Verzameld werk. Deel 2. Het boek ik. De andere namen. De derde persoon
(1978)–Bert Schierbeek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401 (5)]
| |
[pagina 402 (6)]
| |
tegen de aarde staan de geliefden in de dalende nachtweer van de praehistorische spraak van hun lichaam met de aanschouwelijk bewegende kunst die de grond der dingen de schubben verleent en het menselijk misoog de bloedwanden toont van de lijfelijke vervulling der tijden waarin de vegetale dramaband van de liefde toeslaat weer en weerom
dit tussen de dieren, liefste
mijn mond is nacht en bewogen
in mijn schommel vol blindlicht, liefste
mijn vingers vol kunstschrift
ik heb je gewacht
ik heb je gedacht
vol overstroming in de aantrek, liefste
te licht dit
daar is het huis
dit is de adem
te bewonen, liefste
het spel
met de schrijvende taal van de knieen in het overal openmelijf van de liefde gaat het beeld van het schip op aarde de godhele weg teheen en terug in de tuba de toon en de balken in het offer het merg en de schede vol tempel tehuis en roerende kus van de voorouderlijke lippen der fronsende voorhoofdswateren en reusachtige schaduw in het ballende juk van hun handen de hoofden gesteund tot elkaar erover de ogen vol voeten en zaal gehurkt in het schip van hun land met de rokende pijp van de vadergedachten in de schreeuw van het eeuwige kleed van de moeder
de ouders ze zijn te zwart, liefste
zij baden paneel in het donker
wij tot in de dag en de nacht, liefste
zij lagen als wij in de lijn die luistert
zo de koning de mantel deed, liefste
zij vreesden de stap van de naaste
| |
[pagina 403 (7)]
| |
zo gaan de mantels open van geslacht naar geslacht tot de bevende inzang der tijden voorwerelds acuut met de vrees in de huid van het voorhoofd rechtop de legers van bloed
dit is de aan- en invang van de verborgen altaren zo zij staan in de plaats waar het hoofd der dingen uitgeschud tot rite de bellen met de schalen opzet vol dampend oog-vermogen en worden rondgedragen tussen mensen en dieren door de volkstellingen heen van geluk en erbarmen bijeen tot teken van de inname der onwetende leden die het lichaam zijn offer doen en de op- en instand der opengeslagen doeken ontdekkende de ruimten vol voorganger en gewas
vol versiering en tijd, liefste
boven de wind als een eiland
om en om, liefste
de man moet de moeder verplanten
zo wordt de zuidmuur vrucht, liefste
een nis vol liefde
het warme werk van de aarde staat caesar blind in de heilige visitatie die zag de boer die zocht al drie dagen naar zijn os en hem vond met de poten verward gebogen ter neer in een sloot een witte maagd tussen de ruimte der horens in de ceramische vreugde van haar gelaat het verblindende licht dat de dode os deed opstaan en gaan door de barre bagdad van tijden vol onderzeeboomgezang en overschrijding van grenzen en lezen in dode goede oren de zegelcylinder met de mensfiguren die staan in liefde tegen de wereld
je handen zijn zachte haren, liefste
je lichaam mijn grondslag, liefste
je noemt mij de naam, liefste
het lichtvlak je ogen
je plantgang, liefste
soemerische stem vol granaat
de beker van sasa, liefste
| |
[pagina 404 (8)]
| |
de negers mordido
de genade der heuvels
de verheven
de gloeiende kronen, liefste
met de dolk van de vader, ik zie
aan de poort van de moeder ik O
de blind vol van amen
je help mij
mijn schelp mij toch je weet nog je kent van de bol van de zijde is
open mij zij liefste niet een eiland vol stenen liefste ik jou te boten
mij van tichel de zwak hier ook jij dat is ik me de bouw en het
stof je binnen mij diep waar het woont de kwadraat mij zomaar de
koper me laa niet te plein me zo ik teneer ik o die me staat in
me gras de bedekking die doe je zo lek zo verdiep en ik kijk en
ik heet je de hand en het lieve je hoofd en het oor en je adem
ik adem en je rond om de kin wit en zo hard wel als marmer de bol
van mijn zijde is open en woon maar en uit en laat me niet zoals
de vrouwen zijn straks als je weg bent alleen in de huid vol kou en
kom en wees en ik gil en ik dwaal met mijn vingers je teken van
weerskanten je hoofd een licht om omdat ik je hou van je hou hoor
me stem van je hou en je houden en altijd liefste me nacht
vol geluid van jou
zo gaan de dieren heen over de heuvelen van hun warme gelaten met de dans van de rokende keelklank uit de wegen verleden in de wacht aan de glans van de talen koorts met de dagvaar en nachtdaad voor de lijdende vreugde de lippen beplant met de therm en de stabat o mater en de grote manskop en face in dit mardoek verhaal verschrikkelijk dat het gat brandt wat uit is en in en onder het dak van de navel der wereld met de levende speelplaat vol cantus firmus waarin de godverlaten aarddragers schreeuwen om hulp in de hijgende tribuut der brengende vrouwen om de houweelde de cyther te doen van de brandende baan der open monden
| |
[pagina 405 (9)]
| |
want: in de mens staat de grot
de levende grot in de mens is god
de mens gaat rechtop
met de kop in de aarde zegt hij de tijd uit
hij zegt:
dit zeggen zie wit zijn mijn legers
en wit is dit slachtveld
mijn hoofd is het moederhoofd
de dekplaat van god
het aaneensluitend ornament
wat het gaat is werkelijkheid
in poging geiametrica
vol fabel
zo de hond van de straat de weg afloopt met de bomen zijn neus
en de hondsboom kent zijn rijk
en ook de moeder der dieren gaat rond en inspecteert de ruiven
en vult wat leeg en herkauwt waar vol is
en onder de hemel onmetelijk staan in getal de runderen de mensen en
dingen en tellen zich af
in de aanvang
en over de wateren hangt alles wat leeft in een diepe adem
en rimpelt de wereld
wat om en opkomt in de demonische voorraadkamers en graanhuizen vol
groeiend reflex uit de levende longen die liggen over de huid der mensen
en de zuurstof bewaren binnen de warme vacht van een schaap van de koe
die kalft de ster die valt en de weg wijst de badende olifant der rivieren
en de mensen die staan geleund tegen de draaiende aarde
o fabel mij, liefste
maak mij verhaal in je hand
parabel de ring mij mijn liefste
gedenk de dieren en geef mij de abacus
| |
[pagina 406 (10)]
| |
mij de dorische
de gebogen
de gedrongen berichten mij liefste
in het huis mijn mond van de nacht
hier is te eten
zij doen de deuren een werelddeel open
dit wordt gezongen uit een ander klimaat
om in te wonen, liefste?
een beslagen plaat vol leugens, liefste?
hier is te drinken
de voorgeslachten liggen met elkaar over de drempel liefste
dit is de voeding de appel mijn handen
de dag legt grauw om hun mond zij kussen de dood kind
mijn vorm is hoofdkussen liefste
de weren kind wij moeten weren
in je armen ik, liefste
de wereld krijgt vorm onder de stap der voeten
mij de oo ik jou, liefste
ze komen ons halen kind
zo liggen in de lage ademgangen tussen de geheime binnenplaatsen in de decoratieve spelen der kinderen de ouders overhoop van geslacht op geslacht binnen de gebedsringen vol figuurlijke voorangst met rode pâte in het bloed gestreept tot geweten en omgang tot de medogenloze tronen die de gebarende zuil in de lijven dringt en de ziel tot de naaktheid legt met een schaamkleed omhult tot de analoge tekenen der ogen
zo in de clitore spelen de lippen de gang gaan door de belemmering der hoofdhuiden en hartputten heen tot de kliertaal om de lichamen der liefde de vrijheid zet van zelfstandig voorstel en boomaarden jubel om de verleding van dit innerlijk dat zicht geeft en doorgang en de voor en nakomsten niet vreest uit de stofdelen lijnen der gewonde gezichten
| |
[pagina 407 (11)]
| |
dicht op elkaar gamisch bewogen over de kim en de strekkende krimp der bewogen kamers van binnen
zo gehoord liefste
dat zij alleen staat een steltlopers horde vol zwart aan de grens van dit rijk dat zich denkt uit de wegen begaanbaar in de mythe der slaapbeenderen daad met de doorzichtige zenuwwakken vol barende krans en beeld de structuren adel van het lichaam dat de ridder de graal en de kandelaar is
zo de daad, liefste
in de slinger mijn lichaam, liefste
mijn gelaat vol lam, liefste
in de ana de kata de basis, liefste
in het hol van de wind, liefste
mijn vleesetend orgel, liefste
en de schutbladen gaan staan tegen de eigen verschaling en in tepelvaste tastbaarheden en de uterale nachtdaden zo soma in de gravure himalaya van dit hoofdmoment waarop de stenen bekers geplaatst worden en het slagwerk aangebracht en de alvrouw de vuurmakers ronddeelt aan allen van de stam en met zenuwrijk klei haar woorden op de woningen boetseert en haar kleed maakt tot waterloop aan de saharische randen der harten met een voluminale regen uit haar ogen het ei rond deelt voor de praaiende zaadzang vol kudde en milder bestand in de vallende bodem van dag
men zegt:
het undur meer ligt droog van ontbossing
het hydrologisch regiem doodt de vis der bevolking
op de chinese aarde sterven de mensen
de wereldschalen staan hongerend op in de keel van de hemel
het land legt vijandig de rug op de weerkaart
de aarde staat bloot en alleen
allen vragen om voedsel
| |
[pagina 408 (12)]
| |
in de veelvoud van de aanvang
in de wildstand revolte
de acte van daad
totterdood zegt men
je bent me de trein de reis en een ver land, liefste
corrups me de ding en de daal, liefste
de wereldmeren leggen savanna heilige rust in de oceanische standen der vochtige wouden en spreken met het grondwater over het werk van de menselijke afzet die de oogsten in portieken vol intense cultivaties en velden vrucht voor het oog in dit olijfbomenweezijn der duistere klank uit de vlakten van de landhongerige lijven der schepelingen die zijn die zij kussen en aanspoelen op het netvlies der verloren gebieden diep gekweekt onder de opperste spiegels in de weefselgetouwen der verzonken aarde ontrefbaar heel in de grondstof der voortdurende beweging
liefste dit wonen is een huis vol mensen en letterlijk waar
dit zijn onze handen en dit is de toename
wij zijn niet alleen
ik ben koning en dienaar
en het offerdier nadert
in die tijd stond maomi over de vlakte te kijken en liet de vogel op die de droogte van het land zou uitroeien tot de regen kwam en de aarde de commentaren vruchtbaarheid zou schrijven waarop het volk wachtte liggend gadeslaand de daad van de vogel die wit van erosie het huis van armoede zou opheffen uit de voet van de bergen der eeuwige schade om de nabuur te doen en de schepsels te halen die het graan afvragen voor de hoofden der mensen die liggend slaan met de leden tegen de huid van de leerlooiers aarde die de missie aanricht in onverholen doodskracht tot een cyclus van enorme wandelende planten die zich uit de bodem verhieven der eigen groei om te gaan met het mes vol macaber licht over de bukkende mensenschedels tot het werk open ligt en de verschrikking der gedachten
| |
[pagina 409 (13)]
| |
voor het oog van maomi die staat melissa stil in de scheurende hand van haar kleed een menselijke vacht vol bedreiging
zij schreeuwt:
o goden de volken die gij gemaakt hebt zij sterven
zij missen de adem
zij zetten noodcijfers in het zand van hun bloed
hun enige licht
zij willen hydroponisch leven
dwz van de grond onafhankelijk
zij graven hun hoofden de aarde in
voor de stofstorm
ontoereikend
liefste ik wacht ik ben je paleis en ik wacht en houd een heersvorm aan en geef de jaartellingen weg aan mijn vingers en de kinderen worden zienderogen oud en benamingen ontvluchten alle betekenis en word ikoon zo star en heilig zo steen van verlangen met het juweel van jouw rijk in mijn handen vol traditie en opstand vol zwaarte punt en monarchie om het om je op te zetten wat ik ben en ik heb een zwaar paleis van keizerschap en weelde om de huid van de schoonste die de wreedste de hel en plaatsvervanger van goden op aarde en gestalte verkregen uit hoge luchten de kosmische longen vol overweging en opperpriester vol litane zangen en knieval
de man riep luid:
zie mijn liefste bestaat uit honing en negervolk en zij heeft
de aarde verlaten en zij ziet opgestaan door de zeven hemelen
van haar ogen de wereld in dit enorme voortbrengingsvermogen tot
in de machinale stijgingen van bedding en licht
in haar oor de rondgang der eeuwen
op haar huid het litteken der menselijke werken
dat is mijn liefste, zo zei hij en zij staat te Damascus en de regen
van wachten loogde mij uit tot dood volk van Rome
| |
[pagina 410 (14)]
| |
en ik nu semi-aride
zij staat ik zie haar staan purpergeboren aan de rand van de hemel
en zij ziet de volken en gruwt om het teken
door droogte
zij ziet en wendt het hoofd af en een hand reikt haar het voedsel
dat zij eet smakelijke dieren uit de maag van een zeehond
de duizend verhalen gaan hun gang in de mergschede der eeuwen en bouwen het hoofd het hart in de romp de armen en benen der grote gebeden zoals de kinderen die gaan over de wereld warm gedekt in het pluviale blad der omhelzing de temperaturen binnenaarde in de stoffelijke grens van verlangen door de waterlagen der immense dieren heen tot een eigen rijk vol herbegin en derde persoon tot gangbaar huis door de straten der steden over de weg der dorpen vol vuur en slagregen en dubio en offer en jubel en het spel op de speeldozen die daar staan op de hoeken der driesprongen raadsels vol draagvermogende vruchten die de bloedeilanden zijn en de heilige geest ten teken die waart rond in de deling van liefde en lot de levende zelfmoord de moeder der mensen vol hoofdwit en
aardehoudende handen
zo zij komen en gaan over de wereld
de geliefden
hippodroom in de uitdeling der anderen
van het brood
door de wijn van het lichaam
met de twist van ziel
in de ontsporing tegen elkander
de gezichten zo zij staan
vol russische tsaar vol plein poort en tempel
een tuighuis vol voorraad
een schuilplaats voor daklozen zoals zij staan op de hoeken der wereld en eskimo stil in het ijs liggen met de zeehonden warmte over de blote rug van de huid dit stil zo en heel blauw in de doorschijn van middernacht-
| |
[pagina 411 (15)]
| |
zonnenschemer tot diep in de bijslaap der visetende olies en de brede goedheid der ijstijden lach die de lippen het overal en gelijk aan doet in de trillende lach van inname schenking genade zo melancholisch vervuld in buiken vol walvissen warmte
zo in Wostock Den Helder Tomsk en Tokio
zo in Frisco Vancouver La Garde en Beiroeth
dat is de mammouth conserve der tijden
dat is de ijsgouden lach en de glans van zwart equatoriale huid
de lach van een neger
de stofwegen glimlach van oude chinezen
de overstoven steden van uitgeputte landen
de hoop oase in de droge kelen der mensen
zo zij opstaan aan de randen der wereld de voeten omspoeld met de deining
het water dat eeuwig de tekenen legt vol schelp op de stranden en de
jutters het hout der verlorenen geeft
op de hoofdweg die loopt op de scheiding van water en aarde
de zeesterren zekerheid in de keizers der branding
de blinde voorgangers van het driehoekig golvend schiereiland
en mijn lief zij wacht aan de zee omdat zij bedroefd is
zij wacht alleen aan het water in het huis van haar uitzicht
dat zij blind ziet om de tranen ontroering der verte
die gaat aan de kim in het varende schip waarheen
met de mensen aan boord in haar mond en de lome slavernij van
haar hart
zo zij wacht
de liefste die de geschiedenis ziet in de duinwerpende wind
van de weergaloze hoofdstad haar hart en wat verlaten is
het allene bloed na jaren
het overleverend verlangen naar viskommen rijkdom
de omwalling van huis metterwoon zijn
en niet de stal van loslopende eeuwen
| |
[pagina 412 (16)]
| |
zo schrijft zij met blote voet de eenzame tekenen humaan in het zand der losharigen die daar liggen bikini bloot en ontdaan in de stokende hand die de liefde zou willen langs de politionele paarden heen er onder door of er in maar niet gezien in de loerende klim der morelen die gespleten de gang door de tijd gaan seconden heilig in de hoon der tijden en meer gekleed dan gebouwd
omdat de gewone moeder haar navel ziet rijzen
en geen woord geeft aan de administratieve streling der huid
die groot doet en mateloos is
de moeder die zit voor alle ramen der wereld
en uitkijkt in haar oog vol bekenning en invloed
het oor rythmisch gelegd in eredienst
vol embryo huid en bloeiende vacht
soms leest zij een boek over de vorm van voorleven
in haar geboorte heldere hand leest zij de lijnen
zij ziet de vrouwen die wakker liggen in het dorp van hun leegte
zij begrijpt niet
zij staan tegen de ramen op
zij is vol wijngaardengeluid en eilandwater
zij ziet haar schedel vol stembanden
zij hoort de muziek van een vreemd zaad met de gammas der eerste maanden en het groot voorwereldlijk hoofd dat in haar groeit en tot de huid spreekt het geslachtelijk spel der ontaarde lichaamsvlakken binnen de enigma
doloris
de vierde maand moet een bewegen zijn vol schaduw en vreemde kennis
zij weet
zij kent het verhaal van de buurvrouw de zesde die zei: mens in die dagen
vrat ik wel turven, je kent je eigen smaak niet meer
alles wat kan ontbreken aan de groei
en de man die gaat met gebedsmolens rond de huizen
| |
[pagina 413 (17)]
| |
en de broodvlinder die leeft in haar lichaam
het duistere dier vol lampion
zij weet de hele wereld en het denken der komende dingen zoals zij de stad van haar blindheid bevolken en de woestijngang van haar lichaam bepalen
soms treedt het uit voortijdig en bouwt een glazenhuis in de vegetatieve ademtocht en het innerlijk bewogen zijn in de gang van het bloed de bepaling der ramen helderheid en kunstlichtbestraling van de komende eenling
naakt, geboren, alleen, onzeker behoed en vol in het kleed der
gekleden ik wil dat wil zeggen: rechtopgaan
dit leest de moeder en kijkt uit het raam en ziet de zoon van de buren
het lichtschip der galmgaten gaat voorbij achter glas
zij kent de steden en dorpen op aarde en zegt de havens uit
zij vreest een komend waterhoofd en ziet de afgesneden neus der kinderen
aan de spiegel staan en zij weet dat zij leeuw en adder zal zijn
zij is in oproer
zij is in ontroering tegen de wereld
zij vreest de man in de streling der handen
zij hoon de stem van afrika
zij weet zich kapot en heel en tastbaar rijk vol verschijning
zij staat matriarchaal zo stil in de doorzicht der aders
zij slaat alarm in de schrik van haar lichaam
zij leest de openbaring in de zomen der luiers
zij breit het kleed voor het kind vol wapenveld
zij loopt rond in heilige confiscatie
zij is heilig dier onwerelds en naar buiten anti
zij eet gras herkauwt met de koeien en ligt in haar eigen veldslag te kijken
listig onderpand in de daden der dagen
wijkplaats van toekomende lauweren in de wonde haar rijk
grootvorstin op gezwollen voeten binnen een ontredderde stofwisseling
| |
[pagina 414 (18)]
| |
om te voeden
de heraldieke vogel in het membraan verbeelding
die lichamelijk is
en waarneembaar
en niet te kennen
in de hofceremoniele dagen der uiterlijkheid
moment vol openbaar leven
in de diplomatie aan de bureaux der barbaren
bewogen op voortijdse adem
spiercontracties tegen de wereld
de nagel in het zout der aarde
dat beweegt
traag vol longen en lippen overal
in de ontplooiing der darmen die de weg wijzen
buiten het middenrif van haar mimiek om leven de ogen zelfstandig
zij weet van de mond die haar vreet
zij zegt de onverstaanbare gebeden uit de schede der aarde
zij weet zich verbonden en ongekend
en hij bekende haar en zij glimlachte
en Maria voer uit op een ezel en haar man droeg het pak
en haar man wist niet
en zij zag de ster en kende de zucht der hemelen
zo is het leven en de dood op aarde verenigd, zo zei zij
en de man lachte en gaf brood om te eten en wist niet
zijn onderkaak sleepte over de wereld
zijn baard viel stuk op de stenen
zij telde de druppels aan zijn voorhoofd en zag de hoefgang van de ezel
de koningen over de wereld vielen ter plaatse
zij liep binnen het hoornvlies der sterren en ging de weg
zeker dokter, kiemplasma
en het kraakbeen
| |
[pagina 415 (19)]
| |
en soms de vergroeiing
ook wel overal ogen
en uit de hemelen daalde neer een overgroot geluid vol huidmeren en smaakhelder met de handpalmen bescherming geheven tot krib tegen de onbewoonbaarheid der aarde en het wegvagen der helmen kou en met stallen warmte der dieren die opstonden en opkeken en hun hoofden bogen en de ruif kozen vol dwerggroei en brein binnen de blinde darmen van een warm leven met de bloedcel het oog op de benen het hart op de adem wij weten op het gelaat wij zien dat gebeurt in haar wat ons de leden tot lopen gaf en de zwijgende eerbied van lachloos aangezicht en eieropen ogen
de dieren zij ademen rustig
zij schraapten de voet aan de steen
in het wimperen wee der geboorte
de man droeg een lichtschip aan
de koningen der aarde speelden het spel van vergankelijk gehemelte
de verbening der beelden begon tegen het einde der nacht
in de verheviging der uren
in de klem van de tijd
met de tang zuster
zo dit verzwangerd ik stik wat er komt jullie beesten die de kant zien van het komende dat hard is en zonder genade en vol vergaan en de dood en een nieuw leven en ik stik in de pijn van wat komt jullie die staan met instrumentele handen in een droog woord
mijn adem is kalk en bouwstof
mijn bloed staat ten teken aan de onbewoonbare wand
als een uitwas wat losgerukt ligt binnen de bloedsomloop der dingen de weerwolf mijn lichaam vol oud water en heilige navolger
de schaar, zuster
de naald, zuster
de draad, zuster
| |
[pagina 416 (20)]
| |
wat er diep snijdt in de tallozen der aarde die liggen met de mond aan de muur van het duivels proces in dit heiligbeen van ontstaan met de pijn totterdood op de lippen vol wijn en eethuis en lopende legende uit de eigen aderen die voeden de aarde in het zaligmakend certificaat der natuurlijke proporties in de water en weegproeven en het lood dat zij minder gaan wegen aan het vlees van hun lichaam door de schalen verdeeld in de bedding van uit en inkomst het slachtoffer der ongegronde spelen met de mensonterende hand van de goddelijke toeslag die de ogen opent en de fontanellen huid over hoofden legt tot waas en wezen en transparant laat de ingang der wereld de aankomst der glazuren opperhuiden
zo staat de kaak der mensen kaal en onbeholpen
zo staat de mond tot keel en hart gekozen
zo staat in de buikholte der hemel een beeld van sterren en stuurman
in het over duidelijke bekken
in de groeisnelheid der lichaamswanden
met het gelaat vol paring
in de overeenkomst der klemkracht
tot de afdaling konisch geplant
in de breuk van het darmstuk
vol band kanaal en blokkade
een negenmaands ruggemerg vol boodschap
tot het oppervlak van de aarde
met het hoofd in de wereld
in karakteristieke winding
zo de gang van een mens
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
zoals hij gaat alleen in de schoot der ruimten door de stenen
stelsels alleen zoals wij hem zien gaan in de mannen en vrouwen en zien de verwondering der oerwouden ogen in de rivierenhanden van zijn gezicht
| |
[pagina 417 (21)]
| |
en de angst der naderende huizen met de volwassen schreeuw van het bloed onder de huid die niet weet en oneffen optreedt en niet kent de groeven en gangen der steden zoals zij staan tegen de mens opgericht van een ander ras uit een andere bodem zonder de dieren te hebben gezien dan het lijk van een mammouth gesneden uit ijstijd en opgezet achter het glas der museumbrillen met gestolde ogen er tegen en verlegen de wand der huizen zoeken en het ontgaan der tegenvoeters die zijn hersenen op de hand dragen en het hart eten zonder de tweeling in de openbarende gang langs de stenen anders zich zelf te zien zoals zij zijn met de stoornis en afnorm en de wijking van ieder ogenblik zonder tijdstip en vol seconden onzekerheid over de eigen misvorming
en de neger Okééche die de handen drukt en glimlacht en de vuurdans doet voor de broeders de blanken die zijn handen schudden zijn vrienden nog voor hij wist dat blanken lachen konden en handen hadden deze Okééche die zijn lichaam brandt tot extase vol vreemde optie en witzwart druk en diagram van vorm om de open lippen
dit was Okééche die verwonderd liep aan de handen der blanken steden over de grijze rivieren en het leven kreeg boven allen uit in gang der maanden die hem droegen door de wouden warmte van afrika met de letters die zijn moeder maakte in de tekening der spiegels omgekeerd in het beeld van zijn kracht tegen de equatoriale lenzen der moeheid met de drum der reflectieve horizonnen die de rivieren ook daar de bedding verleggen zoals het gaat binnen het aftellen der steken in het fond der bezieling regen alle bomen en stallen ter wereld in
| |
[pagina 418 (22)]
| |
en de dieren keken toe
en de man loopt om tot probleem van zijn wezen
het kind is geboren
en ieder gewaarschuwd
in de opeenvolging der tijden
tot overvaluatie der melkwegen
met de talen commentaren
het kind is geboren
de buren kijken toe
en prijzen het kind
en de moeder lacht door de kraam der schepping
het kind is geboren
over de tienduizenden der wereld sluiten zich de ravijnen
en de bergen buigen over
en de mensen vallen tot eeuwige beelden
en de landschappen dragen hen uit
tot droge rivieren de stenen tot water slaan
en de schepen roerloos het land ingaan
midwinters tot stal
met de misthoorn het hart geheven
tot het kind dat is geboren
de tienduizenden die de aarde bewonen
in de positionele snik der verlossing
de tienduizenden die de wereld bevolken
het komende kind tot de moeder
en het kind is geboren
en het weet niet en kent geen verschrikking
het ging van de schoot tot de schoot van zich zelf
het is de jaren en ruimten van alle dingen
zoals het is dit zijn in het kind
het huis van alles
|
|