Afbouw
(1930)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendEen woord inzake de praktische erkenning van het promotierecht der Theologische School te Kampen
[pagina 75]
| |
§ 10. Ten besluite.Alles saamgenomen, vraag ik met bescheidenheid overweging van wat hier gezegd is. Heb ik misschien - in afwijking van wat in den aanvang gezegd is - tóch hier en daar dingen behandeld, die in de brochures van prof. Hoekstra, prof. Greijdanus, en dr Bouma reeds direct zijn besproken, dan worde dat vergeven (ik heb het eerste deel van dit geschrift thuis geschreven, maar het tweede buitenshuis, zonder die brochures bij me te hebben). Van harte hoop ik, dat de gedachten in onze kerken geleid worden in een richting, die naar mijn vaste overtuiging den vrede bevorderlijk zal zijn, de Vrije Universiteit niet schaden zal, het werk, dat onze hoogleeraren doen, ook voor de algemeene voorlichting van studenten en predikanten en van de groote gereformeerde gemeenschap, door lectuur enz., zeer zal bevorderen, en den wetenschappelijken zin en het wetenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel onder ons zal prikkelen. Er is nog zoo ontzaglijk veel te doen. Onlangs las ik ergens een verslag van een vergadering, waar enkelen van onze professoren het woord gevoerd hadden. Er waren vraagstukken bij van de eerste orde, en de sprekers waren het met elkaar niet eens, al werd dat niet gezegd, en al kon men dat pas begrijpen, door tot de wortelvragen af te dalen. Een blad schreef: gelukkig, we hebben nog onze mannen, en het gaat goed. Ik moest toen even denken aan enkele jonge menschen uit een bekende parabel, die op een hoogte stonden en speelden, waar ze elk oogenblik gevaar liepen, naar beneden te tuimelen. Als dan iemand zegt: gelukkig, ze zijn daar nog bezig, het gaat nog goed, dan denk ik: zeker, het is goed, dat ze daar bezig zijn, het kan niet anders; maar houd uw hart vast, en bid. Juich, maar - met béving. Denk ik aan al die vraagstukken, die nog moeten worden aangepakt, dan vraag ik voor beide inrichtingen, die we hebben, volle span-kracht en bewegingsvrijheid. Aan afgeknotte pyramides hebben we niet veel. Ik bedoel natuurlijk: onafgebouwde pyramides, die dus nooit pyramidaal geweest zijn, en ook geen eigenlijk voetstuk. Ik heb getracht, zóó te schrijven, dat mijn brochure geen partijbrochure kan worden. Ik weet, dat ze ook zoo niet verlangd wordt door hen, die in den strijd der geesten thans verlangen, wat ik begeer; maar ik wil toch ook niet, dat van andere zijde van dit | |
[pagina 76]
| |
woord in eenzijdige richting misbruik gemaakt wordt. Als het oirbaar was, zou ik willen zeggen, wat ik nu maar even aanduid: de man, die dit schreef, heeft, naar hij meent, getoond, ook de idee der Vrije Universiteit lief te hebben, en alles, wat die idee uitwerkt, en uitwerken kan, toe te juichen. Laat men dus niet tegenstellingen scheppen, ook niet als men anders denkt over dit bepaalde punt, tegenstellingen, die niet bestaan. Gelijk ik mijnerzijds de hoogleeraren, die hebben tegengestemd, ten volle eer en hoogacht, als mannen, die het goede voor de Theol. School altijd gezocht hebben, en geloof, dat zij een beslissing genomen hebben, die niet werd ingegeven door bij-gedachten, zoo worde het ook ter andere zijde ondersteld van hen, die thans zich in de pers met warmte pro uitspreken, waar zij contra zeggen. Van de brochure, die onlangs van andere zijde het licht zag, heb ik thans nog geen kennis genomen. Ik kon er dus ook niet op reflecteeren. Vóór ze verscheen, heb ik al geschreven, wat in de nooit op bl. 3 staat. Moge ieder, die straks zijn woord te spreken heeft, bedenken dat hij, althans wat zijn bedoeling betreft, door het uitbrengen van zijn stem, beslist over een reeks van jaren; wanneer althans de lijn van vorige synodes niet afgebroken wordt. En worde beiderzijds gewaakt tegen leuzen, die vervoeren door klanken, en nog eens klanken, maar die juist door de gewenning aan die klanken, haar eigen exegese zorgvuldig verhinderen bij wie ze over zich heen doen gaan. En onder die leege klank-leuzen reken ik vooral de uitspraak: dat de kerk niet de wetenschap moet beoefenen. Onder verwijzing naar hetgeen boven gezegd is, zou ik deze indrukwekkende taal willen beantwoorden met de nuchtere opmerking: ‘de kerk’ wil geen wetenschap doen, noch voorzoover ze door uw mond spreekt, noch voorzoover ze door onzen mond spreekt, d.w.z. door den mond van de voorstanders van Kampen's afbouw. Zij weten het óók wel, dat religie en wetenschap twéé zijn; maar in dit bepaalde geding zeggen ze: het kerkelijk instituut beperkt zich tot het mandaat geven.Ga naar voetnoot1). En de ontvangers van dat mandaat vormen dan, zoodra zij het hebben aanvaard, een naar binnen weer zelfstandig | |
[pagina 77]
| |
werkenden kring, die wel verantwoordelijk is aan de kerk voor wat betreft de trouw aan de waarheid, maar voorts, voor wat het ‘wetenschap drijven’ betreft, slechts verantwoordelijk is aan den Vader der geesten. En wie durft zeggen, dat de kerk geen in dezen geest te omschrijven mandaat mag geven? In dézen zin? Indien in het bovenstaande betoogd werd, dat de wetenschap, gelijk ze dan te Kampen beoefend zou worden, èn voorzoover dat gebeurt, de kerk ‘dient’, dan behoeft geen enkele synodale of in de pers schrijvende broeder mij meer tegen te werpen: ja, maar, kerk en theologie zijn twee, zijn twee; bedenk dat toch! Ik zou dien man willen antwoorden: dat ze twee zijn, daar ga ik toch immers van uit? Hetgeen gediend wórdt èn hetgeen dient, dat is altijd twee. Alles, waarvan Paulus, die kerkelijke en nochtans zelfstandige opleider en bekwamer van Timotheus, zegt: het is uwe, het dient u, dat moet een ànder wezen hebben dan ik, die erdoor gediend word. En daarom, juist omdat kerk en theologie, religie en wetenschap twee zijn, juist daarom staat Paulus voor geen enkel ‘terrein’ stil, zeggende: dit is niet voor u, kerk van Christus, want dit is een in zichzelf hermetisch gesloten kring, doch voor àlle poorten reciteert hij: alles is uwe, doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods. Ook voor de poort van het huis van wetenschap. Hier houdt het tellen op. Maar de onderscheidingen zijn juist de grondslag van dezen krachtigen jubel; en Paulus denkt er niet aan, op dit ‘alles’ een exceptie te maken: voor ‘de’ wetenschap. Moge de synode der Geref. kerken daar ook niet aan denken. Als ze maar mèt haar mandaten opklimt tot Christus, en door Hem tot God. Want anders zou zij onder het oordeel vallen; zij met de Vrije Universiteit. Met de Vrije Universiteit? Ja zeker. Want elke valsche leus, die de kerk als instituut zich suggereert, of zich laat suggereeren, wijst al op een fout in het ‘organisme’, en die fout zal dan ook daarna met nieuw bederf zich weer uitwerken in de kerk ‘als organisme’. Als ik daarom pleit voor de zuiverhouding van de sfeer, en vooral van het problemen-stellen in de kerk als instituut, dan pleit ik rechtstreeks, nu ja, onder meer óók voor de gezondheid van de Vrije Universiteit. Als de Gereformeerde Kerken foutief gaan denken of besluiten, dan zal èlke foutieve beslissing een nadeel zijn voor iederen levenskring, die gedragen wordt door het gereformeerde volk, dat immers de Vrije | |
[pagina 78]
| |
Universiteit draagt in gemeenschap en gebeden. Een fout van Arnhem zal beteekenen een ziekte van ons allen, ook voor de Vrije Universiteit. En daarom zie ieder, voor- èn tegenstander van wat hier bepleit is, wel ter dege toe, wat hij doet, welke munt hij uitgeeft in het - tempelhuis. Want dáár valt de beslissing; nergens anders. |
|