| |
| |
| |
Leeg noch niet leeg kan men het noemen
een - noch geen van beide
om het aan te duiden
noemen wij het leeg
Voor dr. Suzuki en Margreetje
| |
| |
| |
Het vormend vacuüm
Er bestaat een vorm van beschouwen, waarin subject en object samenvallen in een voor het intellect oncontroleerbaar ‘niets’. Zij schijnen beide verzonken in een leegte, die hun nochtans hun uiterlijke vorm laat behouden. Er is iets ‘absoluuts’ aan de gang. Zeg dat het object een boom was, dan ziet de beschouwer de boom niet meer, maar boom en beschouwer zijn in elkaar opgegaan. Zij zijn één geworden. Zij zweven samen in een leegte, een vacuüm, waarin zij voor anderen misschien nog mens en boom mogen zijn; die anderen zijn echter op dat ogenblik ‘buitenstaanders’. Zij kunnen over mens en boom praten, hen vergelijken, de onderlinge verschillen waarnemen en benoemen, maar zij blijven in het onderscheid hangen. Zij zijn buitenstaanders. Zij zijn niet waar mens en boom samen zijn. Waren zij daar, zij zouden niet meer praten, want weten dat boom noch mens bestaat in die zin, die zij als buitenstaanders aan dat woord plegen te geven.
En de ‘buitenstaanders’ dan? Bestaan zij niet? Bestaan wij niet? Immers in het algemeen zijn wij allen buitenstaanders. Wij houden ons bezig met redeneringen over vormen en inhouden. Wij onderscheiden, vergelijken en zien overeenkomsten. Wij analyseren en staan dat doende midden in de werkingen die subject en object op elkaar uitoefenen. Wij zijn er bij betrokken. Wij staan geboeid in de keten van oorzaken en gevolgen, van actie en reactie. Maar wij zijn niet méér dan ‘geboeide’ buitenstaanders.
| |
| |
Het intellect is niet in staat, krachtens zijn functie en middelen, de volledige eenwording van subject en object te weeg te brengen. Het denken kan deze sprong niet maken. Het blijft staan voor een grens, een muur. Een blinde muur zou het zelf zeggen. Het ziet er geen gat in. Het ziet geen licht. Op dat ogenblik kan het denken weinig meer dan het denkproces zelf tot onderwerp van zijn gedachten maken. Het doet dat krachtens zijn eigen middelen en beperkingen. Het denken denkt zich zelf ten einde om weer voor de blinde muur te eindigen. Daar kan het zich zelf alleen nog opheffen, dwz. blind worden, dwz. zich blind staren en door de muur heen stappen een gebied binnen, waarin zijn wetten niet meer gelden.
Op dat ogenblik is de eerste schrede gezet op de weg van de eenwording van mens en muur, van mens en boom. Een eerste stap in het vacuüm. Op dat ogenblik overschrijdt de mens de grens van ‘niet-bestaan’ en ‘bestaan’. Hij is een koorddanser geworden, die getekend is door een blind vertrouwen op een evenwicht, dat hij vermoedt. Hij bestaat en bestaat niet en zo ook alle dingen. Er is geen onderscheid meer. Hij bestaat bij de leegte waarin mens en boom bestaan. De absolute leegte geeft de vormen. In die vormen bestaan wij. Met andere woorden: het vormeloze is de bron van alle vormen geworden waarin wij leven, die wij ondergaan als tegenstellingen, overeenkomsten of in vergelijkingen. Zij en wij hebben een gemeenschappelijke noemer. Die noemer is het vacuüm. In het vacuüm is de vorm vormeloos en de gedachte gedachteloos. In het vacuüm zijn mens en boom één. Daar is de volledige identificatie van subject en object
| |
| |
mogelijk. Leven in deze identificatie is leven in dit vacuüm. Voorwaarde daartoe is leeg zijn. De éénwording met alle dingen geschiedt daar waar geen vormen, voorstellingen of gedachten meer een belemmering zijn. Het is een ‘unio mystica’. En het zijn de mystici, die door alle eeuwen heen de weg en middelen gezocht hebben om dat te bereiken.
Zij hebben allen dit vormgevend vacuüm vóórondersteld. Immers het impliceert de erkenning dat de tegenstellingen ergens een gemeenschappelijke noemer hebben, een ‘x’, een onbekende die de namen en vormen geeft. In het oosten is men daarin wel het verst gegaan. Daar is de paradox van bestaan en niet-bestaan aanvaard als een werkhypothese om tot de eenwording met de realiteit te geraken en om het volledige inzicht te verwerven. En als de titel van dit eerste hoofdstuk is: Het vormend vacuüm, dan dien ik die op als een hommage aan het Buddhisme. Immers, dit vormend vacuüm en het Nirwana zullen veel gelijkenis vertonen. Al wil dit niet zeggen dat ook christelijke mystici niet wisten wat ‘leeg zijn’ betekende. In één van zijn toespraken zegt Meister Eckhart het volgende: ‘De meesters leren, God is een wezen, een intelligent wezen en herkent alle dingen. Ik zeg echter: God is géén wezen, hij is niet intelligent, noch herkent hij dit of dat. Daarom is God leeg van alle dingen... en daarom “is” hij alle dingen. Wie nu arm aan geest wil zijn, die moet arm zijn aan al het eigen weten, zodat hij van niets iets weet, noch van God, noch van de schepping, noch van zich zelf. Daarom is het nodig dat de mens er naar streeft van het werken Gods niets te weten noch te herkennen.’
| |
| |
Deze toespraak heeft tot titel: Warum wir sogar Gottes ledig werden sollen. En hij zegt daarin wat verder ‘Darum bitte ich Gott, dasz er mich Gottes quitt mache.’
De weg om tot God te geraken, tot het Al, het Zijn of hoe men het noemen wil, is dus: God te doden. Dat wil zeggen: alle voorstellingen omtrent God te doden. Dit is een gedachte die telkens weer bij de christelijke mystici opduikt en het is daarom waarschijnlijk dat zij in de christelijke kerk nooit een echte plaats hebben gekregen. Immers, het christendom is zo snel uitgegroeid tot een godsdienst met vaste dogma's en voorstellingen omtrent de verhouding God en wereld, dat de mystici daarin niet pasten. Als Silesius dicht: ‘Gott ist ein lauter nichts,’ wordt dat kerkvorsten en hun kuddes te machtig. Zij zijn bang zelf te verdwijnen. Ook een aardige oplossing voor alle problemen als die Blake geeft: ‘The religions of all Nations are derived from each Nation's different reception of the Poetic Genius, which is everywhere called the Spirit of Profecy,’ is voor hen onaanvaardbaar. De mystici in Europa zijn de rebellen van de christelijke kerk, die de kerk‘orde’ alleen maar in de war sturen.
Toen Nietzsche de ontdekking deed: ‘Gott ist tot,’ begon zijn eigenlijke filosofie pas. Hij moest heel wat met de hamer filosoferen om die dode god uit de voorstellingen te kloppen.
Toch zijn het de mystici, die de christelijke leer hadden kunnen redden omdat zij wisten dat de leer het doel niet was maar een middel om tot God, het Zijn te geraken. Anders was het in het Buddhisme. Gotama de Buddha heeft van af het begin van zijn optreden zijn leer op een heel nuchtere wijze verkondigd. Hij heeft de mens ver- | |
| |
antwoordelijk gesteld voor hetgeen hij doet, zonder beroep op enige goddelijke instantie. ‘Verwacht geen hulp van de goden,’ zo zei hij, ‘zij zijn onderworpen aan dezelfde wetten als u. Zij zijn geboren onder dezelfde wetten van oorzaak en gevolg als u, het Karma. Zij kunnen hun eigen lot niet veranderen. Verwacht alles alleen van u zelf. Vergeet niet: ieder van u kan die hogere macht verkrijgen.’
Hij zegt daarmee niets anders dan: de goden of god, of het ene, ja zelfs het Nirwana zijn hulpmiddelen, ezelsbruggen om tot de volledige identificatie te geraken. Staat u voor de spiegel, waarin u eindelijk u zelf ziet, sla de spiegel stuk en stap er doorheen.
Anders gezegd: alle voorstellingen die wij ons maken over het leven op aarde, alle ideeën die wij er over hebben, alle gedachten waarmee wij er ons over bezighouden, zijn geen doel in zich zelf, doch hulpmiddelen. Vormen van interpretatie van het gebeuren om ons heen, die ons alleen kunnen brengen tot het inzicht dat elke interpretatie te begrensd is. Nog één stap en wij zeggen met Nietzsche: ‘Gesetzt auch dies ist Interpretation: um so besser!’ Sla de spiegel stuk. Sla god ‘ik’ stuk. Doorbreek het harnas van denkbeelden en voorstellingen waarbinnen u is grootgebracht. Zij zijn de kurk op de fles van het leven. Laat u hem er op zitten, dan komt het leven er niet uit. En al sta je naakt voor de spiegel en zie je je naakte waarheid, dan nog sla hem stuk om naakt te blijven.
Dezelfde houding nam Gotama aan ten opzichte van wat wij zo graag de ‘diepere’ levensvragen noemen, zoals: wat is de zin van het leven? Deze vraag is nutteloos. Hij verklaart het in de volgende parabel.
| |
| |
‘Een man wordt gewond door een vergiftigde pijl. Wat zou er wel gebeuren, als de gewonde zei: Ik wil mijn wonden niet laten behandelen voor ik weet wie er op mij geschoten heeft, of hij van goede familie is of niet, of hij klein is of groot en uit welk hout de boog is gemaakt, waarmee hij op mij schoot... Zo'n man zou aan zijn verwonding sterven.’
Hij voegt er aan toe, dat het ook niet nodig is te weten wie de dokter is en waar die vandaan komt, als hij hem maar beter maakt.
Soms antwoordde Buddha in het geheel niet. Hij glimlachte en gaf een bloem aan de vrager. Hij gaf in principe de vraag terug, omdat het een vraag is waarop geen antwoord mogelijk, noch noodzakelijk is. Omdat de vraag bovendien de mogelijkheid van een antwoord suggereert, waar geen antwoord is.
Want, zo staat het in de Sutra van Wei Lang: ‘Met betrekking tot de Buddha-natuur is er geen verschil tussen een verlicht man en een onwetende, of het moest zijn dat de een het weet terwijl de ander het niet weet.’ Of anders: ‘Zoek in het onpersoonlijke naar de eeuwige mens, en als u hem gevonden heeft, richt de blik naar binnen - gij zijt de Buddha.’ Dit is uit ‘De stem der stilte’. Want het is een beroemde vraag: ‘Als alles teruggebracht is tot het vacuüm, waartoe moeten wij dan het vacuüm herleiden?’ Het antwoord is: ‘Dat ben jij!’
Jij hebt deel aan alles omdat het vacuüm de vorm geeft aan alles. Dit vacuüm is de zuiverheid. Gezuiverd nl. van de tegenstellingen. Deze zuiverheid had uit de aard der zaak ook haar neerslag in de moraal. Want al lijkt het bovenstaande niets dan de inleiding tot een koele kennis- | |
| |
theoretische benadering van het Zijn, de mens is een ademend, liefhebbend, hatend en lijdend wezen. Een zuivere zijnsbenadering is alleen maar de eis om tot een bevrijding te komen en deze bevrijding uit het leven is slechts te bereiken door een zuivere levensbenadering. Vandaar de grote rol die dit vacuüm in het Buddhisme speelt. Vandaar ook dat ik dit vacuüm het vormend vacuüm heb genoemd. Want dit vacuüm behoedt de mens voor voorbarige conclusies. Het houdt het leven in leven door het onder de gedachten en voorstellingen door ‘beschikbaar’ te houden. Het vereist liefde om dit beschikbaar-zijn te behouden. Kennis heeft als voorwaarde het verlangen iets te leren kennen en de liefde, die opgebracht dient te worden om in het object het gemeenschappelijk vacuüm van beschouwer en object te eerbiedigen. Daarin bestaat de enige mogelijkheid van kunnen liefhebben. Daarom liggen haat en liefde zo dicht bij elkaar. In de liefde die elk weten voorafgaat, ligt tevens de bron van de moraal. De moraal zelf echter is als alles slechts middel om de hoogste wijsheid te verkrijgen. Is dat het geval, dan heeft de moraal haar doel bereikt, dan heeft zij zich zelf vervuld en is verder zonder betekenis.
Immers wat heeft het voor zin, een vlot op je rug mee te dragen als het je over de rivier heeft geholpen. Gooi het weg. Loop door! En als er weer eens een nodig is, maak je een nieuw.
Hoogste wijsheid en hoogste moraliteit vallen dus samen. Zij vallen samen in het niets, in het vacuüm dat hen vormde. Dit vacuüm herbergt de verlossing uit de keten van oorzaak en gevolg. De verlossing daaruit is de verlossing uit het lijden. Dit is het doel. Wijsheid, in het
| |
| |
Sanskriet Prajna, en mededogen (Karuna) of liefde zijn niet te scheiden. En daar wij het vacuüm gemeen hebben met al het bestaande, zijn eerbied en liefde voor het bestaande gegeven. Daarom hangt alles met alles tezamen. De weg om tot de ervaring daarvan te komen heet Dhyana, meditatie. Dat is de weg der contemplatie, die leidt tot de eenwording met alle dingen, tot de wijsheid dus, tot Prajna. Maar terecht vallen meditatie en wijsheid ten slotte samen, omdat de een niet zonder de ander mogelijk is. Prajna wordt dan wel de intuïtie genoemd, maar eigenlijk is ook uit de meditatie de intuïtie niet weg te denken, daar zij met ons begrip denken weinig meer te maken heeft. Vóór de meditatie heeft het denken zijn werk gedaan, de blinde muur ontmoet en haar doorschreden, door zich zelf op te heffen.
Deze wijze van beschouwen lijkt in het westen en zeker in Nederland al gauw een aanval op de rede, op het intellect. Ik meen duidelijk genoeg gemaakt te hebben dat ik de rede niet versmaad als middel, maar dat men de beperkingen ervan dient te kennen. Het uiterste van het denken is nog niet ver genoeg. Wie zich echter aangevallen voelt, moet zich afvragen in welke beperking van de rede hij is blijven steken, onder welk begrip hij zich heeft laten vangen. Hij kan dan wel ‘begrepen’ worden, maar men ziet hem niet meer. En door het begrip dat hij aanvaardde, kan hij niet meer zien. Dat is zijn privé lijden. Toen de leerlingen van Buddha zich verwonderden over het feit dat hij niets over de oorsprong van het leven, van de wereld zeggen wilde, antwoordde hij: ‘De kennis omtrent al deze vragen is nutteloos om tot de wijsheid en vrede te geraken. Nuttig is alleen, wat ik jullie leer: de
| |
| |
waarheid over het lijden, de oorzaken ervan en de opheffing ervan.’ Want, zo gaat hij verder: ‘Het is moeilijk, pijl na pijl af te schieten naar een vergelegen doel en nooit te missen. Maar nog moeilijker is het, met de punt van een honderdvoudig gespleten haar een ander honderdvoudig gespleten haar te doorboren. Maar oneindig veel moeilijker is het nog te begrijpen dat wat bestaat slecht is, voorwerp en oorzaak van al het lijden.’
Wat Gotama zijn levenlang bezighield, was de absurditeit van een leven dat ten slotte door de dood ongedaan gemaakt werd. In deze absurditeit zag hij de oorzaak van alle lijden. Deze absurditeit opheffen was zijn doel. Dat kon hij alleen door de absurditeit met het absurde te lijf te gaan, door de paradox van zijn en niet-zijn als basis van het leven te aanvaarden en aanvaardbaar te maken. Na zijn dood ontstonden er verschillende richtingen, die alle gebaseerd waren op de methoden om dit inzicht te bereiken. Gotama's stoffelijke resten werden echter al snel onder stupa's geborgen en deze stupa's werden pelgrimsoorden voor de mensen, die nu eenmaal liever aanbidden dan de weg van de meester te gáán. Zij zoeken een spiegel om zich zelf te spiegelen, maar zullen er nooit toe komen er doorheen te stappen, de leegte in.
Ook de meditatie verstarde in allerlei vormen en scheen voor velen doel in zich zelf te zijn. Het verabsoluteren van de middelen tot doel ligt in de aard van de menselijke geest, die essentieel lui en gemakzuchtig is.
En zoals het altijd gaat: godsdiensten worden niet gesticht, maar gemaakt door de mensen, die na de dood van de meester, hetgeen hij leerde vastleggen in dogma's, denksystemen, relikwieën en processies. Hetgeen de
| |
| |
meester leefde wordt in vormen opgeborgen, waarin zijn aanhangers hem dagelijks laten sterven. De absurditeit is voor hem onaanvaardbaar, ook in het oosten, al stapt men daar gemakkelijker over de verschijnselen heen, die wij westerlingen, getraind in eeuwenlang discriminatief denken, als tegenstellingen ervaren.
Is het Buddhisme al een geloof, een godsdienst in de zin van het christendom is het nooit geworden. Het Buddhisme kent geen persoonlijke god om te aanbidden. Het stelt de mens verantwoordelijk voor zijn leven en het heeft slechts aanwijzingen gegeven hoe verantwoordelijk te kunnen zijn. Het is in hoge mate intellectueel en intelligent. Het gelooft echter, dat alle verschijnselen op de wereld een vormend vacuüm gemeen hebben, en dat dit vacuüm ‘begrepen’ kan worden door inzicht, dwz. door samengaan van intelligentie en intuïtie. Kortom, het Buddhisme streeft naar wijsheid, naar ‘de weg van het midden’. Het is niet fanatiek, omdat het geen essentiële verschillen tussen mensen erkent op grond van het vacuüm dat hen vormde.
Het zijn de existentie-filosofen in het westen, die de paradox zijn en niet-zijn weer tot basis van levensbenadering hebben gemaakt, nu men hier allerwegen in het dualistisch denken is vastgelopen.
Onderwerp van dit boek zal zijn het Zenbuddhisme. Zen is een Japanse verbastering van het Chinese woord Ch'an, dat weer een verbastering is van het Sanskriet voor Dhyana: contemplatie en meditatie. De Zenbuddhisten zijn
| |
| |
interessant om dezelfde reden, waarom voor het westen een christelijk mysticus als Eckhart weer van belang is. Zij waren de rebellen van het officiële Buddhisme, en zijn dat nog. Hun invloed op cultuur en levensopvattingen in China en Japan werkt nog tot op heden door. Zij noemden zich zelf van het begin af ‘De school van het plotseling ontwaken’. Ontwaken in inzicht. Het inzicht dat doorbreekt, zoals een bliksemflits de wereld verlicht. Daarmee distantieerden zij zich van het Indisch Buddhisme, dat ‘De school van het langzaam ontwaken’ aanhing. Het verschil zit hem in de vormen van meditatie. Het verschil wordt duidelijk gedemonstreerd in de volgende anekdote.
Een Zenpriester ziet een jonge monnik zitten, sutra's reciterend voor het beeld van Buddha. Hij vraagt hem: ‘Wat doe je daar?’
‘Ik wil een Buddha (verlichte) worden.’
De priester raapt een steen op, gaat naast hem zitten en begint met zijn hand intensief de steen te wrijven.
De monnik kijkt na een poosje op en vraagt: ‘Wat doet u daar?’
De Zenpriester antwoordt: ‘Ik wil die steen net zo lang wrijven tot ze een spiegel is geworden.’
‘Dat zal u nooit lukken.’
‘Juist, zo zal het jou nooit lukken, door enkel zitten een Buddha te worden.’
Een andere anekdote, die het verschil tussen de twee scholen laat zien, is als volgt.
Een Zenpriester leert zijn leerlingen dat het zitten in de lotushouding in meditatie voor de Buddha niets anders is dan misschien een mooie training in het zitten, maar
| |
| |
niet zal leiden tot het doel: inzicht en eenwording, in Zen ‘satori’ genoemd. 's Middags loopt een van de leerlingen langs het huis van zijn meester en ziet deze zitten in de lotushouding, mediterende voor zijn Buddhabeeld. Hij gaat naar binnen en vraagt: ‘Hoe kunt u dat doen, terwijl u ons 's morgens leert dat zitten niet de weg is.’
De meester antwoordt: ‘Och, ik ben al oud en eraan gewend.’
Onvoldaan gaat de leerling weg. Maar de volgende dag loopt hij toch weer langs het huis van zijn meester. Wat ziet hij tot zijn ontsteltenis? De meester is bezig zijn houten Buddhabeeld met een bijl in stukken te hakken. De stukken werpt hij in het vuur. De leerling rent naar binnen en roept: ‘Wat doet u nu?’
De meester kijkt op en antwoordt: ‘Nu heb ik het koud.’ Men zegt dat deze leerling op dit antwoord ‘verlicht’ werd, satori verkreeg.
Dit is dus een tweeledig voorbeeld. Ten eerste: alle vormen van meditatie zijn hulpmiddelen en geen doel. Ten tweede: de voorstelling omtrent ‘God’ moet vernietigd, om tot God te geraken. Leeg zijn is creatief. Of in de woorden van Eckhart: God was zelf leeg toen hij ons schiep en hij schiep ons naar zijn evenbeeld. Of, gedachteloos is de wereld ontstaan, gedachteloos zullen wij haar benaderen en in bezit nemen. De stichter van het Zenbuddhisme was Bodhidharma. Hij kwam omstreeks de zesde eeuw uit India in China. De keizer die van zijn komst gehoord had en zelf een geducht Buddhist was, nodigde hem uit hem te komen bezoeken. Bodhidharma kwam en de keizer vroeg hem: ‘Wat is het belangrijkste beginsel van het Buddhisme?’
| |
| |
‘Het absolute vacuüm,’ antwoordde Bodhidharma.
De keizer, gevat, vroeg: ‘Wie staat er dan voor mij?’
‘Ik zou het u niet kunnen zeggen,’ was het antwoord.
Deze Bodhidharma was een ongenadig bestrijder van voorbarige voorstellingen en conclusies, vooral ook wanneer die in de vragen reeds besloten lagen.
‘Breng, meester, mijn ziel tot vrede,’ zo vroeg hem een leerling wanhopig, nadat Bodhidharma hem zeven dagen in de sneeuw voor zijn deur had laten wachten.
‘Laat mij hem zien,’ antwoordde hij.
‘Dat kan ik niet!’
‘Dan heb ik je ziel in vrede gebracht,’ zei Bodhidharma. Men zegt dat Bodhidharma in vier regels een omschrijving gaf van zijn leerwijze:
Een speciale overdracht buiten de geschriften om;
Onafhankelijk van woorden en letters;
Direct richten op de menselijke ziel;
Inzicht krijgen in je zelf.
Zo werd dan een dynamische vorm van meditatie ingevoerd, die aan de ene kant een doorbreking was van de Indiase, ‘langzame’ wijze van mediteren, aan de andere kant een aanpassing inhield van het Buddhisme aan de meer nuchtere en praktische geest van de Chinezen. Het doel bleef: inzicht en eenwording op basis van het vacuüm.
De invloed van deze ‘Zenschool’ groeide in vijf eeuwen geweldig. Bodhidharma moet op hoge leeftijd China weer verlaten hebben en teruggekeerd zijn naar zijn geboorteland India. Hij moet dat gedaan hebben op een manier, een Zenbuddhist waardig, lopend op één sandaal, de andere op zijn hoofd dragend en luid lachend. Deze be- | |
| |
vrijdende lach zal van af die tijd blijven doorklinken in het Zenbuddhisme. Voor zover de humor berust op de paradox zijn en niet-zijn, is dat ook geen wonder. Vóór hij wegging, benoemde hij een opvolger, die zijn wijze om het Buddhisme te brengen heeft voortgezet. Dat was de tweede patriarch. Maar de echte geestelijke vader van Zen werd Hui-neng, in een zuidelijk dialect Wei-lang genoemd, die als het ware de tweede stichter van Zen werd. Hij heeft geschreven een sutra (leerdicht), die als De Sutra van Wei-lang de geschiedenis is ingegaan. Het is de enige sutra in het Chinees geschreven. Alle andere zijn in het Sanskriet. In het eerste hoofdstuk vertelt hij op welke wijze hij door de vijfde patriarch werd uitverkoren om zijn opvolger te worden.
Zijn vader was vroeg gestorven en om geld te verdienen voor zijn moeder moest hij hout verkopen op de markt. Daar hoorde hij een sutra reciteren en hij vroeg naar de naam van het boek. ‘De Sutra van de Diamantsnijder’ was het antwoord. Hij vroeg de man waar hij vandaan kwam. De man zei uit het klooster van Tung Tsan, waar de vijfde patriarch Hwang Yan abt was. Hij ging er heen om de patriarch te bezoeken en antwoordde op de vraag van Hwang Yan, waarvoor hij kwam: ‘Ik kom uit Sun Chow van Kwantung. Ik heb ver gereisd om hier te komen en ik wil niets anders dan een Buddha worden.’
‘Je bent geboren in Kwantung, een barbaar? Hoe kun jij ooit een Buddha worden?’
‘Hoewel er mensen in het noorden en in het zuiden wonen, is noord en zuid niet van invloed op hun Buddha-aard. Een barbaar verschilt fysiek van u, maar niet in zijn gaven om een Buddha te worden.’
| |
| |
Daarna stuurde Hwang Yan hem met de anderen aan het werk en verbood Hui-neng zich in zijn nabijheid te vertonen als de anderen er bij waren. ‘Deze barbaar is te knap,’ mompelde hij. ‘Ga naar de stal en spreek niet meer.’
Een tijd later geeft Hwang Yan zijn leerlingen opdracht in een vierregelig vers uit te drukken wat wijsheid is. Het is een wedstrijd. Wie het beste vers maakt, zal hem mogen opvolgen. Shin Shau, de beste leerling, was onder zijn collega's favoriet. Hij zou het winnen. Hij dichtte als volgt:
Ons lichaam is de Bodhi-boom (de boom waaronder Gotama het inzicht verkreeg)
onze geest een schitterende spiegel
wij wrijven hem zorgvuldig uur na uur
opdat er geen stof op komt.
Maar Shin Shau won niet. ‘Je staat voor de spiegel, maar je hebt hem niet stukgeslagen,’ zei de patriarch. ‘Ik kan je zo niet tot mijn opvolger benoemen.’
En Hui-neng gaat verder:
‘Ik hoorde de stanza reciteren in de stal. Ik wist van de wedstrijd niets. Ik vroeg de man de stanza nog eens op te zeggen.
‘Je kunt hem toch lezen,’ was het antwoord.
‘Nee, ik heb geen lezen geleerd.’
‘Jij, barbaar! Je kunt niet eens lezen?’
Een ander reciteerde mij het vers. Toen hij het gedaan had, zei ik: ‘Ik heb ook een vers gemaakt.’ De man vloog achteruit. ‘Wat? Jij hebt een vers gemaakt? En je kunt niet eens lezen of schrijven.’
Het vers luidde:
| |
| |
Er is geen Bodhi-boom,
noch een heldere spiegel.
Als alles leeg is,
waar kan dan stof op komen?
De man schreef het voor mij op met het verzoek als ik ooit een Buddha mocht worden hem te redden. Zo kreeg Hwang Yan het vers te lezen. Daarop vroeg hij mij, me voor te bereiden zijn opvolger te worden.’ - Zo ver Hui-neng in zijn Sutra.
Het mag wel symbolisch genoemd worden dat een ongeletterde, iemand die lezen noch schrijven kon, de geestelijke vader van het Zenbuddhisme werd. Hij was in de ware zin ‘arm van geest’. Hij heeft dit ‘arm van geest zijn’ zijn levenlang als de basis van werkelijkheidsbenadering aangehouden en gepredikt. Onder zijn leiding heeft ‘De school van het plotseling ontwaken’ grote invloed gekregen, maar Shin Shau, die het langzaam ontwaken voorstond, bleef nog lang zijn concurrent. Shin Shau bleef een dogmatisch Buddhist, die meende dat zitten, niets doen, sutra's reciteren, mediteren, het in rust brengen van de geest, de enige weg tot de ‘bevrijding’ was.
Hui-neng wist echter dat de spiegel altijd nog doorschreden moet worden, omdat de mens zo graag ‘zich zelf ziet’. Hij wist dat het inzicht altijd met een ‘klap’ komt, als een bliksem inslaat. Waarom dan niet de bliksem-methode dadelijk toepassen? Zoals hij het zelf eens uitdrukte: ‘Als de ezel voor je wagen blijft stilstaan, waar leg je dan de zweep over? Over de wagen of over de ezel?’ Tegenover ‘niets doen’ stelt hij ‘iets doén!’
Hui-neng is actief en levendig. Hij weet dat de geest een slaper is en zo tegemoetkomt aan een lui georganiseerd
| |
| |
lichaam. Hij wil de geest levendig houden en slagvaardig. Hij tokkelt op het net van verschijnselen net zo lang tot er een gat in valt en de vormende leegte te zien is. Hij voerde een vorm van snel vraag- en-antwoordspel in, waarbij dan op een gegeven ogenblik het woord moest vallen, dat het hele net van gedachten, voorstellingen en begrippen over het vacuüm gespannen aan het trillen bracht tot het brak. Deze vorm heet ‘mondo’. Verder voerde hij de anekdote in, de ‘koan’, die hetzelfde doel had. Het is de vonk die over moet slaan, het is de sprong van denken naar weten, van denken over het inzicht naar inzicht. Het is een soort ‘brain washing’ in optima forma, met het hoogste doel.
Alleen daarom zouden wij de Zenmethodes moeten bestuderen, omdat zij zo ‘modern’ zijn. Een zekere William Sargant heeft, in dit verband, een lezenswaardig boek geschreven: Battle for the Mind, waarin hij de moderne ‘brain washing’ in onze huidige samenleving, niet alleen in de psychiatrie, maar ook in de politiek gebruikt, terecht terugbrengt op de religieuze technieken, bedacht om tot bevrijding en inzicht te komen. Alleen de man die sterk aan ‘iets anders’ kan blijven denken, die zich kan concentreren op een ding, een gedachte of voorstelling, zo intens dat hij ‘leeg’ wordt en één er mee, bracht weerstand genoeg op tegen de opgelegde ‘brain washing’, waaruit een ‘spontane’ bekentenis zou voortvloeien. Hij bestreed de methode met haar eigen middelen. Hij werd, om met Kant en Zen te spreken, ‘Ding an sich’.
‘Ding an sich’ heet in het Buddhisme tathata, maar ook sunyata, wat ‘leegheid’ betekent. De eigenheid van mensen en dingen is dus identiek met hun leegheid, met het
| |
| |
vacuüm dat zij bergen en hun hun uiterlijke vorm geeft. Het is daarom dat Schopenhauer in zijn Aesthetica zegt: ‘Waar de wil stilstaat ontmoet hij het esthetisch beleven; immers als de wil stilstaat is de stroom van voorstellingen onderbroken en staat hij stil in het voorstellingloze, in het vacuüm dat vorm vormt.’
De moderne fysica erkent geen stof meer. Alles is energie en beweging. Het heelal is bevolkt door niets dan ‘stralingslichamen’. Onder ‘lichaam’ verstaat men dan een patroon van stralingen. Het lichaam zelf is leeg en onzichtbaar. Het bestaat eigenlijk niet. Interessant is nu dat men een toestel bedacht heeft, dat het stralingspatroon van een zaadje kan ‘fotograferen’, zodat men de bloem ziet, die eens uit het zaadje en de plant zal bloeien. Hier tovert dus de moderne techniek een bloem te voorschijn uit het ‘niets’, enkel op grond van de stelling dat een ding niet zo maar een ding is, maar ook een ‘Ding an sich’! Het is vol en leeg tegelijk, en heeft daarin zijn eigen werking, zijn eigen stralingspatroon. Daarom is het mogelijk, dat een ‘helderziende’, zo hij werkelijk ‘leeg’ is, uit een foto uw toekomst kan voorspellen. Het is de ‘goddelijke’ duisternis van Eckhart, de ‘onbeweeglijke beweger’. Het Zenbuddhisme onderscheidt zich van het Buddhisme en ons westers denken door de methode, die het ontwikkeld heeft om steeds weer en op elk gewenst moment die leegheid, dit vacuüm, te voorschijn te toveren. Het ziet in het zaad de bloem en door de bloem het zaad. Het wil alle stadia van de langzame bewustwording vermijden. Het springt door de leegte en schreeuwt: een stok is een stok en een steen een steen! En als Zen iemand tegenkomt, vraagt hij: Heb je een stok? Dan geef ik je er een. Heb je
| |
| |
er geen, dan neem ik je hem af. En als er een man aan komt met niets in zijn handen, dan roept Zen: Gooi het weg. Als er gevraagd wordt of een hond ook deel heeft aan de ziel van Buddha, is het antwoord: Woe, woe. Nu blaffen de honden in China en Japan net als hier, maar ‘woe’ betekent in het Chinees ook ‘nee’. Immers een hond blaft, en de mens gaat rechtop. De hond heeft als hond deel aan de Buddhaziel, de mens als mens. Hier wordt niets meer of minder duidelijk gemaakt dan dat in het vacuüm en door het vacuüm de hond hond blijft en de mens mens. Dit voorbeeld snijdt tevens de pas af voor elke pantheïstische opvatting, dat alle dingen in wezen hetzelfde zouden zijn.
Geen enkele vaagheid wordt toegestaan. Elk antwoord op een vraag houdt tevens de controle in op de vraag zelf, of die goed gesteld is en of ze gesteld kan worden. De Zenbuddhisten hanteren een messcherpe logica om tot het einddoel, de volledige eenwording met en inlijving van de realiteit te komen, tot satori. Zij gebruiken de dingen, de uiterlijke vormen, om de vormeloosheid te zien, en de vormeloosheid om je weer op de dingen te wijzen. Zodra je zou beweren: een steen is ‘niets’, zou een Zenbuddhist je er mee gooien en raken!
Zen confronteert je voortdurend met de eenheid van vorm en inhoud, met de éénheid van de vorm en het vacuüm en waarbij het bestaat. Het hanteert de paradox zijn en niet-zijn, ja en nee als zijnsbenadering. Het stimuleert de creativiteit door te laten zien, dat uiterlijk en innerlijk één zijn, dat vormgeven slechts mogelijk is als essentiële vormeloosheid gegeven is. De beste gedachten ontstaan in ogenblikken van gedachteloosheid. De vra- | |
| |
gers naar de zin van het leven maakt Zen gedachteloos en de vragen zinloos. Zen spreekt dan ‘on-zin’.
Een beroemde ‘koan’ luidt als volgt: Er komt een man bij een Zenpriester en zegt: ‘Nu heb ik een gans gekweekt in een fles en de gans is zo gegroeid, dat ik haar niet meer uit de fles kan krijgen, zonder de gans te doden of de fles te breken. Wat moet ik doen?’
Het antwoord is: ‘Kijk, Li, zij is er uit!’
Li begrijpt het niet.
De Zenpriester vraagt hem daarop: ‘Li, wat zou jij antwoorden als je een Zenmeester was, en jou werd gevraagd naar de zin des levens, terwijl je juist aan je tanden aan het uiteinde van een boomtak hing boven een afgrond?’
Een andere Zenpriester werd gevraagd: ‘Wat is de Weg?’ Hij antwoordde, wijzend op de berg waarop hij zat: ‘Wat een mooie berg is dit.’
‘Ik vraag u niet naar de berg, maar naar de Weg.’
‘Als je niet over de berg kunt komen, hoe zul je dan ooit de Weg vinden?’
Een ander antwoord op deze vraag is: ‘Je vraagt de Weg? Die ligt voor je.’
‘Waarom zie ik hem dan niet?’ vraagt de leerling.
‘Omdat je denkt dat je “ik” kunt zeggen.’
‘Ziet u hem?’
‘Zolang je een dualistische kijk op het leven hebt en zegt “ik niet” en “u wel”, blijven je ogen blind.’
‘Als er geen “ik” en geen “u” bestaat, wie kan er dan zien?’
‘Als er geen “ik” en geen “u” bestaat, wie wil er dan zien?’ Zet uw ‘ik’ dus niet tussen u zelf en de dingen. Zet het erin, want het is er in. Het ‘ik’ is een fictie, een grammati- | |
| |
cale fictie, een ezelsbrug voor ezels gemaakt. Je hoeft toch niet altijd een ezel te blijven. Laat je ‘ik’ niet tussen jezelf en de zon gaan staan, je zou geen hand voor ogen zien. Alle middelen zijn geoorloofd om de mens gedachteloos en voorstellingloos te maken. Voortdurend schuift de Zenbuddhist de paradox van ‘zijn en niet-zijn’ tussen de beweringen. Een bewering is juist en tegelijkertijd niet juist. Als de heer Ping drinkt, wordt Piet dronken.
Zen waakt er voor dat geen enkel middel ooit doel in zich zelf kan worden. Het deelt rake klappen uit, het lacht je uit, of het zwijgt. Geen absolute ideeën, want in het vacuüm is alles absoluut en niet-absoluut. Zoals een Zenmeester zegt: ‘Streef er niet naar de waarheid te vinden, hou er alleen geen ideeën op na.’
Dat deze wijze van zijnsbenadering een ongewoon moeilijke is, wist men in het oosten ook. Tenslotte verloopt het denkproces bij een oosterling net zo als bij een westerling. Maar doordat hij van het begin af een training heeft gehad in het hanteren van de paradox, staat hij er minder vreemd tegenover dan wij.
Twee redelijk onverenigbare dingen naast elkaar zetten, veroorzaakt kortsluiting in de rede en geeft licht in de duisternis. Zoals prof. Suzuki zegt: ‘De Buddha was niet alleen de ontdekker van de keten van oorzaken en gevolgen, hij nam die keten in zijn handen en brak haar in stukken, zodat hij nooit meer gebonden kon worden en haar slaaf kon zijn.’
In Zen ligt de nadruk op het breken en niet op de ketting. Zen is een echte ‘brainstormer’ en laat je niet met rust. Zen vereert hierom als de Buddhist de koe, vooral de witte koe. Die koe is het symbool van alle middelen van
| |
| |
‘zijnsbenadering’ tezamen, en als zij ‘wit wordt’, wordt zij onzichtbaar. Deze middelen moeten zorgvuldig gehoed worden, de koe gepoetst tot zij ‘wit’ is, tot zij één wordt met het ‘niets’, met ‘alles’.
Er zijn tien cartoons bewaard gebleven, die deze stadia van ‘koeien hoeden’ laten zien, en ook tien kleine gedichten, die ik hier als besluit van dit hoofdstuk zal laten volgen.
| |
| |
| |
| |
Het zoeken naar de koe
Alleen in de wildernis, verloren in de jungle, zoekt hij en zoekt hij.
Aanzwellende wateren, de bergen ver weg, en een eindeloze weg;
Uitgeput en wanhopig, weet hij niet waar hij heen moet,
Hij hoort slechts de krekels in de esdoorns zingen.
| |
| |
| |
| |
Het zien van de sporen van de koe
Bij het water onder de bomen liggen verstrooid de sporen van de verlorene:
Doorzichtige wouden groeien dicht - vond hij de weg?
Hoever ook, over de heuvels en nog verder, de koe mag dwalen,
Haar neus reikt tot de hemelen en niemand kan dat verbergen.
| |
| |
| |
| |
Het zien van de koe
Ginds zittend op een tak, zingt liefelijk een nachtegaal,
De zon is warm, de zachte bries blaast door de groene wilgen aan de oever;
De koe is geheel zichzelf, nergens is er plaats om zich te verbergen;
Haar schitterende kop is getooid met statige horens, welke schilder kan haar schilderen?
| |
| |
| |
| |
Het vangen van de koe
Met alle kracht van zijn ziel heeft hij tenslotte de koe te pakken:
Maar hoe wild is haar wil, hoe onhoudbaar haar kracht!
Soms richt zij zich op, fier, op een plateau,
en dan, oh, is zij verdwenen in een mistige, ontoegankelijke bergpas.
| |
| |
| |
| |
De koe hoeden
Laat nooit de zweep en de tuier los,
anders loopt ze weg, een wereld van vuil in:
als ze goed verzorgd wordt, groeit ze zuiver en gehoorzaam op.
zelfs zonder ketting, zonder touw zal ze je uit zich zelf volgen.
| |
| |
| |
| |
Thuiskomen op de rug van de koe
Lui rijdend op de koe gaat zijn weg terug:
Hoe welluidend vervagen de tonen van de fluit, geborgen in de avondmist!
Een liedje zingend en de maat slaand, is zijn hart vol van onbeschrijfelijke vreugde!
Dat hij nu één is van degenen die weten, is dat niet duidelijk?
| |
| |
| |
| |
De koe vergeten, de man alleen
Rijdend op zijn koe is hij tenslotte thuisgekomen,
maar zie, de koe is weg en hoe sereen zit hij geheel alleen!
Hoewel de zon rood aan de hemel staat, schijnt hij nog rustig te slapen;
Onder een afdak van stro liggen de zweep en het touw doelloos naast hem.
| |
| |
| |
| |
De koe en de man beiden verdwenen
Alles is leeg, de zweep, het touw, de man en de koe:
Wie heeft ooit de ruimten der hemelen gemeten?
Boven de gloeiend brandende oven kan geen sneeuwvlok vallen:
Als deze staat bereikt is, openbaart zich de geest van meester.
| |
| |
| |
| |
De terugkeer naar het begin, terug naar de bron
Terug te keren naar het begin, terug zijn bij de bron - al een misstap!
Beter is het gewoon thuis te blijven, blind en doof, zonder veel te doen.
Zittend in zijn hut neemt hij geen kennis van de dingen, die buiten gebeuren,
Zie, het water stroomt verder - waarheen weet niemand; en de bloemen, fris en rood, voor wie zijn zij?
| |
| |
| |
| |
De stad binnenkomen met handen vol geluk
Met ontblote borst en op blote voeten komt hij naar buiten het marktplein op;
Onder stof en as en hoe breed is zijn glimlach!
Er is geen behoefte aan de wonderbaarlijke kracht der goden,
want hij raakt ze aan, en zie, de dode bomen staan in volle bloei.
|
|