| |
| |
[pagina 232 (50)]
[p. 232 (50)] | |
[VIII]
ja ik houd van je en ik wil je overal volgen zei zij op een late avond aan het water op een donker plein met één oog vol man en één oog vol liefde en zij streelde de welstand in mijn lichaam en zij opende goudmijnen van troost over een dorrende huid en het hart schudde mij in mijn lichaam door deze zwarte vrouw die met egyptische interesse mij tot Ra verhief en landstreken openlegde waar ik nimmer had gelopen en de tussenruimten werden aan een revisie onderworpen en plannen gemaakt op elkander op te trekken terwijl de draaibrug dicht viel achter hoge hekken.
alles is te ruiken, zei zij
ik hou van je inschriften
mijn handen zetten volkssprookjes op
je bent een schiereiland, fluisterde zij bedroefd
ik ben een mooie dynastie en je krijgt mooie kinderen
mijn gebaren zijn van een zeer zware en lenige kat
je geeft mij zo een woordblindheid op de tong
en zij omhelsde mij veel deze vrouw in een trage boogie - woogie en zette het rookgordijn van haar huid volop voor mij open en spon een duister liefde hart om mij heen van heroische kamers vol geluk aan een zwart en onbegrijpelijk water en blauwe ogen bloeiden fiscaal in mij open en de maan hield de wraakhand op en sloeg toe langs steile nauwe trappen en de vrouw weende een geluk weg en liep met een dood hart in haar wezenloze hand en haar mond riep een lange reis door mijn bloed en een dankbaarheid die deze vrouk mij gaf om dit stille bovenaardse in haar liefde die mij wel niet kon vullen en ik haar niet maar nog spreken eenzame stoepen en druilerige herfstregens bovenmenselijke uitspansels uit boven een natte stad en kleven de wateren om de peilers der bruggen waarop wij stonden en houden de koffiehuizen veertig seconden stilte op alle tijden dat onze monden katarakten en duizendhamers in ons sloegen en gaten door de bufetten en de juffrouwen van de overkant hadden moeilijke nachten van lijfzweet zo maar in de open hand
in die tijd gingen veel ogen open
ook de graven lieten alles los
ook dierlijke vreugde en geestzwijn
een woekering en nachtling in de dag
het dundruk-licht van je ogen
| |
[pagina 233 (51)]
[p. 233 (51)] | |
je stem die mij de uitlegging der figuren deed diep in de nacht aan de arm der onbewuste moederbodems jij mij de hand gaf ver over het civiel gebruik der woorden en de kroon plaatste op een weergaloos liefdewerk die de vrouwenkooi kende jouw ogen die diep het hogere beroep van het interplanetaire verkeer kenden en zachte schijnsels binnen de smokkelgeluiden wierpen binnen de stille vorderingen van ons ongekende opnemingsvermogen waarin alles vergroot werd en dieren ons een grootse weg wezen uit de huizen en steile voorportalen van af de trappen en uit de kelderruimten van dit leven naar dat wat voor velen ongekend zal blijven binnen de wollendekens der herfstregens en de voile van drank die de ogen en zinnen voortijdig dichtslaan en niets laten dan de droesem der wanhopigen die de straten gebouwd hebben en de steden volgezet en de jachtparken dicht wierpen ter localisering der bronswerken achter huivend vensterglas en zwoeldoordichte gordijnen
jij leefde een schildpadden leven tot diep in het tertiair gebaar van je handen om mij om mijn hoofd toen zij het namen en in mijn hart dat roeren van vreemde hymnen over een waarheid die de levendige uitdrukking werd van de prijs die goden betalen voor een mensenleven ver van de arbeid als de heersers over twee meer dan menselijke landen die moeite met de grenzen hebben en concessies aanleggen van vrije vingers om te doen wat een gewoon mens niet laten kan die het dal van dit leven bevolken om de bergen hun hoogte te geven een liefde volle zorg binnen kleine hoge kamers achter uitgangshavens waar alles onder stoom ligt en de zondagen vrijaf geven aan de bleke kinderen om het water te zien en de rietlanden traag vol rails liggen naar het einde van een stad en gedenktekens stilte eb en vloed meten en de vader en moeder die alles gemaakt hebben en de machtige overspoelingen der wind het hart open blazen en de vissen van onderzee verdwaald een traag happend hoofd heffen met een sprong van de staart uit god en de vinnen der aanbidding en de kieuwen der verwachting hoog op een waterlijf een geschubd bestaan een leven van zwarte onderwaterwouden met de geheimzinnige stem van verre landen en vele doden en scheepsrompen ver van hier uit voortijden met lontvaten en de gekromde ruggen der galeiboeven zingend in verteerde ruimen vol oud goud waar de moderne tijden naar hunkeren wat zonder haast is een gehele schepping buiten de jaargetijden om binnen
| |
[pagina 234 (52)]
[p. 234 (52)] | |
de bewateringen der wereld en de ademgeving der dieren in een machtig ei met een machtig vruchtbeginsel en een kathedrale schede vol mond en inname een stil egypte een duizendjarig rijk dat de metselaars met coitale handen op een traag oneindig rhythme bouwden
en wij liepen gewoon op de natte straat
purgale vingers om een diep glas
dit is het einde zei jij omdat het niet goed kan gaan
om een vrijheid, zeiden we zacht
nee een religie van grenzen, liefste
dat balkon van eerste kussen had een hek van beton
de mannen die de wissel herstelden hadden acetyleen helle gezichten
ik neem een taxi, ik moet naar huis
een evenwichtstoestand, liefste
wij worden geregeerd door een mooie verbeelding, zei de terugweg
alles ligt aan elkaar door een nacht van geluiden
wat het oor heeft, liefste
je vertelde mij de bevruchtingen door het oor van vele goden
de wonderlijke waarheid die Echnaton leefde, liefste
hij had een mooie vrouw die bewaard is gebleven
men moet het onveranderlijke vooronderstellen
tegendraadse verlangens in twee harten
om het rijk te behouden moeten wij een grote krijgsmacht bouwen, liefste
daden maken van het leven een mummie, zei je
| |
[pagina 235 (53)]
[p. 235 (53)] | |
een delta met zeven hoofdarmen
nu nog slechts twee lees ik in de inleiding Breasted History of Egypt verduitst
een machtig land liefste was jij mij de Nijl de Delta, de Sahara en de isolatie
grootse dorre zandvlakten verschoven zich van heuvel tot heuvel
de steen stond rood in de zon
de vreemde gebeurtenissen in de omgeving van de stroom
het noordelijk einde aan de Taag die blauw stond als de gezichten van acetyleen
wat ik vreesde een overstroming
je was een rijk klimaat binnen hoge bergketens
een schildering op een voorhistorische vaas
het erfdeel van vreemde landen in latere tijden
deze absorbatie staat nu als een letterzuil voor eeuwig
dit van een kwart jaar lang
in 4241 v Chr kreeg het jaar 365 dagen
het moest vol vond Memphis
de rijken van dal en delta werden verenigd door Koning Menes
koning Menes is al jaren dood, zei jij beschonken van een losse tong
ik ga met de rest van de wereld praten, liet je volgen als kolokwint
wat er op volgde was een gewone burenruzie binnen je hart op de trap van je huis
vlak bij een dierentuin die we kenden waar de leeuw brulde
een voorstrijd van stierengevechten
twee christenhonden in het ruim van je hart een slaande jaloezie op de weg
een vreemde usurpator in de delta die Hyksos heette
er is van die dag aan een nieuwe stal opgericht
veel werd er schoongeveegd boven honende buren
| |
[pagina 236 (54)]
[p. 236 (54)] | |
de slaap stond recht op in een nauw bed en zei: er gaat iets op en er gaat iets
een klaverblad van vier welwillende dieren:
de draak kwispelend in kleine ruimte
er stond nog éénmaal een dorre bank in een guur park
met een reis tussen ons in
ik trok de volgende dag een spoor van vier wielen over Gent naar Gisors
in Gisors ten westen van Parijs schreef ik een brief die de Fransen niet postten
ik kreeg in Lissabon geen antwoord
ik schreef uit Bordeaux Chapon du Fin
ik sprak met een dronken matroos die de zeeën kent en de haven achter je huis
ik hoorde je in de Golf van Biscaye, maar niet alleen
er sprak een schijndode mee
zij was ook in Oviedo nog laat op het station
in Spanje reist men 'snachts dan eet men niet
in Spanje had iedereen honger
ik had honger maanden lang naar een schijndode
ik vrat haar op en ik schreef je uit Coruña
ik stuurde een nieuwe Armada om het noorden uit te roeien
Medina de Sidonia was een wijf en geen vechter hij stond op zijn schip te
slaapwandelen met een kruis en een spiegel in de spiegel de zee
de koning heeft etterbuilen
de koning heeft de pest schreeuwde hij hij sloeg over boord
ik legde mij uit over oceanen en spon draden naar de laan
ik zag vele havens Bilbao San Sebastian Santander Oporto en Lissabon
ik zag het water zwart en blauw en groen en de rots het geloof
en veel in lompen de mensen de zwarte mensen met de harde handen en het
| |
[pagina 237 (55)]
[p. 237 (55)] | |
harde hart en de dwingende lach en het gebaar zo edel in hun lichaam dat er schaduwen opstonden in mij en moorse kreten het hart tot flamenco sloegen een vurige vlam van rood gloeiend heimweezand dat heet in de aderen stond en de verbeeldingen kleurde en tekeningen opwierp verhitte in mijn folteruur ik was alleen
de Spanjaarden hadden honger en geloof en mooie namen: Calderon de la
Barca heette een gewone locomotief
en wat er omging in de gebogen schouders der schrale boeren
de honger binnen de isolatie der bergen
de horizon ver boven het zicht
en de vrouwen die vruchten aanboden en meereden
seras un perfecto amigo zeide José Montes Navaza in de Rua Nueva
en bij Tapia in Asturië is een hollands schip vergaan 16 jaar geleden
de Woealkenburch zei Pedro met een mond vol jamòn
ik ben op die reis voortdurend vergaan
ik stuurde kaarten tarjetas: Tienen usted tarjetas? Si si Señor!
ik telefoneerde Donde esta el telefono?
Woeamsteldaméé Señor habla!
en wie ik sprak was mij zelf mijn imaginatie mijn imitatio Don Quichotte
de La Mancha sprong geel grijs grauw en donkerrood voor mij open
en arena des doods in de ogen der levenden
de arena mijn hart in mijn hand van verlangen
de begeerte naar bloed stond loodrecht op de horizon van het lichaam.
het hart van Christus hoog in het kruis van de stervende stier
de vadsige priesters met dikke vingers om het heiligst der heiligen
de heilige honger in een hand vol zand
de mens in een zak ik liep met de mensen in zakken rond en wij naaiden ze dicht boven de ogen en stopten het oor dicht wij willen de hemel op aarde riepen wij met de verdorde traan op de tong en het taan in het hardst van de leden.
wij willen de hemel en tuinen in de La Mancha moorse tuinen van wijn en muziek met water
water water water in de droge keel van dit land
| |
[pagina 238 (56)]
[p. 238 (56)] | |
wij willen water en geen kathedralen wij dragen de kathedralen al huizen hoog in het hart wij willen een huis dat wij niet hebben en de muilezel zal vreten en de heer van het land in Madrid kan de dood sterven in de taarten van weelde met de borsten van alle vrouwen in zijn rauwe hand geknepen en zijn schuftige hond van regeren vol tepels die dor zijn door de gloeiende stenen voor brood die wij slikken lavalood in zijn lijf om de afstand in kilos te drukken op zijn geile huid van geld wij staan wel sterk in de dingen der wereld en wij hebben nog één rijk meer dat wij bouwden niet ver boven ons hoofd waar de draden hangen naar een god groter dan de priesters en kathedralen en het goud van het altaar ons spreekt een rijk zo werelds en verheven boven de aarde zo van de engel bezeten en de liefde bewoond van ver uit het lichaam en boven de zwijn der stallen uit van Madrid die woonstee van Madre moest zijn maar de zwartheid legde in de rimpels der huid want het zeepen zou zijn voor de fijnere handen en vingers boven donzige wangen van de vrouwen de hoeren van god en de huizen van Baal siempre siempre wij hebben de dorre schoot van de moeder de Madre van honger lief en de dorre vinger heeft de stijl van een leven dat dode stenen ons nog wel vertellen en de diepe koele grotten van Altamira hebben de lijnen geborgen voor ons van eenvoud in een grote tuin helder van veel stromend water en dansen die de wijn bevruchten en de castagnetten smeedde uit droog hout in open palmen van onze hand die wij nu enkel nog lezen in de brand der verdorde rivieren die ons droog zand en steen zijn geworden in plaats van waterweg naar de open zeeën van onze begeerte onze religion santa dela Madre Nuestra!!!!
heilige Ignatius grote Loyola je moest gewond raken in dienst van dit land in dienst van de koning van dit land in dienst van de dienst aan de wereld in dienst van de gratie der vrouwen je moest je poot zien weg rotten in dienst van de dienst aan alles behalve de brand van gods blote velden in gods blote ogen in gods naaktstevolk van dit land van dit godvergeten zo goor geregeerde land om de temptatie te voelen en de weg de illuminatio te vinden en de meditatio te worden en de heilige weg te zien die voert door de hete honger en de kale dorst en ver van vuil geld naar een eeuwigheid die dat en dit europa alleen maar met bloed moest kopen jij kende het voorbeeld en dreef een dolk in de geest en trainde het hoofd en de hand tot het mes van god de loden lijven tot drift zou splijten jij werd een bron die zijn troebelheid tot held maakte om de wereld ten minste de duivels te geven die de wake wakker houdt en de horizon de purpur van bloed en honger geeft en het volk kon maken tot mest van god en de landen zou smeden binnen de keten der honger
| |
[pagina 239 (57)]
[p. 239 (57)] | |
daar over been naar een blauw stalen rijk zonder begeerte dat het zwaard door het zwaard had gedreven uit de gewone poel en boven het morose moeras 's konings paleizen en kerken
een orde voor god voor hemel op aarde zonder geweten
jij wist het geloof in het heetste moment van verlies
jij wist alles gaat onder laat het groot gebeuren
laat de wereld een rokend altaar zijn
laat stank van het bloed de wierrook vervangen
jij wist wat de neus van vertrapte harten kon prikkelen
jij wilde een heilige orde
het werd een bloed- en kruitvat
O Johanna o lieve waanzinnige wat werd ik waanzinnig toen mijn oogen de voetstappen der aarde verloren zo kreet mijn hart en mijn hart was noords Loyola maar de smart drong ravijnen diep in mijn lichaam zo als jou het rotten van je ridderlijk versierde been en de angst lag diep in de put en de vreugde der. kwelling die later Masoch behaagde zich door zijn vrouw met brandende cigaren tot orgasme te laten brengen scheel naar de hemel en scheel in het heilig de schijn van zijn geest drong ook jou in de grauwe pij en 't gewone pak van de preek de jammer de klacht en het drama der liefde
in dit pak sterven alle vrouwen en gaan hun harten stilstaan
voorzover zij zee zijn en stromend water of oceaan
er zijn er die hebben verloren
er zijn er die gewoon van hun lichaam leven
er zijn er die nog dagelijks je rotte been vreten
maar er zijn enkelen stil als de glimlach der bomen aan een lang strand
op dit strand had jij willen wonen
maar het beeld dat nu streng als een bevel in mijn ogen staat en mijn oren verdooft tot een magische gehoorzaal van wat de wereld zegt en en wat zij zwijgt en wat wederom verweven moet worden tot dit bevel:
het boze oog, de zwarte hand en de heilige geest in alles
| |
[pagina 240 (58)]
[p. 240 (58)] | |
en het allerheiligste vermoordt ons:
de eenzame dwang om de tunnel te gaan in de waanzin
rechtop in een sinister landschap
een wereld zonder verhaal
het peillood om een dood woord
wat een professor zegt in een taxi tegen de ochtend:
ik moet terug naar mijn dochter want zij volgen mij en ik zei tegen mijn collega heel gewoon dit rector nu jij jongen: span de bilnaat en zij achtervolgen mij hij speciaal en ik zou wel wegblijven maar zie je mijn dochter en ik ben huldarts dus moet ik wel naar Haarlem waar zij woont het is dicht bij een gesticht haar huid en ik wil er in leven ik ben nu met pensioen van deze wereld en zijn belachelijke voorschriften het is goed dat je met mij meerijdt al is het niet ver...
helder zijn in de nacht als alle mensen slapen en de worm danst
een dwingend beeld een wil een configuratie een wisselbetrekking binnen
weten dat iedereen gelukkig kan zijn
een kapper in Oporto Rua Madalena 7
een dorp vol mensen die oud worden in huizen met dochters en zonen die ook oud worden in huizen en de huizen zelf die staan blijven en oud worden en de geslachten niet tellen en alles weten maar niets loslaten dan de doden het hout tellen
lijn 3 nemen en overstappen op 25 om in zuid te komen: nieuw zuid
een schoonheidssalon openen en Will's kissproof verkopen: zwart merk
abortus plegen op schone vrouwen die een mooi kind zouden kunnen krijgen
| |
[pagina 241 (59)]
[p. 241 (59)] | |
de benen breken van goede nietsvermoedende mensen
ongelukken willen voorkomen
met aardewerk langs de deur gaan om dromen te verkopen
het werk van een lieve mooie zachte vrouw beroeren en tranen in je ogen
verliefd worden wat niet mag van het beeld
iedereen vermoorden wat ook niet mag
dit is een onder en bovenwereld die een nachtgang in het leven slaat voor de dichte ogen een pikzwart heelal waarin we de herbouw van een wolkenland moeten beginnen en loodplaten en luchtkussens mij moeten beschermen waarin ik mij moet verplaatsen mijlendiep door een dampschil en door valse aanklachten van het licht tot een onwereldse onschendbaarheid en woordentolk vol violette stralen want wie kan buiten de aardse zwaartekracht zonder een typografisch hoerenjong te worden of een niet meer te versieren ziekte
dat wij nooit meer een woord kunnen zeggen, zei de vrouw fluisterend
dat ik achter jou nooit meer een mooie haven kan zien, zei ik
dat wij het schip niet meer in dezelfde richting zien varen
dat wat eivol en diep in ons stond verloren kon gaan
dat komt, liefste van het beeld dat in mij staat
een afschuwelijk en heerlijk beeld
dat jij tot leven bracht in de schaduwen van je blikken en jij koesterde met je trage postcoïtale gebaren binnen de ruimte die jij mij aantrok over de pleinen en langs de nauwe straten en de grachten en bruggen de trams en de dierentuin waarin de zeeleeuw wonderlijke werelden opensprong boven zijn element het water waar de kinderen om lachten al stond aan de hemel niet het donker geluid en de woelende figuurlijkheid van de nacht die jou en mij het felst bewoonden door de duizendkilometers van de afstand heen toen een dure hoer in Madrid tegen de wanden van mijn lichaam een vleeskreet schreef
| |
[pagina 242 (60)]
[p. 242 (60)] | |
met Misericordia op de trillende spanboog der lippen en de rauwe beet in haar tanden tot dood glazuur was gestold binnen de slechte adem van haar mond een mooi lichaam dat geld verdiende voor een dure dood
iedere nacht jammerde zij de droom vol misericordia
iedere nacht lagen de handen leeg naast het bed
het geld is voor mijn kind op het land
het kind speelt roulette op een oud wiel
dit oude wiel is mijn moeder die draait
dat zeggen ze allemaal zei iemand die wist van wat deze vrouwen zeggen
met de rode dochter Carmen die een wonderlijk watersymbolisch werk met radde hand wist te voltrekken aan een menselijk lichaam een waardevolle steen opwierp vol ingebouwde texten betreffende het regeneratiemysterie binnen een zuiver lichamelijke gedachte waarin de draak een mens uitspugt na het nuttigen van een ondragelijke drank deze mens is hypostatisch van illusie stijf onderhuids tot het stuk en de voorwaarden zijn opgenomen en de ongerijmdheid een reuzenkop en een ziekelijk toeval opent een waarneembare aandoening in de ogen dat een beeld geeft door alle hoogtemeters en kookpunten heen van een stervende natuur aan het offer het lichaam
de knekelspraak van een allegorische voorstelling
een misbrood dat gegeten wordt
een voormalige naam met een tehuis
een herberging voor doorreizenden
men moet op de wereld wel alchemie plegen en autostradas door het land gooien en krotten omver halen en monumenten sparen en rivieren uitdiepen en bedrijfslevens uitroeien en alles onder stroom zetten om te kunnen leven en grafruimten bouwen en een groot stadion aanleggen en kloosters spreiden tegen oplopende heuvels en landschappen uitsparen tegen de horizon en een stil leven leiden en voorzichtig spreken omdat de tropische nachten met één stoot geluid in lawines verkeren van onzegbare regen en opschietend oerwoud tegen de nauwe kim van het menselijk lichaam dat de dreiging voelt en
| |
[pagina 243 (61)]
[p. 243 (61)] | |
de horens toch al heeft staan en wil boren waar het maar kan om magnetische filters te bouwen voor een geluk zo klein dat de cel en het gothische raam of een moors mozaïk nog niet in de steen en het raam konden vatten dat ruim dat ik zag in het Monasteirio de Batalha dat grijze graf met de twee geliefden gelegd voet tegen voet opdat de opstanding zou zijn van mond tot mond en kus in kus waar de stenen tongen van spraken die de zuilen de hoogte in dreven tot een hal die de hel en de hemel van menselijk doen en verlangen was en ramen zo hoog dat het licht een val deed die de geliefden nog dagelijks doodde en tot leven riep een levend graf het eerste dat ik zag waar niets van wat de daden uit ver verleden gewoonlijk grijs en hard en zonder ziel maakt aanwezig was door de geest van een geel roeste steen en weer blank dat een duif voor mijn oog uit de voeten verrees toen ik ansichten kocht op het dal van de markt die een blinde man bood voor geld dit beeld dat staat in de armoede van een dal aan de rand van de handel als een zuil van geloof in een ontroerende eindeloze liefde
ook al lagen de leden stijf, mijn liefste
ook al drong een immensa tristura zwart het hart van dit volk in
zij voeren uit als ik de slaven van koning en Portugal
zij werden met zwepen op de schepen gejaagd door de koning van Portugal
de koningin gooide hen bloemen na
deze koning en deze koningin
Dom João en Donã Philippa
en de fado zuchtte over het water
en de fado bracht de saudade mee tot ver binnen vreemde landen
zij vraten en stalen de specereien
zij kochten nooit en bouwden veel kerken
zij spleten de lucht met een heimwee naar de wijnheuvels der dorpen
dat wat leefde in hun hart
dat wat leefde onder het purpur van deze koning en koningin
dat een beeld in het oog en het hart onsterfelijk mag zijn
dit de cultus der droefheid
dit een cultus van meegaand verlangen de zwartste putten in
dit de enige dood die het leven bewaarde
dit is het land en de stad om de blauwe Taag
dit is de traagheid van het water en het donker weemoedig oog van de
| |
[pagina 244 (62)]
[p. 244 (62)] | |
dit zong de Machado in een steeg
en dit Camoes in de doodkist der schepen de reis die niet aflaat
een land dat de vrijheid niet kent
liefheeft de bittere drift op een eindeloos schrijnwater
het zout van de boei van dit leven om de nood van het kloppende hart
de woning die bewoond moet worden
het huis dat de liefste en de dood van de liefde is
de liefste die sterft en alles alleen laat
de eenzame liefde die weent in het lot de zang van dit land
ik liep veel alleen door de straten
met haar zat ik alleen en dronk koffie op de Avenida de Liberdade
met haar zag ik Pombal op een stenen zuil
hij kende het hart van dit volk voor de helft
hij staat belachelijk hoog op een hoog stuk steen
en de Restauradores keken ons aan
zij mijn beeld en ik alleen in de zon van dit land
en ik wist dat ik liep in een lavadal
ik wist waar de lift voor diende naar het hogere deel
ik wist waar het kasteel met de morenkerkers zo hoog en ommuurd stond
ik wist dat de stad waar ik met mijn beeld met jou alleen mijn pas mat
dat de stad door de aarde werd geschud
de aarde kosmisch gekeerd tegen de geketende hand van de mens die zich vrij
er viel een gat in de stad de Avenida de Liberdade
dit was een verwoestend werk dat de hel van het hart boven brengt
de Restauradores zagen ons aan
de phoenix zwart uit het grijs van het puin
dit beeld en de man die zich bukt met een glimlach zijn oog op je vuile schoen
en weet de mens is vies van binnen
en de troost kent van een glimmende schoen
laat hem met eerbied over de aarde gaan
| |
[pagina 245 (63)]
[p. 245 (63)] | |
de aarde is sterk en kan splijten
en de Restauradores keken krijgshaftig bedrijvig ons aan
en verweg brulde de fluit van een schip
en hoog zwaaide een kraan
die de welvaart gelooft is verloren
ik liep alleen met het beeld en zij lachte
in Oeiras Santa Amaro ruisten de palmen
een vreemd geluk alleen met het beeld
en de zwarte vroegoude vrouwen
en de roulette het Casino d'Estoril
waar ex-koning Carol auto's keek met madame Lupescu
en een man opstond in de zaal zich verhief tot het plafond en gilde:
men bracht hem weg aan de bevende hand van zijn geld
nada mais riep de croupier
er glimlachte het beeld in mij
wie ongelukkig is in het spel
dat vreemd een gat in het hart draait
wat het rood in de wangen verraadt
ik droomde zei de vrouw dat mijn huis vol scherven lag en dat ik het
plafond rood, vuurrood ging schilderen en ik die scherven niet meer zag
in haar mond lachte de speelzaal en gooide contactstaven uit
een dorre engelsman verhoogde de stroomsterkte per uur
het gaat zo op de wereld zei Dom Fernando de Menezes dat sommigen hurt best doen dat te verwoesten waarvoor anderen te moe zijn om op te bouwen dit aan de taag die als een moeder het land uit loopt
de schepen der kerken en kloosters van vaag verdriet
en wat Salazar zei in Braga
en wat Salazar verzwijgt in de kamers
| |
[pagina 246 (64)]
[p. 246 (64)] | |
en wat Salazar wel vermoedt in het volk
en wat Salazar nooit zal weten
de huisinstallaties der armen
de ladingsverplaatsing in een gewoon menselijke ziel
wat geliefden achter de Restauradores mompelen
hoe het volk soms spreekt in de mond van het beeld
het beeld dat met mij ging langs de weg der nieuwe woningen
het beeld dat pastel werd onder de zon van dit land
een eenheid van weerstand
een passie blauw op de kracht der geleiders
grote magnetische velden werden om mij gelegd in dit land te midden der mensen die de passie lieten komen en gaan en de trilling der hartkamers legden in het lied uit Coïmbra dat de jongen zong met de intense droefheid dit leven is leeg en ongelukkig en daarin een geluk dieper dan de vreugde van een mooi lichaam de vrouw mag zwart en zwaar en lelijk zijn en haar schoot niet meer dan het vat in duigen van dit bestaan zo het is wat mij nu nog kan ontladen is niets dan de trage wisselstroomen komen en gaan binnen het heelal van dit verdriet
zo stond ik naakt in dit land
in mijn imago dit beeld van de maagd uit de pool
het vlakke land was verweg
het was een faseverschuiving
een reïncantatie voor een hoog altaar
een verbeelding van een volmaakt getal
de ongelukkigen het waren de schepen hunner evacuatie
dit zei Luiz Maria do Couto
de marquis de Pombal zag niets in de fronteira isoléé
ik weet mij nu een grote reactantie een snelheidsverandering een spanning zonder naam binnen de verschuivende energieën van dit leven zonder geliefde en met een beeld groter dan de liefde in dit hart van veldstroom met grote onbarmhartige poolvoeten die mij meer en meer gaan bewonen en als weg gebruiken tot een hoger einde een statistiek van draagkracht een wondermolen met mooie wieken en een hoog toerental om lucht te snijden
| |
[pagina 247 (65)]
[p. 247 (65)] | |
van een mooie trage vrouw
als volmaakte bomen groeiden
te vermoeid om te behouden
| |
[pagina 248 (66)]
[p. 248 (66)] | |
waar de bovenleidingen van dit leven hangen hangt af van de vastheid der
de stroomafnemers gaan dan liever langs de volgende rijdraad
dan zijn de gewichten der naspanning nodig
wie nu nog geen huis heeft bouwt zich er geen meer, fluisterde zij
wel een sekte van vreesloze lijders
want wie van achter het prikkeldraad ontkomen zijn draaien er levenslang
omheen, zei een man met het zwarte gat van de wereld in zijn voorhoofd
wie niet aan zijn wereld bouwt is verloren, kreet een politiek man
het geweten, zei de geleerde is een patroon van vreemde voorwaarden
hij zal wel gauw gek worden
wie stelselmatig zich zelf moet vreten wordt mager, dacht ik
die nacht voor de basiliek was een steekvlam geloof
de geur van de brandende geliefde
wat er gefluisterd werd door de sirocco zo droog en hard als kiezel
om vier uur in de mid dag stak hij op
een droog heet hoofd om de muur van het weer
soms loopt defilm mis, zei het meisje
zij leunde het hoofd in de bek van een stenen leeuw
ik stond vaker alleen op de stoep, zei de jongen
een loodfitter is de mens schreeuwde een vrouw van zich zelf
dit wat het licht niet ziet
wie geen lamp in zijn neus heeft zei die chauffeur van de taxi en geen stuur
in zijn ogen die kan een wagen niet stuurloos berijden
wer jetzt kein Haus hat bautsich keines mehr, riepen de mensen daar lachend
| |
[pagina 249 (67)]
[p. 249 (67)] | |
de tempel die nodig is om dit te verstaan binnen de gewone verlangens van een gewoon menselijk hart dat dier dat liever de weiden leegvreet en de zon van de hemel haalt en kathodebuizen voor licht op zet dan maar één ogenblik ondergronds in zijn hart te moeten leven waar de grandiose spooktreinen der nacht wissel op wissel feilloos nemen tot een beeld zo nachtmerrie vol en zo herrie van tegenzichzelf dit onbegrijpelijk angstig zijn dat geen muur meer kent en geen raam gewoon dan nota bene in de vloeren waar het geluk zich veilig waant te wonen zonder zicht op wat beneden gebeurt en de goden die het dak der wereld toch bouwden en hele bergen hemelhoog Himalaya wisten te richten tegen de wilde mammouthen kou uit voorhistorische noordens deze gruwel die de tempel van Brahman gevangen hield binnen de zwarte koele hoven der tempels waar niets dan een schaars licht en een rode rook de blikken een gezicht gunde van wie alles weet en ziet en die de ganges drijft tot de heiligheid der bespoeling ook van de magerste menselijke leden en tot verdelging van dit schrikwekkende waanbeeld van onder water van het eigen ik wezen dat moet in een wereld die niet kan en daarom de vuur en water dansen heeft gemaakt en de gieren gewoon uitliet in de hoven der steden of even daarbuiten maar één dag per jaar op de markt van het open oog opdat ieder kan zien en weer maanden kan bidden zonder vernedering zoals de bedel open zijn gang kan gaan en het creperen der armen zonder dat het lijden zienderogen de straten uitloopt of de ogen tot zien dwingt waar het menselijkerwijs nooit heeft kunnen zien omdat tenslotte de Iris ook overal en daar en in Egypte een tempel had die het oog ving en het oog omhulde met een zacht floers van zoete mist dat enkel het oog der zuidelijke vrouwen nog diepweg in zich zelf weet en toepast op de man om hem dragelijk te maken voor wat te zwaar is voor de practische hand van het leven zo te zijn binnen de armen en benen van Shiva
gesloten binnen de Alring onontkoombaar bepaald als troost en heilig beeld binnen het onverwoestbaar zelf
wie niet aan zijn eigen wereld bouwt is verloren
dit is een troost van orde zo groot dat het de himalayavinger is en de Jodphurhonger en een herverkaveling van krachten rondom de rode seinhuizen die overal opgesteld staan langs de wonderlijke wegen door ieder menselijk continent als bloedvervangingen voor dode woorden
| |
[pagina 250 (68)]
[p. 250 (68)] | |
ik kan in geen bed meer slapen, riep Johanna
ik lig heel Spanje wakker in de nacht
ik loop met goden in mijn zwetende oksels
en de verdoemenis stinkt uit de mantel genade
er is geen halte meer in de nacht, riep Johanna
ik ga nu maar mijn moorse tuin eens rond
ik ken vele nachtbloemen zwart als ik zelf
en leiddraden die mij vertellen van de ziekenhuizen van dit leven
zoals het meisje mij zei in de trein eeuwen later
ik werk in het magazijn van een verpleging
wat een mens moet doen om te leven
die jongen van mij is heel anders, die draagt niet eens een das
in de administrate van de verpleging, ziet u
mijn huisnummer is 685 en dat is een zwachtel
en 1200 zijn weer de celstoffen
ook wel hydrophiele gazen
die jongen van mij is anders en reist veel maar nu hij mij kent blijft hij hier als verbandweefsel want ik kan niet weg vanwege de voorraden die opgestapeld liggen in de verpleging dat huis dot magazijn ik ontmoette hem een jaar geleden en wil ook wel eens naar Parijs maar ik kan de deur niet open houden want 685 is een zwachtel voor bloedverlies een tampon ook soms of hoe ze het noemen hoewel er nog veel mensen doodbloeden op deze wereld
wat een mens niet allemaal doet om te leven
de trein reed trictrac door het vat van de nacht
ik dacht dit meisje en dat andere meisje jaren geleden dat het portier niet open kon krijgen ik kan die deuren nooit zelf open doen ze zitten zo vast en ik wel zei ik zij moest naar Utrecht en lachte en wij waren alleen in de coupé tot de spelers binnen kwamen en het gokken begon terwijl ik zei die professor die mij consult gaf zei U hebt het geniale en U is al ver in de stof maar er moet nog wat orde in komen in lezen denken en verwerken U moet studeren.
| |
[pagina 251 (69)]
[p. 251 (69)] | |
hartenboer, riep de gokker links van het portier
die professor is niet gek genoeg, zei ik
het meisje lachte en begon haar haren te kammen lange blonde
ik moet naar Utrecht zei zij
een ruitenaas viel haar schoot binnen door de nacht van een seinhuis
klavervier, riep een man met een rood kreeften gezicht
de driftrimpel recht tussen zijn ogen
ik ken deze mensen, zei ik mij zelf
het meisje lachte en verfde haar lippen
dit meisje lacht en zegt ik ben een zwachtel ik ga naar huis
over de wissel der slapeloze nachten liep ik de moorse tuin in vervolgde
Johanna de koningin van Spanje
de nacht in een oud huis langs de weg is angstwekkend en wat er aan angst binnen rijdt of langs komt daar is geen tuin voor gewassen dat is een verhaal binnen de ziel der dingen die rechtopstaan in de eenzame nachtwacht binnen mijn huis en zich schutter spelen in heilige goeroe om mij alles uit te leggen en te laten vergeten want dat is het begrip dat wij de dingen onder de hand leggen en dan niet meer zien de daden van eenzame mensen in eenzame huizen onder eenzame hemel in eenzame landen de wondertekens van dit heelal te groot en te angstig en vol vreemde waterverplaatsingen wat ook de treinen in mij rijden nu weer dit meisje en toen dat meisje dat naar Utrecht moest en het blijft maar wonen als een deel van mij zelf en water van deze mensen wordt als ik weg ben en geen deel maar op aarde bezit in dit gebeuren dan moet het zo zijn dat ieder de duizend doden sterft die wij zagen in uren van angstig wachten en het is ook daarom om hen en allen die komen dat ik een hoge weg wil trekken door deze lage landen want wat ik schrijf is een stil woord dat lacht als deze meisjes verliefd en waanzinnig de stilte van oerdiepe ogen boven een verschrikkelijke wereld van verpleging en zwachtels
die iedermens nodig heeft
ook ik kan niet ontkomen en leef deze levens en wat er is aan tekort in de
kassen der ziel om te beheren of te belenen in de handen der anderen
de handen van alle mensen
| |
[pagina 252 (70)]
[p. 252 (70)] | |
ook mijn handen moet noemen binnen deze verdragen boven alles uit en diep en hoog voor het oog verborgen een ultrale muziek nog uit de donkere moederlijven der wouden en eeuwige wateren meegekregen als onderstroom voor een verkeer dat deze hoge weg moet gaan wil het niet dodelijk zijn en de moord van de een op de ander wat ook de verkeersborden zeggen van de dood loert aan de kant zoals het is voor allen die stikken in de botsing van metaal op metaal van hart op hart van de vuist het vloeken tegen de vuisten het mes dat de kelen zoekt en zich laaft aan het bloed
er is geen schuld en geen onschuld
| |
[pagina 253 (71)]
[p. 253 (71)] | |
|
|