Verzameld werk. Deel 3. De gestalte der stem. Het dier heeft een mens getekend. Ezel mijn bewoner(1981)–Bert Schierbeek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15 (5)] [p. 15 (5)] [Ik beweeg mij nu in de gestalte der stem] ik beweeg mij nu in de gestalte der stem die gaat in de kilkeper het woord in mijn linkerhand een gehoorapparaat in de rechter de huid van de aarde ik hoor de weerwraak ik zie het slachtofferspel der geliefden ik zet mijn hart uit in de tastende ruimte mijn mond op het raster der angst mijn lippen kussend de donkere gang van het leven in de doorbraak der ogen het licht van de architectuur van de stem die gaat binnen de tonggeslachten door het raamwerk der voorstellingsstromen in het wonderlijk kristal van het zweet onzer handen langs de denkbeeldige muur met de poorten van in- en uitgang over de drempel der zevende eenzaamheid mens die bouwt in de architectuur van de stem die staat als het dak over woorden de zwarte zee en de huifkar der liefde het edelkoord van het schrift der dode volken en het breukverband der verdoofde oren de bouwkunstige gang van de stem op aarde [pagina 16 (6)] [p. 16 (6)] dat is zei een man dat ik zo licht mag worden als zeer oude thibetanen en mij met ketenen omhang om van de aarde te blijven om het levensbeeld van minnend maanvolk aan de hellingen der bergen te voltooien met de naar binnen geslagen stem der wijzen uit het duistere gat van het licht waarin ik woon en zeer langzaam met spelden de muren doorboor om wederom tot de zon te geraken gaande naakt door de eeuwige sneeuw van het bidden voor een beeld van altaar in de omwandelende voet van het heiligdom strelend de verlatenheid van de menselijke huid gaat de hand van de stem ik speel met de vingers ik heb mij van veel ontdaan met de worgende en strelende vingers ik sta alleen in het huilende huis van de wind met de verloren handschriften der dode zee zo zout zo oude legende de knoros van het licht in mijn ogen de vliegende koeken verlaten mijn handen dat zijn de daden om te verzachten zij maakten daarvoor zei de man wonderlijke reliefs in de vorm van wagenwielen en ook zo groot en de spaken waren de paden waarop gesteld stonden de gestalten van verbeeldin die hen omringden de vlaggen, lampen en wierook en de stemmen der lama's waren torentjes klei de torma's genaamd dit is de cosmogenese der stem vol vreemde figuratie [pagina 17 (7)] [p. 17 (7)] over de lippen de menselijke de draagbalken weedom de consoles vertrouwen de loketten der twijfel de hang en sluitwerken der hartkameren vrees de windhaken der hoop de wonderlijke formules van de eenheden uitgaande en inkerende stem waardoor ik de dood vrees zoals de arme vrouw die de stemmen kent soms vraagt het geluid te stoppen of wat terug te zetten en ook de gaten der doorgang de deuren muren en ramen de stem die de genade niet geeft en de gek van de mens maakt die hoort want er zijn slechts weinigen die de stem horen maar er zijn er de velen die haar maken zij bouwen het schaduwtheater der verontrusting binnen de tekenen der contemplatie en staan kinderernstig in de wenteling van het wiel sluiten hun ogen grijpen duizelig het speelgoed en laten het vol vrees en verwondering de blinde vingers der daden ontglippen en zij graven een gat voor het wiel om het te verbergen een heilige grot en zij slaan gade de wenteling van het wiel dat hun wereld is en zij vrezen binnen de gekleurde samenzang die zij doen zij zien een krampplaat vol afzondering een hongerplafond zij straffen en lachen een architraaf over alles het kettingverband van het leven op aarde de menselijke stem [pagina 18 (8)] [p. 18 (8)] de schreeuw uit het mangat de afstand van iedere dag naders gemeten waarover wij lopen wat wij kunnen met de voeten in de epische gestalte der stem ook ik die reed in het hart van de weerkerende vrouw van liefde uit het land kostverloren en de buurtschap genaamd hongerige wolf in de omslag van de versiering der blikken de maag leeg en de maan laag onder het melkgesprek van de sterren en zeer bewogen want ik had mij van veel ontdaan ik woonde in de waterschoten der grachten en in de windharp het woord mijn hart lag op mijn handen en klopte langs de bouwputten der huizen ik had de wakers en slapers geplaatst binnen de vervoering der stem en de stem was de eenzaamheid waarover wij lopen wat wij kunnen met de zwijgende stenen die de nagel schrapen tegen de stilte der stem en ik schreef vreemde talen tegen de donkere muren omdat kwekers bomen bouwen, zei de geliefde en mijn stem beweegt zich door de offers en is met open mond bewogen temidden der mensen met de vreemde lampen geluid leg ik de dag vast de iedere op het gezegelde veld der seconden binnen het dekblad der tijden de bekfluit geheven tot het beeld van dit tongwerk in de gewonde mond die de boom zal bouwen van de ontrukte en schouwende gang van de stem plechtig als een oerwoud [pagina 19 (9)] [p. 19 (9)] omarmend het ongeziene water de vrees in de keel der dieren de stap en de stand van de trotse flamengo de gevleugelde afdruk der handen gehouwen in stenen woestijn om dit toonaarden geslacht de draagbalk te verleggen van de taal de avater de dada de wonderboom van dit hoofdmanuaal levend in de windtrap der stamtonen de stijgende de dalende de madrigale vloed der gemene namen de mysterie-stad van de stem het onder-en-boven-ding mijn koelemansoog geheven mijn zon-en-regelkeel de wonderlijke kiel van dit schip gekanteld op aarde de romp van deze schelp is doorzichtig de traanbouw het heelal van het hart het oor het omvamend karkas boven het ontoereikende doen van de handen het beeld van de gestoorde ik in mijn stem die de klank naboots ik lig aan de kust en luister in de verschrikkelijke greep der aanwezigheid een zwarte paus een lichtridder een fabelfontein van het modderbad van de menselijke stem [pagina 20 (10)] [p. 20 (10)] Vorige Volgende