| |
| |
[pagina 21 (11)]
[p. 21 (11)] | |
[Dit was zei de man toen ik nog op Korfoe woonde en de]
dit was zei de man toen ik nog op Korfoe woonde en de
bergen bouwde uit wijn en vulde tot de rijke gang van mijn
vrouwen die zongen in de tempels der wind natuurgetrouw
en oosters bewogen de statige kruik geheven als de zuilen en
het fries sprekend in de wonderbaarlijke voorstellingen van
hun ogen de schepen van hun gang gemetseld in zwijgend
marmer hun huid warm van hart en de handen traag bevlogen
omdat daar de schedel der hemel zo zinvol is
dat is zei de man het licht van Korfoe
een zeer oud weten van vogels en planten en de vegeterende
in de valhelm der stilte beweegt zich de zee
om het heiligenschrift te voltooien
| |
[pagina 22 (12)]
[p. 22 (12)] | |
de ontelbaren waarin wij staan in de bewegende daden
de stokers wij en ruimteblind
en geboren in de bewoning der steden en de vlakten onder de
met het handwerk der nood in de ogen
met de gemalen der denkkracht
in het hart de nier het geloof wij zijn en zullen doen en
met de kindermoorders der oren gespitst
om het zinkstuk der angst te voltooien
de gebouwde genade van reine gerekte vrouwen
aan aarde en duisternis en tegen de wateren der wind
ruimteziek wij zijn in sarkophagen vrees
onbeschut en bewogen de rug tegen het hart gezet
in de ijzerperioden der handen
met de helicoptère heffing der stem
de gewonden van het gewone leven
op de daken der huizen die wij bouwden
en biddend tot dit water red ons
noodzaak ons niet vrouw en kind te kelen
| |
[pagina 23 (13)]
[p. 23 (13)] | |
wij hebben het huis steen voor steen gemetseld
wij zitten en bidden tot de hals in het water red ons
onze stem is de ladder tot alles wat hoger is dan de handen
en red ook de dieren die niet weten
en de ongeborenen in onze vrouwen
opdat zij het licht zullen zien door de duisternis der geheimen
en dat de kinderen uw stem op het water zien staan
en wandelen aan de hand van de hoepel der aarde
en muren bouwen tegen het onbegrijpelijke water
en de nacht van het openbreken der moeders
de brullende zee vol hoop en ellende
waartegen wij weten geen huis is te bouwen
maar enkel een gat in de wind
tot torens ontstaan en plaatsen om te begraven
daartussen de dreun van de stem
over de ontwaking der volken
en het schrobben der vloeren
het mededogen dat opstaat tot in de tenen van 't land
en weten wij niet alleen wij verdrinken wij dat zijn zij die in
china bij honderdduizenden samen te water gaan zonder wil
van een god en gebouwd ook zij niet tegen het wandelend
waterhuis dat de goden bouwden bij ons de god bouwde als
grens van het land als grens van ons lichaam het land dat wij
| |
[pagina 24 (14)]
[p. 24 (14)] | |
zijn en zij zijn in china langs de jankse in hyderabad en
bombay langs rivieren en zeeën de millioenen die verhieven
het gebed van hun stem tot de daad van hun hand en bouwden
in willemstad en mijnsherenland
in rangoon minnesota en peking
en zenden wij naar ieder pakketten?
want de stem zegt de wereld der mensen is één
de adem van ieder is de adem dergenen
en de dood van een die van allen
de boom het binnenwerk van de hoop
want de dingen zijn verschrikkelijk belast met het wonder
en de dijken altijd te laag
en zich terugtrekt in het gekkenhuis van zijn stem
zij zei zie ik draag nu windmolens in mijn handen om de
kracht van de wind te meten en niet om kracht op te wekken
ik meet alleen zoals ik eens het gewicht van mijn kinderen
mat één voor één en voelde ze zijn te zwaar ik kan de last
niet dragen en vooral niet als hij altijd tegen de thee de stad
in loopt omdat hij onrustig is en de mensen die goed voor
hem zijn ook niet kan dragen en dus bier gaat drinken in een
café en het glas voor zich heeft staan onder zijn blikken en hij
niet in de spiegel kijkt maar er doorheen en een huis ziet dat
schommelt dat hij eens bouwde en mij maar alleen en ik het
ook zien en hij niet begrijpen we groeien langselkaarheen ik
las eens de mensen die elke dag elkaar zien die groeien langs
elkaarheen en kennen elkaar niet meer zoals de muren in een
huis en koppen op het aanrecht niet zo zijn mensen maar met
| |
[pagina 25 (15)]
[p. 25 (15)] | |
windmolens mat ik het gewicht van de kinderen en de
snelheid waarmee zij zouden vallen die spiegel door waarin
mijn man kijkt alleen met onder zijn ogen het bier een witte
kraag in het glas en om zijn kin en zijn handen gevouwen en
zijn lippen niet stil zo keek ook ik in die diepte en wierp hen
toen één voor één uit het raam maar de spiegel ging niet stuk
en ik sprong na maar alleen mijn benen mijn armen maar mijn
oren en ogen braken niet en mijn handen dragen nog
windmolens en de kinderen hoor en zie ik overal en ik proef
ze in mijn keel want de kracht wil dat het leven niet te meten
is en de last te zwaar om te dragen maar gedragen moet
worden en daarom spreken de kinderen
binnen de schaduw van twee droombeelden
de lippen bewegen en over de lippen de adem en de adem
aan de vader die gescheiden bier drinkt
de ouders uit wier gestalten het kind is
op de samenvloeiing van beeld en bloed
en het kind spiegelt zich in de val en verbeeldt zich
de jacobsladder uit ouderlijke nachten
een wondertaal tegen het plaveisel
want de weg is een gat door de aarde tot een andere weg de
en de mensen elkaar zien en groeten met woorden
de woorden bouwen de nabuur of breken hem af
de nabuur neemt het gebouw en legt er zijn hand tegen en
de vraag gaat het oor in en uit een gat door het hoofd
| |
[pagina 26 (16)]
[p. 26 (16)] | |
het gat is de smalste verbinding tussen nabuur en buur
waardoor een onzichtbare draad trekt het bewegende lichaam
over de lippen groeten de mensen elkaar
en het leed dat zij deden
en de kinderen leggen de lussen der ogen om de gestalte der
omdat op aarde en tussen de mensen niets valt te meten
en de kortste verbinding de cirkel is
of een grillige boomvorm met hoorns van prehistorische
of de wentelende vorm van steen als de aarde zelf
of de grens van het water dat de spoelstreep verlegt en
neerwerpt de zeester der vreemde herkenning
want zei een chinees mij de wortel is natuurlijker dan de stam
omdat uit de larven der duisternis het experiment van het
waarin de mens geworpen een spelonk vol schaduw en echo
en binnen zijn angst een tactisch lichaam
dwz binnen de krijgskunde een veelvoud van krijgslieden met
dat is de macht van één vorm van stem
en de gestalten daaruit zijn dood waanzin lijden lachen en
en de verre vriend uit bombay
en ook het kind van één nacht dat later de grenzen leert
en luistert met ankeroren
en de hand strekt grijpt en begrijpt
een geheimzinnige formule vol vreemde tempelbouw
| |
[pagina 27 (17)]
[p. 27 (17)] | |
enkel nog adem en windgang tot vorm van zwarte taal
magisch het lichaam omgrenzend tot toekomst van handwerk
maar gaande negen maanden met het beeld
tot het rood is en uit en schreeuwt
het kind uit het begeleidende woord van liefde
een mirakel van harlekijn hoepel knikker en trein
daartussen de begeleidende vriend van de stem
de dag-dag van ouders en kinderen
zoals zij bouwen een voetbad voor de geweldige leegten
een lineaire in het landschap
een windtunnel in het geweten
met een wrijvingsweerstand tegen de dagen
tegen de rimpels der droge rivieren
waar wij de nachtschade bewonen
in de kreten om vreemde winst
het stormsein van de vergeelde tanden geheven
de drukdoos van het hart geopend
in de armen de lege omhelzing
en de mond spreken over de eigenschappen der lucht
van het innerlijk als het kan
en het uiterlijk verkeer van de huiden
de ontleding der letters en de maatschets het woord
de arbeidsslag van het bloed bezonken
| |
[pagina 28 (18)]
[p. 28 (18)] | |
een onderkomen voor het warme dier van de stem
met de melkbakens der nacht om zijn huid
en daarbinnen de onthavende moeder
vol geweld van het rokende leven van liefde
en huizen zet om ons allen
met een gonzende buikbron van binnen
waar de roodharige paarden wonen in magische riten
lichaam en ziel gehangen tussen de armen van de geliefde
van de schaduwen der duisternis aangedaan en een stad
op hun lippen dragen zij de broederhoede
en de creatieve leegten der stem
in de oren liggen de zieken die fluisteren
wij lachen nog tegen de bezoekers
wij gaan heimelijk met hen naar bed
zij menen het goed en drinken ons ogenwater
zij sturen bonbons en zijn verheugd over de smaak
wij gaven in hun sterke leden met onze ogen
een wijgeschenk vol kanker
de zwarte voeten der ziekte
de gaande der gezonden de liggende der zieken
in de wegterende hof van de stem
maar de lotos bloeit zonder wortel
| |
[pagina 29 (19)]
[p. 29 (19)] | |
en onze ogen zijn grote vogels
waarin een lachende regen
en boren gaten in onze oren
scheren ons hoofd kaal en schreeuwen
met een brakende mond vol snaren
en in de rover ons hart het touw van de stem
tot er geen werkzaamheid meer is
en wij belanden op ons remvlak
met de eigen in- en uitvalshoek van onze ontlading
en dan staan wij roerloos in de geweldige stromingsleer die
dit drijft en leveren de hefkracht op boven de kunstmatige
horizon der blikken uit en stellen onze hoogteroeren met de
bewegende stuurkolom van ons lichaam dat wij hebben en
dienen en waarbovenuit wij willen zonder verlies van een der
leden met de volle inzet der mist- en lichtbakens die dit hart
zijn het menselijke met kans op de krukassen der liefde te
gaan in de verboden spelen die wij opvoeren en noodzakelijk
wij zijn zeer noodzakelijk onder de sterren
in de legioenen der boze geesten
| |
[pagina 30 (20)]
[p. 30 (20)] | |
en vruchtvlokken op de uitdrogende aarde
wij de bouwers in de menselijke stem
de dwaling en vreugde der dingen
met harpsnaren onbekommerd
het bloedende hart in de handen
met de tuinen der tegenspraak in onze oren
onze hoofden onmatig vergroot over alles
en slaan de hand aan ons zelf en aan anderen
en bewonderen het bloed dat vloeit
en zijn bewogen en weten niet
die roept de onmenselijke die ons roept tot de handen de
menselijke die doen als honden gehoorzaam ons
wij zien en wij horen niet
maar wij zeggen wij zijn geheel doorzichtig
en hebben een heldere stem
wij zijn een machtige moeder met het kind op haar rug
want zo wil ik lopen door alles
ben een dagloner van smart
heb rekenkamers voor de schuld
en ik reken en heb lief en ben verschijnsel
| |
[pagina 31 (21)]
[p. 31 (21)] | |
want ik deel de oorkonden uit van een verschrikkelijke
dronkenschap in een bedelorde van woorden sta ik als een
pestheilige en bouw het leprozenhuis van de voor v-en
nakomende geslachten van wij mensen zoals wij leven op
aarde in de goddelijke diepten der smart op de kerkhoven van
onze onnozele kinderen die wij baarden voedden en
voorzagen van een gang die zou zijn de gang der zuilen om een
vrome hof waarin de kunst van het sterven gemakkelijk
geleerd zou worden wij de knekeldieren met de verdraaide
blikken en de droomtorens van onze geest die huisde in de
buik der chinezen die wisten wat de geslachtsbomen bestuurt
diep in de wortel van bloed en stem onder het blonde schild
dat de beloften draagt een berg vol mooie mensen
zo stond zij voor mij, zei de man
zij had ontslag genomen binnen een nieuwe beeldvorming
haar stem een weldoorvoede savanne
heilig om de fluistering achter het woord
naar een ver land, zei zij
de bloedzuiger heimwee is pas begraven
ik liep over het kerkhof en legde de bloemen
een land zonder stopverbod, zei zij
en de vruchtbaarheid der spelen is zonder einde
ik volg het bloedspoor van mijn hart
ik zag het kloppen eens en heel doorzichtig niet enkel een
spier zoals de dokters zeggen maar na een tijd een
mannenhoofd in mijn hand het lag met de lippen ogen en
oren die spraken door een voile van vroeger maar helder
direct en ik heb mijn hart gekust ik had het in mijn hand en ik
heb het wederom geplaatst onder mijn linkerborst ik kus
| |
[pagina 32 (22)]
[p. 32 (22)] | |
voortdurend mijn hart de lippen ogen en oren en een stem
bouwt in mij voort en het beeld af dat nu voor mij staat en wij
vertrekken een werk vol visioenen en ik brand rood op in de
voorholten van mijn blikken en ben een wereld ik nu ver van
want het vormeloze is in het hart van alle vormen
in het onnoemlijke daadloze wonen
zo zal mijn stem de aarde bevloeien
als een grote wind zal ik staan in de slag der guitarenakkers
een nachthuis vol geluiden
en daar zit men aan tafel en vermoordt een man in zijn slaap
meerdere malen zit men sterk vergroot in zijn eigen scène
de volgende dag eet men samen en bouwt een snaarinstrument
en 's nachts begeleidt men zich zelf in de daad
zo sterft een man soms mooi
wij mensen van bewegende schaduw
en ik de stilstand der buitensporigen
de mangel van mannen en vrouwen en de weerwolf der daden
en zet ze op en laat ze los
en zij staan gothisch gespitst in de stem
die de kreet is uit de weergang der angst
het woord de klokketoren genade zij ons
de traan een gevel gevoel
| |
[pagina 33 (23)]
[p. 33 (23)] | |
in de koerende buik van mond
door de droeve landen van het menselijk doen
het gat der ogen over alles
van wat niet is te behouden
de ruïneuze gal van de liefde
maar het klooster is van de komende daden
in een legendarische mis zonder naam
tegen het getater der eenvoudigen
de dodenakkers getrokken met vaste hand
onder de weergaloze stampdans
een werk meer dan menselijk boven de dagen uit
de moeders heffen het brood en de bloemen
zij bouwen zacht heen en weer
in de beheerste spierkramp der zapateado
want wij zijn zwanger van onbekende kinderen en wij willen
uitgaan over de aarde die ons niet kent en wij haar niet en wij
zijn hetzelfde en wij zullen dragen naar de dalen van vreugde
hetgeen ons bezet houdt om te vervullen maar wij zullen
sterven door een groot mes zo de tijd eerder gekomen is dan
wij ter plaatse om te laten uitgaan hetgeen wij maken de
onbekende kinderen wijzelf van onze mannen die met het
zwaard elkander bestrijden ons vanwege een bezeten liefde
zoals te zien is in de man als hij uitgestuurd zonder
gemeenschap de aarde met nagel en voeten krabt om tot het
vuur van binnen te geraken en uit het vormeloze te bouwen
het beeld van de geliefde zijn misbeeld dat hij instaat niet is te
zien en niet staat aan de ingang van het heiligenhuis dat wij
| |
[pagina 34 (24)]
[p. 34 (24)] | |
dragen doch vol van haar zwaarte en hatende het gewicht
van deze gave om over te geven en weg uit ons zelf en zo wij
op weg de eindeloze en zij en de kruising ligt nabij op de
uitkijk en komt ongevraagd onder de voeten en geeft
brandende pijn en bittere koude en voor velen hangt daarna
de huid gestroopt voor de ramen der gesloten huizen geheel
melaats en ontdaan gaan de lichamen rond zonder ander
kenteken dan de adel der waanzin omdat het oog menselijk
bewaard bleef en het hart zichtbaar klopt en de kramp der
spieren open en bloot de smart weggeeft die ook zij dragen zij
en wij en de komende kinderen die wij willen baren in de
vallei van het licht vol koele vruchten om te bewaren
want zij zullen voltooien wat niet is
zij zullen niet meer maken dan wij
in het ongeluk van hun woord
onder de huid de hand aan het bloed
in de vervoering der angst de zuil van het lichaam
zoals het gemaakt wordt sinds mensenheugenis
in het samenstel van de ziel
die overgedragen wordt raadselrond
meer herberg van radeloos verweer
zoals dat diep vloeit door de gang der mensen in de aarzel
der blikken in de handvaart der daden en staat roerloos op het
gelaat van de doden die in hun kamers liggen en wachten
| |
[pagina 35 (25)]
[p. 35 (25)] | |
dan vallen de muren der menselijke zwakheid
en zij heeft haar eigen stem
deze vreemde geliefde die liefheeft wat de man sterven doet
zij de mensenhand grote spin in het lichaam van de ander
gevuld zijn tot uitersten
en de uitersten omhullen tot haar eigen schijn
en de schijn verkopen aan het hart
daarnaast het mes de boter het brood en de kaas
langzaam het hart verdelen
een bedevaart door de goot van het zelf
wij zelf geslagen in de deun der zachte ontaarding
geen berg meer in het oog
geen hand meer om te bouwen
en zeer te kort in het hoge woord
ik vraag een adem zo heet als de dienst der geliefde en zolang
als de omgang der nacht en gestut door het kruisgewelf van
wat mijn stem ziet maken mijn handen
het lied van de bewogen mond
tegen de minaretten stilte die staan in het lichaam
om naakt te bidden tot de macht van de aarde
met de ploeg links en de vrouw rechts
| |
[pagina 36 (26)]
[p. 36 (26)] | |
de kinderen in de vore gedoken
wij de verzamelden zoals wij liggen alleen
en de stem spreekt: gij zult niet lijden door mij
en wederom: gij zult liefhebben en lijden door mij
wij mensen zoals wij gebogen of geheven gaan tegen de aarde
en in de grote grot der geliefden de katten te eten geven
en de ene zegt het is morgen te laat en loopt langs de Arno
alleen de zee nog is ontvankelijk omdat niemand aanvaarden
wil maar ik zal staan zei zij nog eenmaal op de rots op het
heetst van de dag in de kolk van het licht zo oud als de eeuwen
dat ik niet meer mag zien dat niet mag zien in mij wat daar
groeit het misverstand omdat het morgen te laat is en ik zo
moe mij de gang door de straten zonder de hand van genade
de jouwe zo tere en je huid weerbarstig maar zacht het
lichaam een muur blank en een land mij zoals het land kan
zijn en is nu onder de plakkaten van kies voor uw kinderen en
blijf niet thuis maar morgen ziet de zon mij tarpeïsch geheven
want mijn lichaam kan de wijn der geliefde niet verdragen het
draagt mooi en het zou jou omvatten die ik liefheb de tere en
bewogen ook de ruwe en groot zijn en breken de ruïnes wij
samen van een tijd die de voorwaarden niet heeft kunnen
leren zoals wij de katten voerden de tijgers van vroeger die de
harten vraten van hen die geloofden nog niets veranderd wij
lazen samen het nieuws van de middag en samen wij mijn
geliefde waren wij onaangeraakt en zonder aarzeling
want wij bouwden een renaissance met hoge vierkante torens
en waren persoonlijk op de berg van het geloof jij in mij en ik
| |
[pagina 37 (27)]
[p. 37 (27)] | |
in jou en wij samen in de overvloed die wij waren meer
landschap dan mens en vol oorsprongen en beloften en
rivieren zouden ontstaan op de toppen nabij de hemel in een
smetteloos sneeuw ons hart dat uit zou vloeien over de wereld
en schoon en doorzichtig de bedding maar nu staan wederom
de muren en de landschappen liggen gescheiden wij de
geliefden door de muur en de schaduw die jij verkoos van de
wereld die altijd tegen is
ik zie duisternis en ruïne
geen plaatsen boven onszelf uit
ik ben in tranen bewogen en bebouw de akker des doods
mijn lichaam stort zich door de doorzichtige spiegel
ik zie een man met een zwart mes
hij komt nader en houdt mijn hoofd in zijn handen
mijn mond spreekt nog eenmaal het rijk uit dat wij zagen
ginds op de bergen woont het hart alleen schreeuw ik
zijn handen staan bloedrood in de lust van zijn ogen
ik ben de stem van de wereld
waar wij samen de katten voerden boven de ouders uit
in het dragelijke licht der verbeelding
wij de geliefden ik o mijn geliefde ik ga heen als een oorlog
en lever mijn lichaam in en word verbrand als een heilig
boek en ben bewogen over ons mijn geliefde wij waarin het
afscheid zal voortleven het beeld der vervolgde wier ogen
vergroeien met het oververgrote water en oceanisch zal ik de
kusten der aarde bespoelen als teken en bespringen als teken
het rijk dat wij bouwden waarin de katten uit onze handen
vraten jouw handen mijn geliefde waarin mijn hart ligt en
klopt legendarisch als van de moeder der middeleeuwen in de
hand van de zoon die het uitsneed
ende ghij mijn zone bezeret u niet
| |
[pagina 38 (28)]
[p. 38 (28)] | |
de vreemde moed van de liefde tegen de rest van dit leven
ik zeg spreekt de stem dat gij allen wederom thuis zult
en op de rots sta ik alleen als deze vrouw
zij is heen gegaan en haar lichaam werd niet gevonden
dat staat te lezen op de hoeken der straten
er zijn mannen die schreeuwen: wij gaan ten onder
er zijn moeders die de handen vouwen en de grote moeder
want de kinderen gaan heen in afzondering
de grote vervreemding breekt los, fluistert een onweer
stil staat de kolom van Trajanus in floodlight en vertelt bleek
en verheven het grote verhaal
de paus spreekt over psychiatrie en zegt het kruis woont
en rome is een heilige stad
gij zult niet kussen op straat
de ouders zijn heilig en de vrouw is een wonder
het wonder zal onder u wonen
zij zal fundament zijn en onaangeraakt
zij staat vijf meter boven de aarde en is overbekleed
zij woekert in vruchtbaarheid met jaren en dagen
zij voedt de millioenen kinderen die zij baart
zij gaat verlegen tussen de groei naar het graf van de ene
de dochter of de zoon van vijf maanden
zij voedt geeft voedsel maakt nieuw voedsel voedt haar man
en onder ons bouwt de stem voort
en door de eeuwen regeerde zij en maakte het land
| |
[pagina 39 (29)]
[p. 39 (29)] | |
in de echos der bergen die zij stichtte
zoals de vrouwen die gaan als zij zijn in Perugia
umbriesch bewogen hoog binnen de volledige begroeiing der
mijn oren en ogen stonden vereenzaamd binnen dit paradijs
Dionysos die zijn gevangenen hoorde
zijn slaven touw liet draaien
met het touw de verhalen der wereld knoopte
de silenus uithing om bacchus te vangen
en alles in Syracuse op de milde vlakten boven de zee
en het aanschouwde en zei de wereld is de geheime stem van
het paradijs van de zeven-lach
het theater der traanmaniakken
de tempel van Paestum aan een eeuwige zee
en daarom heen in de verte leven de mensen en dragen hun
leven in hand en hoofd en zien de zon en zoeken de schaduw
de wet van het lichaam en zien de vreemdeling komen en
denken aan de winter en verkopen hem de vruchten van het
land die zij dragen binnen hun ogen de appels van het klokhuis
gij zult heengaan tot de uwen
naar de grote rivier die u voedt
gij hebt vrouwen alleen gelaten in de nacht
| |
[pagina 40 (30)]
[p. 40 (30)] | |
gij hebt uw hart willen breken dat onbreekbaar is want het
ligt in de stroom die breed door het land gaat van de bergen
op afstand bewogen en door de dalen bestuurd tot de zee
gezeten traag olifantastisch op de huid van het water met
boeddhamanieren tegen te sterke beweging des harten
maar de rivier stroomt door onzichtbaar gedoken soms onder
de vuisten der grotten blauw van geheimzinnige weerschijn
enkel een vis is beweging
daarboven de hemel met vogels
is zij nu heen gegaan de geliefde in eenzaamheid
nee, zei Castello op Capri het is zo dat de aarde geeft en heeft
en het is ook zo dat de hemel de koepel is
zij staat altijd daarboven en is ook klaar
maar wij de mensen staan daartussen
daartussen met de werken van ons heimwee
die zijn de inlijving van beide
op de breuklijn wij leven van alle relaties
het verdriet is de zwarte vuist van de lava
de zwarte vuist van de lava schenkt over eeuwen rijkelijk
de etna is de zuil die de hemel stut
haar stem heeft de echo der eeuwen
die ligt met de warme buik naar boven
| |
[pagina 41 (31)]
[p. 41 (31)] | |
de lava is geblust en ligt in vage helling met de buik naar
zij zet gedachten voor het raam
van diep oud en warm vuur
zij is geheel van zich zelf nu
daarin de optocht der ogen
zoals ik die zag in Perugia
een symphonische vegetatie
zij leven van de lucht de geliefden
en de adem maakt hun stem
want zo schreef F. Tomaso Stigliani:
‘De menselijke stem die niets anders is dan lucht bewogen
door de adem, wordt dientengevolge een lichamelijke zaak en
wel zo dat het als lichaam de 3 gebruikelijke maten heeft, die
de meerdere of mindere hoogte
de meerdere of mindere lengte
de meerdere of mindere breedte.
Reden waarom het menselijk woord, dat gearticuleerd
geluid is door het oor gemeten wordt op deze drie wijzen.’
en mijn geliefde zei met de maten in haar hand zie ik heb mij
overmeten het hart van mij zoals het klopte geheel binnen mij
zelf nietwaar zoals het leven is persoonlijk binnen de huid
maar de vergissing was de vergroting die ik wilde en jij ook en
| |
[pagina 42 (32)]
[p. 42 (32)] | |
zo bouwden wij gestadig een afstand tegen ons zelf en leefden
jaren op een echo die wij zochten van vroeger nog en zo
bleven wij met elkaar verbonden door een oud geluid dat
opsteeg uit de priëlen van dat verborgen land een schoot in de
draaiende aarde en wij volgden de gang en de richting met ons
hart op de hand als kompas binnen de slingergang van de dorst
en wij zijn door veel met elkaar verbonden en wij schilderen
de buitenkant van ons lichaam op met mooie tekens en geven
symboliek weg en een groter leven dan vroeger want ik heb
overal nieuwe lampen gehangen en twaalf lagen oudpapier van
de muren gescheurd en klim op ladders en verf aan een groot
werk want er staat geschreven dat zij die zich verloren wanen
elkander een nieuw huis zullen bouwen en het gezang hunner
stemmen hun een hemel zal zijn
want de mens bouwt zijn eigen huis
en gaat de wijnwagen gang
dronken de berg van beweeglijke dieren
opgericht tegen de hand van de mens
en tussendoor en overal het beeld van de geliefde
ik heb zei Signor Costa van Stromboli tien jaar gewerkt in
New York en twintig in Buenos Aires en ik was veertig toen
ik terugkwam hier en mijn bloed tot rust was gekomen en
men zich terug kan trekken op zijn eigen ogen en woorden en
op de stem van de zee en het vuur der vulkanen de fakkel uit
het heetst van de aarde en men kan wonen de vis koken
en eten omdat men van de aarde is en omdat men leven kan
want de huid van de aarde is de huid van de moeder die
wiegde mij hier negen jaar en ik streel met mijn hand nog de
lava der liefde en ik leef met de lelijkste vrouw van de wereld
| |
[pagina 43 (33)]
[p. 43 (33)] | |
die een hart heeft zo vol geheim van warme wijnbakkende
helling dat zij mij meer wieg is dan ooit en wij samen belopen,
behandelen en beluisteren de vertrouwde stem van zeer oude
hij lachte deze vreemde broeder van Chaplin op Stromboli
hij bouwde een klooster midden in zee
Florence moet heel mooi zijn zei hij ik heb het nog nooit
mijn vader had een lapjeswinkel in New York 't was mij er te
ik ben naar Zuid Amerika gegaan dat ken ik goed daar was het
dat was Signor Costa van Miramare op Stromboli die een
en ondertussen lees ik oude geschriften
hoe men het leven opnieuw beginnen kan
dat niet alles omver te gooien is ook al wil men het
dat het hart vol ruilvoet zit
dat de huid wel raad geeft van buiten naar binnen
maar dat buiten en binnen elkaar niet verstaan
dat men dan de steden der mond rood gaat kleuren
ook wel de doden kust zoals ik deed in verscheidene kerken
ze liggen gewoon op de grond en de mensen knielen en bidden
er heerste op sommige plaatsen een geweldige rouw
doch de zwerfkei der menselijke stem gaat vele wegen
in de cel van Sint Franciscus
| |
[pagina 44 (34)]
[p. 44 (34)] | |
het doodshoofd bij de hand
zijn lippen zeiden zwijgende woorden
dat wij verlost zouden zijn
onder het lied van honderd vogels
met een bidprent in het hart
zoals ik zag die Egyptische vrouw gebalsemd en opgelegd in
een overerfd landschap van fijne kleuren
Sint Franciscus had de dieren lief
en hij zag een beeld en bad
en de stem sloeg over en men verstond hem niet
zijn broeders verzamelden Boeddhas en chinese vloeken
zij bouwden een hel van goud
en soms een mooi uitzicht
soms werden zij in stukken gesneden omdat ze de taal niet
het leven is geen grammaire dacht Christus
| |
[pagina 45 (35)]
[p. 45 (35)] | |
dan wetten de negers hun messen
dan verplaatst men de hof en maakt muurschilderingen
men spreekt met planten en dieren
men rekent een vegetatie uit
men bouwt een cel of een roofridderslot
men geeft kunstenaars te eten
en ik loop langs de Lago Acciaioli bij de Ponte San Trinita
daar ontmoet een dichter soms zijn geliefde
men leest in een oud misverstand
men ziet daarin een dichter staan
men ziet tweemaal het meisje
en de vasomotore stelsels van het menselijk hart gingen zich
bewegen onder onze overgevoelige huiden en alles wat er aan
onzekerheid is hernam zijn kracht en ging heersen en sloeg in
als een regen meteoren en brandde het krachtsveld uit tot
woestijnen op plaatsen waar de bronnen door de aarde braken
en oase waren meer dan wij wisten wij van de wereld wij
wilden zijn in het woord hoog de geest maar het lichaam staat
sterk in hormonen gedompeld en de vingers verdriet zijn
ontelbaar en nooit te voorzien
wij wilden de climax van het land
wij pleegden roofbouw op het lichaam
wij hadden niet meer de groene duim der beplanting
wij brandschatten ouders en kinderen
dit is de weg van alle heiligheid
niet zonder wroeging, lees ik
ik heb, zei de man op achternamiddagen mijn leven verknoeid
met beeldwerpen en schaduwsteken en stuurde mijn geliefde
| |
[pagina 46 (36)]
[p. 46 (36)] | |
uit wandelen om te genieten van een ander uitzicht in vrijheid
dacht ik ik was gebouwd voor een uitgebreid leven dacht ik en
de geleerden hadden vele woorden gevonden
en ik vergat de geliefde die ging in eenzaamheid en met de
ontroering de ruïnes streelde der liefde
dat pad dat liep langs een afgrond
de hoge bomen die ruisten in rust
dat zijn gewone dingen voor ieder
en gaat één ding verloren dan is er een zwart papier op de
wij tekenden nauwkeurig de tranen vooruit
zij stroomden uit de zelfde vulkaan
zij stroomden terug naar hetzelfde dal
wij liepen elkander met beschilderde gelaten voorbij
en voor mij stond meer dan ooit de jammerklacht der
een muur van vreemde bezigheden
en in alle kamers de bedden
en ik kuste mijn eigen voeten en het maanlicht
maar uit het donker bouwde ik beelden met de stenen der
en iedere steen nam ik uit jou
en jij verging zienderogen
dat was de wraak der geliefde
gelijk Archimedes liefhad in Syracuse
hij schreef de regel der communicerende vaten
| |
[pagina 47 (37)]
[p. 47 (37)] | |
ik kan de grondwet niet wijzigen
het regiem van hart en nieren
zoals het woekert in de kamers der liefde
ik wij mijn geliefde zoals wij liggen in de geur van ons verre
loom over de steden gegoten zoals zij liggen
op vertrouwde voet met de aarde
de ene hand karnend de hemel
de andere regelt het dagelijks verkeer
en door het verkeer de straten
met de stampende wijnvoet vol zweet
over alles de cultivaties der menselijke stem
dit in de ontmoetende lichamen
van het woord bijna ontdaan
meer landschap dan menselijk zoals San Gimignano waar men
phallisch geheven uit de moeder der aarde
een monsterman uit de middeleeuwen
| |
[pagina 48 (38)]
[p. 48 (38)] | |
en daardoorheen de microfoon der verkiezing
soms doolt een man rond met een mes in de waanzin des
harten en doodt zijn familie hij zegt omdat hij de duivel zag
uit het altaar des heren en de stem hoorde die zei dit is de
laatste dag de aarde is vervuld van de tekens en mijn oren en
ogen vol klei en hier zijn de boeken aangeboden voor de
verbranding richt mij op en steek mij in brand zonder genade
gij mensen zonder genade al de families die hun doden zo
mooi versieren met een marmeren huis er omheen van steen
natuursteen zo hard en glanzend van de harde overmoed maar
niet de moed tot de daad tot de laatste het ijzeren offer zoals
het grijnst uit mijn handen jullie de hond liever gekookt dan
de honger gezien steek mij in brand en draag de fakkel rond
en boet mij mijn lichaam mijn geliefde zoals ik haar zag in de
laatste snik toen mijn rechter hand haar onthalsde en mijn
linkerhand haar hoofd hief en mijn mond haar lippen nog
eenmaal kuste gij gruwt mijne burgers van deze liefde uit het
huis der verdoemden de laatste surreële grot op aarde met de
mensenhand besneden en gedaan door de eeuwen
ik vraag het offer dat ik bracht
aan beide zijden van de denkbeeldige lijn
de processie staat gereed
de glazenkasten staan opgesteld
de vergulde traan rinkelt langs de gevels
| |
[pagina 49 (39)]
[p. 49 (39)] | |
in mijn borstholte dwaal ik rond
met de echo der stem in mijn hand
een microbe die de organen vernietigt
en dan komt er een vrouw voorbij met een wonde aan haar
de mensen geven haar lachend geld
de vrouw lacht dankbaar terug
de dokter zit te wachten met het mes
wilt u uw vinger terug mevrouw op sterk water
de vrouw knikt en neemt haar vinger mee
thuis zet zij de fles op tafel
haar kinderen zien de vinger
die streelde die sloeg en die waste
die streelde die wees hem de weg tot de plaatsen
zij zwijgen de man, de kinderen en de vrouw
dan neemt de man de fles en plaatst haar onder een
de vrouw voelt pijn op de plaats waar de vinger eens zat
leid ons niet in verzoeking
de vrouw staat op en loopt het huis uit
zij draagt nu haar hele hand in verband
de dokter zegt het was toch de zieke vinger
de vrouw knikt en gaat haar bedelgang
zij ziet geen man en kinderen meer
ik ben iets kwijt zegt zij
met de jaren wordt haar stem zachter
zij heeft zich geheel in verband gezet
zij sterft als een mummie
| |
[pagina 50 (40)]
[p. 50 (40)] | |
| |
[pagina 51 (41)]
[p. 51 (41)] | |
dat komt verklaarde de vader later zijn kinderen omdat zij
de oudste zoon knikte en las:
Om 7 uur in de morgen 30 juni 1908 zat boer Semenow
voor zijn huis in Siberië. Plotseling zag hij in het noorden
een vurig blauw lichaam groter dan de zon, door de
hemel rollen. Het viel neer tussen de Yenisei en de Lena
en waar het neerkwam rees een rode kolom vuur ten
hemel. Hoewel Semenow op een afstand van 60 km van
het vuur woonde was het zo heet dat hij dacht dat de
kleren van zijn lichaam schroeiden. Het licht verdween
en er volgde een geweldige explosie. En Semenow's
lichaam en geest hielden op te bestaan.
zo slaat de stem van de hemel de aarde dood zei de zoon
dat was een natuurramp antwoordde de vader
de streek was wild en onbewoond
er leefde slechts één man met een kudde schapen
de zoon stond op en verliet het huis zoals zijn moeder
en op een plaats in het veld vond men hem ver buiten de stad
liggende op de nog warme aarde die hij kuste met tranen zijn
handen en armen gestoken in twee loodrechte diepe gaten
zijn gelaat vol modder zijn lichaam schokkend
mijn moeder mijn geliefde die iets miste
de bevolkingen vluchten want zij kunnen de moeder niet
in de steile wand van hun stem
ik berijd de muur des doods fluisterde het meisje op een
| |
[pagina 52 (42)]
[p. 52 (42)] | |
en de mensen verzamelden zich
zij zongen een gouden lagune onder hun voeten
want wij zullen de heiligen zijn en niet een gat in de aarde
zoals de heer ging door het water
wij trekken de huizen op met het hout der eenzaamheid
wij zitten doge hoog en stil
Athene werd geboren uit de wenkbrauw van Zeus
maar de legende is wanhoop geboren uit een catastrophe
tragisch en plechtig gaan wij over de aarde
fris en zout is ons voedsel
kaal is de cel met de muren wit en het doodshoofd
daaromheen in de verte de bergen warmte
daarachter de mens met de stem o caro mio
bevrijd ons van het innerlijk leven
het innerlijk leven is een ziekte
de ziekte bouwt huizen in alleenstaand water
het alleenstaande water kweekt valse goden
de valse goden gaan de stem bevolken
ik Pia dei Ptolomei de schoonste uit Siena stierf in een moeras
alleen in een zinkend kasteel
nog éénmaal kwam Nello mijn lichaam aanschouwen
ik die de liefde verloren
ik had u lief graaf Nello della Pietra dei Pannochieschi
| |
[pagina 53 (43)]
[p. 53 (43)] | |
Maremma was mijn graf waar nu de huizen staan de nieuwe
langs de muren uit de cellen der aarde bloeien de rozen
ik geef kleur nog aan uw verbleekte botten
niemand weet waar ze liggen Nella
met de vliegende leeuw in mijn hand
in de gondolagang van mijn stem
met de beschrijvingen der dingen in mijn ogen
met het ontmoetende lichaam van droom
de stroom der paleizen in de spiegel het beeld dat mij bouwt
ik de ontroerde zoals ik zag de schapen die tot den heer
kwamen om hen te ontdoen van de aarde
wij schaffen zo zongen zij de wereld af
en wij vliegen op en worden verblind
wij vallen terug en omhelzen de verlaten woning
wij schenken de buren bloemen
wij bewegen ons over de aarde
wij zijn geheel uit oude stenen opgetrokken
| |
[pagina 54 (44)]
[p. 54 (44)] | |
wij die ons aanschijn zullen veranderen
wij een weg door het heelal
dat wij dragen en kleuren
wij zijn de manifestatie van meer dan onszelf
want diep onder en boven vloeit de stroom der verschijnselen
tussen de tanden het woord
het dagverlies heiligt de handen
de lippen zijn het lichaam der liefde
wij delen de vegetaties uit in ontroerend mozaïek
daar staan wij en werken ons lichaam leeg
maar soms brengt een man bloemen mee en legt hij het landschap uit
dit is hennep en dit is de wijnstok
en dat zijn aardbeien en die daar zijn mispels
ja de druiven groeien tegen de bomen
dat is een gewoonte al heel oud
in de archieven der menselijke stem
en wij met de vingers het heilig zoeken
en een historische optocht beginnen
want wij zijn geheel gecostumeerd
en zingen oeroude liederen
| |
[pagina 55 (45)]
[p. 55 (45)] | |
maar soms schroeven wij ons hoofd af en smijten het door de spiegel
het doek valt, schreeuwt de menigte en bereidt zich voor
zij houden de bekers gereed om het bloed te gaan drinken
de wegen geplaveid met verouderde ribben
in portieken wordt nog jaren stil geweend door geelbruine
wij zijn blind, zeggen zij
maar onze kinderen bezoeken de heilige plaatsen
zo staan wij dan in een nieuw systeem om ons te verplaats en in de grondlaag der stem
die komt en die gaat door de regenlanden der ziel en soms de
zon op dan gaan de treinen weer stromen van het bloed en
geven ons het hart vol en zo op de tong liggen wij die leven
zonder genade van hierna zoals ik zag in Ravenna mozaïeken
van de heilige Apollinaris die zei dat de schapen zouden
komen en hebben een hemel bewoonbaar ook boven de
ruilmotoren en het halfsteensverband van het hart dat
menselijk is en van de aarde wij en geloven in de steden
mysterie die ons bewonen en het slingerbeen geven onder de
bolvormige voorraadschuren van onze stem die de mond
maakt en eieren laat rapen voor ons geld en willen niet weten
wat wij kunnen maar hebben de handhaving der dingen op het
oog liggen stekeblind wij maar schoon in de phoenix die ons
drijft over de terreinkeus van hoge vegetaties naar de kans
| |
[pagina 56 (46)]
[p. 56 (46)] | |
van de dag en wij zijn onsterfelijk en een levende landschap-
stoffering en zingen in onze materie en gaan de weg van het
vlees onder de uitbarstingen der zon en zijn een sterstoring
deze man is meer neus, zei iemand
en leven in de nieuwe funderingen die de golfslag zullen
en doorboren wij de vrouwen
en alles wat gemaakt wordt
en blauw zeggen en heilig over alles
en de lampion dragen door de nacht
en zelf scheppen een woning
er is altijd een volgende keer
wij weten de horizon een denkbeeldige lijn
in de cafés der bekerschenking
astronomische eenheden zij zijn en hebben een dienstregeling
en ons inkuilen zullen zij
want wij gaan het weer veranderen
en de opperhuid van de aarde
en de waterstand in de lichamen der mensen
| |
[pagina 57 (47)]
[p. 57 (47)] | |
omdat wij het voedsel zoeken en niet zeker kunnen zijn
omdat wij de kleine condensaties zijn in een oorspronkelijke
waaruit alles geboren werd
in het grondprofiel van zoekende stem
die liefheeft ons de tong die ons spreekt
dat wij gelukkig zouden zijn en vergeten kunnen
en ons de uitroeiing van het gezichtspunt zou zijn
zoals wij staan in de stem stekeblind
maar soms staat de vader voor een winkel met speelgoed
hij gaat naar binnen en koopt een zeilboot
en later ligt hij in een hotel en hoort de bedden spreken
zij zeggen als wij eens spreken konden
en de volgende dag leest men wat er geschreven staat dat er
gekozen is en dat de terreinen zoals zij nu liggen overheerst
worden door het pijpestrootje en ook wel door de
dat zijn planten denkt een vrouw
zij neemt de schoffel en wiedt het onkruid
dan gaat zij haar huis in en verplaatst de meubels
tegen de avond zit zij alleen in de kamer en fluistert: ik heb
maar er is geen bewoning zeggen de muren
dit is de adem die gaat door alle dingen en de vleugel en hoog
geeft en het open over de gesloten steden heen want wij
| |
[pagina 58 (48)]
[p. 58 (48)] | |
sluiten niets meer af omdat wij niet alleen kunnen zijn en nog
liever de dieven dan geen schoorvoetende gang van het wezen
dat ons leeft en de huid vol gevoel heeft gevormd om te
kunnen gaan op haar strand want zij is de moeder waartegen
onze zeeën rusten en zeggen hier is de grens wij reizen nog
wel maar tussen de wielen van haar die draait en het aloog
laat gaan over onze en eigen beweging en soms uitrust in de
stem van een schijndode god zoals ook de vulkanen wel
eeuwen zwijgen maar ineens de vuurmond openen en een
verschrikkelijke taal ten gehore brengen en beelden zo zwart
als de nacht op aarde achter laten
later zijn wij vruchtbaar als vrouwen
en zijn de bomen onze kinderen
en eten de kinderen ons fruit
dat de mannen verzamelen in manden en wegdragen en
zo ben ik ook brood sprak de commune cataian tot mij
en aanbidden wij de wolf die de kinderen voedt
en vormen wij nieuwe dingen sprak Arturo Caruso
met een TL-buis van licht er doorheen
en verheft zich de daad van mijn handen tot licht
want ik werk gewoon in klei en de oven geeft de kleuren
zoals de Etna het land sprak Caruso
men moet wel vogelkundige zijn om de trek der dieren te
en oog hebben voor het natuurlijke gas
| |
[pagina 59 (49)]
[p. 59 (49)] | |
en de gratie te knielen in deze donkere kerk op het hoofd van
die ligt gehouwen in steen boven zijn eigen skelet
de naam op het voorhoofd gebeiteld
de trek om de mond van morgen ook jullie
dat door de vingers valt van het loos alarm
buiten staat de wind stil
de duiven verlaten de pleinen en nestelen zich in de armen
en men ontvangt een brief waarin staat dat een vriend de
zeven ruimten der eenzaamheid vult met lampletters
die zijn ook 's nachts te lezen zegt hij
kom en eet het voedsel lees ik
zie hoe zij gebogen staat
en de vogels slapen in de handen der heiligen
en wat wij hebben verlangd
dat ik een vrouw bouw in de nacht mijn geliefde die mij bouwt
dat ook zij versteend zal staan aan de kachelrand
op haar gelaat de uitdrukking die zij is
de stem die straalt door de zandverstuiving der blikken
de blonde opgraving uit de hand der goden
dat zij ellendig kan omkomen
en ik ga naast mij staan en zie ons lichaam
zonder enige vergelijking gaan wij heen
in de onthulde nacht van de stem
| |
[pagina 60 (50)]
[p. 60 (50)] | |
die spreekt tegen het dodenhuis
in de mummiekist van de mond
in de hand een vergrootglas
zo gaan wij door de zeven mogelijkheden ja en nee
|
|