| |
| |
[pagina 313 (131)]
[p. 313 (131)] | |
[XIII]
ik reed met een vriend in een koetsje
tussen mijn vriend en mij een meisje
dit meisje was een licht meisje
dit meisje heette Maria Gracia
en terwijl wij reden liep een andere vrouw voorbij
zij zoogde haar kind op straat
zij liet open en bloot wat de borsten te geven hadden
en daarna sprak ons toe onder de zon een man door een gummie slang
een roggelend geluid uit een gat bij de adamsappel
hij zag in het meisje geen licht
en zijn stem was een gezwel uit een geluidsgat
dit is atomisch tourisme dat ik bedrijf
met een klein mooi slecht meisje in een koetsje
mijn vriend het meisje en ik drie keer
toen zijn we een kerk binnen gegaan de Porte de la Macarena
en wij zagen een gouden maagd
mijn vriend Maria Gracia en ik
de vrouw die de sleutels der kerk droeg was zwart
de minachting voor Maria Gracia was groot
De Gouden Maagd glimlachte hoog boven het altaar
Maria Gracia knielde voor de Maagd
dit volk weet te knielen voor het goud dat de kerk uit zijn mond trok
mijn lichaam verhoudt zich tot de mannen
in mijn mond heb ik een stiftand van goud
met de eeuwige wortel der dingen
een draaiende rol op straat met spijkers die de noten geluid prikken
de feiten hebben veel argument gekregen
ik hang als een verlichte tent in de lucht
ik reed met een vriend en een licht meisje over de Paseo de las Delicias
| |
[pagina 314 (132)]
[p. 314 (132)] | |
een mooie wolk per seconde
een fijne figuur binnen een voorstelling
de vier en twintig provincies van dit land in één gebouw
ik richtte een tentoonstelling op
trok mij terug in mijn embryo
op de plaatjes boven het orgel stond iets van god
de bank heet Espirito Santo de Heilige Geest in de kassa
de hele wereld loopt in mij rond en trapt de berm plat
te begrijpen wat een huis is
wat niet verder kunnen is
wat het gevaar is dat gewoonte werd
een schoot vol zekerheden?
we zagen ook een zuil in een moskee
mijn vriend Maria Gracia en ik
de zuil verkrabt door de nagels der ellende
het mozaik op de vloeren was verdwenen
de christenen met grove schoenen hebben het versleten
zij bouwden hun kerk in de moskee
een moskee is een bos dat buiten staat met een open poort naar Mekka
betreden met blote voeten
bidden tot allah tussen de pal men
de christenen versleten het mozaik en plakten de moskee dicht tot kerk
de weg tot de wereld dicht
en de kerk dicht voor de wereld
Maria Gracia had lange wimpers boven grote bruine ogen
haar lichaam was een altaar
een priester liep voorbij met goud in de mond
de nostalgie van zwarte aarde roerde haar stem
ik had een licht jasje aan
ik liep zeven keer om haar heen en groette de maagd
ik was het schip van een kerk
| |
[pagina 315 (133)]
[p. 315 (133)] | |
en het bos van een moskee
mythologieën wandelden op en af langs de muren
het meisje vroeg om een bloem
zij kreeg twee van mijn vriend en van mij
ik schrijf een teeltpamflet vol paniek en teerhartig tergen omdat de tegenoverplaatsingen binnen de eeuwige steden in mij blijven al laat ik alle sproeiwagens los vul ik alle spijskaarten in en drink ik alle dranken uit de loodlijnen der kos mos tot zij komen in mijn maag tot een feest van steengroeven en tabernakels waar alle codes en telegramadressen gewijzigd worden en ik een geheel nieuwe stelkunde beoefen vol staatsgrepen en spuwbakken en zware loonarbeid verricht binnen de kosthuizen die van lieverlede in mij gaan logeeren en patent aanvragen maar mij meer en meer de pokken aandoen waar de goudwinningen der genezing geen plaats kunnen vinden als stamgast maar bolwerken oprichten en bouwgronden moeten openen voor hun vegetaties en gaan bottelen nieuwe dranken en standrechten om mij tot telganger der aarde te maken en tot stamboom van de lid- en deelwoorden die Maria Gracia zo sierlijk sprak met haar vingers aan mijn lichaam een mooie oude gravure geheel naturalistisch van de sprokkelaars in een eindeloos bos vol dwangarbeid en paradijzen en pandjeshuizen en paleizen en pakhuizen met hijsbalken en touwen om te binden binnen het geraamte de botten van een mens een lichaam vol pantser en genade roepend en panorama gevend zo indigo vol zwarte griek en dolle romein en pantoffelrassen waarin de lijdende voorwerpen worden neergesmeten als vuile onbewoonbare wereldbedden die spijkervast in de klaagmuur zijn geklonken en waarin iedere week een andere favoriet ligt zoals de sultans die hadden om de moskee van hun lichaam gevuld te houden en vol gebed en schone witte lakens moeten de letteren dit dragen?
dat Sevilla werd gesticht door Hercules, ommuurd door Julius Cesar en dat de vandalen in het wonder woonden
dat is te horen in de stem der levende krekels uit de muren der oude paleizen en huizen waar Pedro el Cruel het bloed uitzoog
dat is de geverfde nagel van Maria Gracia
| |
[pagina 316 (134)]
[p. 316 (134)] | |
ik houd handgelden op om dit alles te vatten binnen een raam en ik heb het raam in mijn banden en mijn banden zien mij aan en ik het raam er uitneem en uitleg over het uitzicht en een ordening zie voltrekken diep vanonder het raam en uit mijn huid die een wezen offert aan een zicht zo groot op wat is dat alles een plaats vindt en de variaties daarop als een Bach uit Leipzig de Thomascantor die de kathedrale muziek schreef en het orgel opzette over de wereld en zijn stem uitbreidde tot grootvisier van wat is en koningen bewoog de regeringsfluit neer te leggen en op te staan en te groeten de man met een vizier zo groot en open dat heel het land in zijn ogen te lezen was vol perspectieven die geen regering kan kennen en waarvoor de koning in ontroering onmacht boog
zo zal de aarde buigen onder wat zij op zich zelf kan zien door dit raam!
en wat er kraakt in de voegen
en wat nieuw gevoegd moet worden
en de rhythmiek die verwaarloosd werd
en de vergeten modulaties binnen het menselijk mogelijke
en de melodische kanten der prosodieën
en de fuga in het lijf van een mens de beheersing der vlucht
zo zal de aarde buigen in de nieuwe beheersing der dingen wat is
zo zal de wereld een nieuwe compositie krijgen uit de hand van wie is
een grenzeloos vandaag in het orgel het heidegger hart
dat ik nu loop in dichte subtropische regens die zacht dalen op de tafels der geprezenen en hoog de deuren van het essentiële openen alles wat rond gaat in mooi vlees op straat temidden der bultenaren en de generaalsaap die parades afneemt met een bankbiljetten pak aan vol ruilmiddel en dat zo op de terrassen van dit leven waar de handleidingen voor grensdocumenten en het verkeer naar buiten verhandeld worden binnen te veel gelengde groepsverbanden die de geneeskundige verklaringen onderhevig op het gelaat hebben liggen en de oren afdoen midden op straat en meegeven aan een kreupele postbeambte om te bezorgen bij de geliefde die alleen ligt te fluisteren in haar schone bed waarop het tijdelijk siësterend gesloten staat op een bordje achter de tralies morales met triple fuga's in het bloed en een wonderbaarlijke inventie in de ogen waar de regen de wijsheid brengt en de vruchtbaarheid van onmetelijke oerwouden woekerend met dichte moerasdampen en de sprong naar een wereldpaspoort niet meer te houden
| |
[pagina 317 (135)]
[p. 317 (135)] | |
deze geliefden houden haar identiteitsbewijzen gereed en de werkzaamheid van het waardigheidsdiploma met de collectieve lijst van al wat zij vermogen
ook het wezen der geslachte vrouwen met ingebouwde kasteeltjes vol lichttorens
en departementaal zo nodig
en ontheffingen der vervaldata voor wegbegeerders
dit alles deugdelijk gezuiverd
en een veld van grijze martelaren marscheert langzaam de wijken open met de gedempte trom van alle heiligen geroerd in de handen en zij gaan een lange weg beginnen binnen een nieuw geluid van de draagbare antennes in het oor mij
want waarlijk deze wereld moet een nieuwe taal leren om zich zelf te verstaan en door de onmachtingen heen die Hölderlin in zijn geestenweb had gesloten om tot het woord der openbaring te komen van wat er omgaat binnen de huizen van dit heelal waarvan ook de guitarist Albaicin mij speelde in het Hotel Californië in Granada vol fijne variatiekunst en modulatie in al de vingers van zijn lichaam en een gesloten oog binnen de klaarheid der abstracte schijnselen even boven het bereik der verbeelding en zonder gespecialiseerde vorm van vastheid een volslagen surrealistische kliniek en geestsnijderij binnen nauwelijks draagbare naturalistische details met profeten langs de kant die de waarschuwende woorden verheffen in de gesticulaties der wanhopige armen
omdat zij weten wij staan voor niets
omdat zij weten dit niets staat in ons
omdat zij niet willen dit weten van het niets
omdat zij met het woord dit niets de deur willen sluiten
tot versiersel van een graf
tot het slechte gebit beter dan tandeloos
tot het graf van Columbus dat ik zag gedragen door stoere krijgshaftige verbeeldingsmaagden
een gesloten kist met door elkaar gevallen beenderen
in een donkere kathedraal van verkochten
om binnen dit niets de hamers te heffen en histories te vernielen en de brand
| |
[pagina 318 (136)]
[p. 318 (136)] | |
te steken in al de verrotte lijven en naar de zon te gooien
binnen het veel te veel document
binnen het lied van wat aanwezig is
en de woeste wijndrinker die in mij woont en de vrouwen een mooi woord
op de gedekte tafels van sommige gezichten
de examenkaarten invullen
en te weten hoe te handelen
op de berm van een stoffige weg naar iets anders
zo te zijn met de doom in het oog en te prikken door de huid van alle commandos en weerberichten en kleine verknoeiingen heen tot onmeetbare eenheid
met een ingebouwde moeder
en ergens een god op een graf
wandelen met de kinderen der parken
aan de hand van enkele oude gebouwen
en liggen in de historische slaap der straatstenen van zéér oude steden
om zo de weg te gaan binnen eb en vloed van komen en gaan van nabij en veraf van in alles zijn en meegeven en aanhalen en uitleggen en tot zich innemen en weer wegzetten om later op te halen herkend en nieuw en vol reminiscentie een rijpe vrucht binnen
een religieus leven leiden
dat het waar mocht zijn dat zij terug mocht keren fluisterde de man
en dat zij ook in de dingen woont en het oog heeft nog in mijn hart
| |
[pagina 319 (137)]
[p. 319 (137)] | |
want wij zijn lang uit elkaar geweest en er zijn veel tijdelijke gebeurtenissen die over al de kleden hebben uitgehangen maar misschien zal de mot der eeuwig held die langzaam maar grondig werk verricht het weefsel wederom hebben opengevreten tot het plan binnen schering en inslag waardoor wij elkaar beter zullen zien dan in onze eerdere aanwezigheid
dit is een nostalgie die in mij bedreven wordt
maar ook het mes waarmee ik dreig
er zijn weinig ankers zo groot als het schip dat zij ankert
en de bullepees der gevulde straten in mij
er gaan elkaar veel voorbij die voorbestemd waren tot elkaar
in de slokdarm van het woord
de steeg met een deksel dat niet open wil
om de vloek van dit schreeuwen ellende dit lichaam mij uit te doen
en de ziel te verknoeien tot gootsteen
een beeld vol kosmische standen
hoe kan ik het rijstpapieren hart der geliefde beschrijven
het hoorngeschal binnen haar huid
de open trompet van haar lichaam
de vertakkingen binnen haar bloedsomloop
het kerkelijk zwijgen der borsten
en de papavers der ogen vol vergif
o geef mij de dieren die haar rug bewonen
en wat huist in het raadsel der navel
wat de benen ongezien vrijgeven
de stille woestijngang van sierlijke voeten
de besnijdenissen binnen de zieltuinen
en haar vingers vol ringen
die ik gaf zonder weet van wat volgde
de opstand binnen de binding
de klank der embryonale hamers in haar mond
haar minosotaure oren vol doolhof
het geheimzinnig Creta in de greep van haar handen
de duistere Ofririvier vol wonderwateren
de opslagen aurora binnen haar tierende feesttenten
de rode gronden onder haar spoorslagse voeten
het buitengewoon plaveisel binnen de gang der wervels
| |
[pagina 320 (138)]
[p. 320 (138)] | |
een arkade zuiver sierlijk antiek
de zwarte taal der bewegingen tegen een heldere lucht
de fatamorgana van haar wezen in de harten der anderen
zoals zij nu staat van mij
mij het leven aan- en uittrekt
als een casino vol roulettes
waar mijn hart de speler de fiche de croupier en de tafel is
en het zweet der verliezende voeten
wat daar draait een epileptisch gat in mijn lichaam
zoals Dostojewski stond aan de tafel
in de golfslag der zee tegen een heilloze kust
niet te naderen want de vuurtorens bundelden het gevaar tot licht
is dit de weg tot het hart der geliefde?
waar het oog van overloopt
nachten vol kuisheid mij bewonen
zo ik ben en teken in het priesterlijk gewaad
de rivier die mij stroomt zonder genade
ik stop haar in een boek en laat haar iedereen zien en ook de weg die zij breekt
die zij geeft zegt de echo mijn ik
een weg van zaligheden vol manzanilla's en katafalken
die zich van het oude ontdoen en naast de bedding treden en groeien
maar de stroom gaat verder
de voltages rijzen per seconde
tot de hand de rotsen splijt die de afstand maken
de letter alleen achter alles
en dan zet ik mij een eiland op
en een namiddag in mijn ogen
en ik restaureer enkele onderdelen van het uurwerk
| |
[pagina 321 (139)]
[p. 321 (139)] | |
geef ondertussen een woordenboek uit
leg lage bestratingen aan langs milde kusten
plaats hier en daar een uitzicht
soms een scherm voor het gelaat van een ander
spreek enkele uren met oude goden
stof het strand af om een monnik langs te laten
vloek de wereld van de kaart af
zit in een café en praat met de mensen en drink hun ogen
sommige heren zijn nooit aanwezig
meisjes herkennen mijn jasje en bieden een bloem aan voor geld
mijn vriend drinkt soms wijn met mij
dat staat alles één ogenblik helemaal stil
alle landen komen samen op één punt binnen één vlag
zij heeft versnellingen en verval
zij staat soms droog in dreigende bedding
zij vernielt banjirmatig de weg en de brug
de vorm is een vloeistof van toverkleur
de echo van haar stem een baldadige cocktail
zij houdt het zenith in de blote hand
het brandpunt van mijn hart
en de laan uitloopt op heuvels
binnen de heuvels daaronder een grot van blauw marmer
dooraderd met roode gestorvenen
een enkele toren verheft zich
de hoofdpoort zegt een heilig lied tegen een wenteltrap van geest
een eenvoudig schip vaart rond met zeven roeiers
ik odysseer langs alles wat aanwezig is en neem het in mijn hoofdtuig op
ik ben geheel hadji en de kaäaba ligt onder zwarte doeken
| |
[pagina 322 (140)]
[p. 322 (140)] | |
haar heiligheid is haar bedektheid
en Nebukadnezar vindt hier zijn hangende tuinen terug
en Babylon zijn spraakverwarring van gouden kalveren
en Hades heeft zijn rivier als vroeger
de Lethe de Ofri het gat in de tijd
zwart en zwaar in mij door het mooie weer van mijn darmklimaat
Endel en Zwendel wonen samen in één cel onder de geesttrap
grappenmakers der duisternis met oog- en narkleppen
de heilige Antonius vindt zijn beproeving in mijn woestijn
de dieren zijn ongelukkig want zij kregen een geweten
verder is er nog het oponthoud in mallorcastijl
en de gouden bies van een generaalspet uit zestienhonderd
een casso eigenlijk de klep werd bijgeplakt in negentienhonderd en zo veel
zo stroomt mij de Ofri maar door de dingen en de aanwezigheid
|
|