ons Gereformeerden, zegt men, is het niet zo erg, hier heerst een gezonde mystiek. Het Barthiaanse geloofsbegrip, en dat is nu het merkwaardige, werkt op het ogenblik de mystiek vaak in de hand. Het is net als met twee groepen tunnelbouwers, de een werkt aan deze, de ander aan die kant en in het midden ontmoeten ze elkander. Zo hebben de Barthianen door het geloof te maken tot een kwestie van actuele ogenbliksgeschiedenis en ook de openbaring te maken tot een ogenblikkelijk ogenbliksgeschiedenis, het geloof een mystieke uitdrukking gegeven. Als bij Barth geloof de eigen aanraking met God betekent, is dat mystiek. Het is aan de tijd ontrukt zijn, Christus' tijdgenoot worden. Dat alles kan de mysticus van veel eeuwen overnemen. In het geloof, zegt Barth, is de sprekende God en de gelovende mens identiek. Dus daar is alvast een term, die de mysticus prachtig vindt. De mystiek wees immers op de identiteit van God en mens.
In de tweede plaats is voor Barth typerend, dat hij tussen gelovig en gelovend zijn een scherpe tegenstelling maakt. Als dat een kwestie van religieuziteit is, het gelovig zijn, is dat allemaal van de tweede rang. Daarentegen is het geloven weer een kwestie van het discontinue en de bekende onderscheiding, dat dan de mens die gelovend is, weltgeschichtlich, maar niet historisch wordt aangesproken, doet opgeld. Als God zijn leven aanraakt in het ogenblik, in de tijd, is dat geschichtlich, doch niet historisch. Het breekt zich in de geschiedenis niet verder baan en heeft er geen vruchten.
Wel spreekt Barth van vruchten van het geloof. Een aanraking met een vrouw kan ook een grote terugslag geven. De vraag is deze: of tussen de acte van het geloven en het gelovig zijn dit verschil is, dat de een valt in een tijdloze tijd als werk Gods en de ander valt in de gewone mensentijd. Bij Barth heeft het geloven wel gevolgen in het menselijk psychisch leven, maar toch wordt de ordo salutis geloochend, want feit is, dat het ogenblikkelijk geloven in een andere wereld en een andere tijd ligt, dan de psycholische processen, die ik met alle vlees onderga. Bij Barth wordt tussen geloven im Augenblick en gelovig zijn een geweldige kloof gegraven en dat is werken in de richting van de mystiek. De mystiek leeft ervan, dat het ontmoeten van God is ontwording, onpersoonlijking, ontrukking aan de tijd van zijn niveau. Ook Barth zegt, dat we ontrukt moeten zijn aan de tijd.
Nu is de vraag voor ons zelf, hoe we die kwestie moeten stellen. We moeten ons wachten voor misverstand. Er is verschil tussen gelovig zijn en geloven. Openbaring is ook a) acte en b) openbaar zijn. Zo is het ook in ons spraakgebruik met de term geloof. Men spreektvaak over geloof in de zin van a) vertrouwen op God, Hem aannemen in zijn spreken en b) gewoon lid van de kerk zijn, het heel zijn leven gelovig blijven. Wil men de kwestie van geloof en mystiek goed stellen, dan moet dat verschil onder ogen worden gezien.
De historie gaf te zien, dat in de tijd, dat het verschil tussen geloven en gelovig zijn verdoezeld werd, men het geloof ging opvatten als een habitus. Zo in de 18e eeuw, toen men niet meer wist, hoe men de kerk moest zien. In die tijd werd uitgevonden het verschil van geloof in kiem: hebbelijkheid, en het geloof als daad, de onderscheiding van habitus en acte met dien verstande, dat kleine kinderen dan de