De andere namen
(1974)–Bert Schierbeek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[pagina 178]
| |
en iedereen wordt gebruikt als draaibank
niemand is een objectief huis
de oculaire buizen staan op ons allen gericht en vallen ons mee en
uit en aan zetten de contramoertjes voorzichtig op de vitale plaatsen als
middeleeuwse duimschroeven en gordelbewakers
zoals ik ze zag in het Prado zeer kleurig opgesteld
maar de mens behield een hemelsgezicht
en een vlam in zijn lijf
en wist van de geest die de eerbied vraagt binnen het bloed
er was de narrekap en het open vizier
en ieder had een gezicht
een winkel vol feestneuzen
omzettende muren vol vicieuse cirkelbogen die de duistere gang gaan
weet wel de hoogstraten en hofklieken die de zang aanhoorden der arme dichters
vergeet niet die troubadours die de vrouwen gaven wat de edelman miste
een geest vol fijne dingen
schroeven die met grote spoed de gang tot het hart draaiden en de edele vrouwen hoogzetten op het paard de benen beide aan één kant omdat de verbeelding alles spreidde wat nodig was tot de gekleurde paarderokken toe en het paard bloot zag en de vier poten stampend de snuivende aarde van weelde om een dol leven dat niet mocht en dat ging en deed wat het kon en de biecht op de lippen zong der zondiging en de waarden uitdeed binnen welgekozen woorden
zoals deze
die onverstaanbaar geacht worden
omdat men nog nooit gekeken heeft
omdat men het oog liever dicht hield binnen de gierige hand der vreze
ik zei van de Alexander hand
maar er is ook de Alexanderbibliotheek
die is verbrand hoor ik mompelen
maar zo is het duidelijk dat alles de naam blijft behouden waar de brand heeft gewoed en zal opstaan iedere dag aan de bermen der gebaande wegen om de portefeuilles van het verleden levendig te tonen van de brandpunten.
de brandpunten geliefden in u allen die mij de vervloeking aandoen
afvijlen tot mooi gestyleerde kaleidoskopen zou een deugd zijn, zucht ieder maar ik ben liever de bezielde tandenborstel van uw psychisch gebit en de
| |
[pagina 179]
| |
schuiflade van uw verstopte wegen, die ik opentrek en kosteloos gezien de prijzen der pseudoheiligen die zich de ater der psyche noemen in een mooi woord
een opstaande spiegel draaiend tussen twee standers
dat is de ziel ook
het gedeelde abc zei iemand maar niet met hen
ik soldeer de brugstukken tot moerdijkse verschijnselen van vermogen door de arme mensen heen die allen zo zielig zijn en alleen zoals de man die zijn zoon vond en liefhad binnen het lichaam
een volledig kraakproduct binnen menselijke vetten en heilige oorlogen om gewenste eigenschappen te verkrijgen en niet kreupel zijn
ik lever een voor- en achteraanzicht en één binnen in
ik houd de gegevens precies aan zoals je leest in processtukken
ik ben geen droge batterij en vuur dagelijks vrolijk het papier vol
ik heb ook soms een zondaagsgezicht
en liefde voor de rechtontvangers en gewone mannen en vrouwen
ik ben en ik weet mij ongrijpbaar als allen en alles
wat moet ik met de valsspelers
In kwikdampen verstikken en het lichaam verbranden en over de wereld verspreiden als helder glas vol waarschuwingen
nu gaan hun stemmen nog
en spreken uw dood
en gij gelooft
en ziet de rook niet die om uw lijven nadert
ik blaas uw doorzichtig glas en de bollen van uw ogen liggen op mijn beeldende handen
nu de vliegvelden er mee op!!
lichtopbrengsten en de daverende draf der araben door het eigen woestijngebied en de schijnselen tegen de hemelen waarnemen als lachend menselijk vuurwerk o grote goden de feesten kunnen oneindig doorgaan want we eten de welgevormde taarten die de aarde de roomhoorn der overvloed zijn en los rondlopen in bolle kinderwangen en het geluk met gekleurde ballen tegen de muren kaatst de zacht verlichte van het binnen-stuk en het intimiteitenhuis een ongrijpbare kunst vol heilige plaatsen en schouderstanden op de grote mannen die het uitzicht vrijhouden en mooie werelden bouwen binnen de jacht op dissonanten en componist zijn voor hogere orden voor de fluoriserende stoffen der menselijke geest
| |
[pagina 180]
| |
vol industrie met de natuur ben ik en wil het iedereen uitleggen
zulke mannen slaan ze aan het kruis zei iemand
dat is slechts de nachtstem
en ik weet mij alleen zonder enige angst wanneer alles wankelt en iedereen nog vaste punten meent te zien een mooie verbeelding even voor de angstschreeuw voor het onbegrepene dat de regel der woorden verplettert en ijsbergen op straat zet en iedereen staat te huiveren binnen het koude zweet van het onverwachte
dit spectrum van wat altijd gaande is ligt op straat
ik las het al veel in andere geschriften
en toen de oude Hieronymus Bosch mij zijn binnenhuidse platen liet zien
ik vroeg: schrok men niet?
nee want de duivel liep met god en de demonen gearmd door de huizen en zat aan bij rijken en armen en stonden steil zwijgend maar veelkleurig aan de muren van nergens is te leven en hetzelfde ook stond te lezen
de toren van Babel en de blinden spraken dezelfde taal zo tegen de rand van de sloot het was begrijpelijk en ook de trompet die het gewone achterwerk van de gewone man is vol onverwachte ontplooiingen
handige licht- en geluidsbronnen die zich niet verborgen opstelden
zie de feesten aan temidden der verschrikkingen
wij legden ons vrolijk de kaart en gaven de ijver weg der onbeholpenen
wij hadden nog het ronde hout in de rug
wij waren de spreiders van het want en het steunklosje der logarithmen was ons vreemd
we stonden alleen
ik stond alleen
temidden der loden ballast die ik uitwerp in schone gietmallen van onverstaanbaarheid en uitdrukkingsvol aan het wereldroer geprojecteerd
zo zetten wij dan wijze stenen uit tot de oplopende gangen der duisternis en geven de zeven heuvelen het aanstromende water tot bergbassin voor geslachten energie
waaruit alles gebouwd werd en wordt
veilige beslotenheden tegen de hellingen binnen het gebied der lieve meiden waar de grote hoeveelheden versierde mosselen gekweekt worden en sommige mensen op nieuw geconstrueerd op de mooie societeit waar de methodes één voor één in kleine concentraties op de parasieten worden losgelaten en
| |
[pagina 181]
| |
de duisternis met zelfopoffering mengen tot het licht zoals het dagelijks rondgaat
geen verzachtende maatregelen
ook niet voor mij als ik er weer geweest ben als vandaag
en alles aanzie
en wel weet dat Rome niet in één dag gebouwd is en nog veel meer het zwijgen van dit Zijn dat heideggerdier in me tegen de tijd met honeggernoten overspoeld van symphonieën en oratorium zo hoog in het woord en gebaar der mensen die de straat gaan binnen hun gemoed de oplopende of dalende langs de balken der welingelichte gebaren
zoals van héél oude steden
de grijze mammouth Parijs waarin ik sliep de eeuwen door en Himmoed sprak
binnen heilige verbanden op de terrassen langs de goot
dit ontzettende dat ik je daar zag liggen uit de brede bedding
en je ging met hinkende voet van afval
en je hoofd ontvleesd te drogen hing in de zon
en toen je nog geheel Botticelli was doorzichtig en toch gevuld met een vleugellicht
ik denk soms vleugellam dit alles
dat ook die stad die als een dier langs het water ligt
een grijs dier vol slaap
zo had jij je vertrekken die ik kende
met de verzachtingen binnen bekende muren
ik kan je beeld nu maken uit de verminkingen van het hart
in middernachten zie ik op de transen der meetkundige wereld jouw vlam
in dat vuur sta je johanna zo alleen als Jeanne
waarvoor ik meende de bescherming te hebben gevonden
binnen de basiszijde der omarmingen
en het grote woord dat bewogen in mij woonde
maar je hebt mij uitgedaan en de tijdrekeningen verzet zodat ik als een fundatiester de hemel moest betreden om een eigen orde te stichten een dak voor de wereld een bassin binnen de zeven heuvelen om de wateren te zien en te keren binnen mijn bedding van boven de aarde in een luchtig of somber wolkenspel
de vingers met de lichtende randen aan de hoge drempel der ruimte binnen vèr slapende mensen
in elkaar
| |
[pagina 182]
| |
alleen in de processie binnen de stroom der éénheden die ontvolkt ter aarde staan in de geeuw van een gruwelijk dier dat alles onderhoudt met trage kleurenfilms achter de hand vol verlangzamingen ook nog binnen het onveranderlijk en meer dan moederlijk rythme der tijden
de grote trage herkouwende moeder vol kinderen
de verslindende vruchtbaarheid der inerte slingerplanten zoals het gespeeld wordt binnen barbaarse muzieken in de helse kwadranten der dorre dierenhuiden en de begeerte der gevulde dansen der equinoxen en diepe tijdstippen zoals het in ons omgaat
in de eeuwige toonsoorten die wij moeten leren zingen en ik voorzing hoog in de nieuwe geloven die ontstaan binnen de oprijzende puinhopen in het weten dat wij elkaar door de stenen bewonen en de rook onzer ogen dezelfde blindheden veroorzaken in een nauwkeuriger verband van onschuld en tot dood van de beelden die voortijds zijn gerezen als besnijdenissen van wat ALLES is
een keer zal ik brandend in de sterren hangen als onverlaat van een wereld maar mij spiegelen en beeldgeven aan de rivier die mij stroomt waarin HET BEELD voor altijd zal wonen die mij dit pad gaf en mij als een onverschillige liet staan in de schreeuwende eenheden van mijn huid
ik vraag mij af: hoort zij mijn stem nog
want soms is de dagblindheid in mij zo streng dat ik een slapend Egypte lijk
tussen de voorpoten van de Sphinx
dan ben ik een pavane zo sierlijk en opgerold en onzichtbaar
en houd mij op tegen de zon
spreek zacht voor mij heen heilige formules voor een ontwaken
een wonderlijke synthese van eigenheden
binnen de weg der mensheid
want niets is mij vreemd en ik zag alle landschappen en menselijke huiden voor de tweede keer uit een diepe erkenning van wat moest zijn binnen de samenstellingen der reeds neergelegde tot beeldgeraakte omwegen
vol natuurlijke vormen
en tegenspraken met mooie oren binnen de uitgeschreven testamenten
een tempelspraak aan mijn breede slapen vol van de ruisende gebeurtenissen van periode tot periode
| |
[pagina 183]
| |
en dagen vol ongezuurd brood om manna te weven binnen de mond der mensen want wie kan ongevoed verder gaan?
de eilanden wachten ons en het huis neemt vorm aan binnen de dagelijkse hand der vergetelheid
er wordt gered en gedood
niemand weet waarheen
de vier windstreken laten niets los want zij spelen de inkeer
de schapen lopen geordend voort zonder hoeder en hond
de verloren stammen vinden de weg terug want er wordt opnieuw uit de hemel gesproken en mijn taal zal u het oor trainen tot verstaan en de woorden zullen verstaanbaar zijn
dit staat stil binnen oude dode torens of in verduisterde onderaardse gangen en in de bloeiende handen die boven de aarde gaan geheel alleen en eenzelvig maar vol bloemen en een taal die dicht boven de aarde in het reukvlak ligt
en onze handen en voeten zullen de grond van het gaan weer kennen
en deze namen zullen niet onbekend blijven
want er kan wel vermeerderd worden uit de essentie maar de wortel van dit ik is van allen en ik spreek binnen de adem der dingen over wat omgaat door de dagen des levens van de verdrevenen en verstrooiden het is daarom dat ik de diaspora bestudeer en uitleg in u allen mijn diaspora
van alle volken en ieder mens
uit de gekleurde wagenparken en de versierde stoomcaroussels tot een geheel nieuwe zoldering van de galerij der onmetelijkheden zo luidt de bel der wedergeboorten door de heilige schriften een opstand in de voorkamers
op de drempels liggen de stempelkussens
de schuldlappen staan vol varens te kijken in dit adelaarschrift
de adelaar die de koninklijke stengels bewoont
zij zeggen zich zelf tot uitzonderingen in de staf de kaart en het stempel
zij wonen alleen in leemen hutten waar tot zolderhoogte het land in het hart ligt en gesprekken opent door de kou der donkere ramen en de humus doordringt vol vruchtbaarheid en de verrotting om nieuwe golflengten in het lichaam te leggen en te weten waar de vleugels worden aangehecht om te verheffen hetgeen zich zelf nog meer dan zwaargewicht is
gesprekken staan stil in TL-buizen
het zoenoffer ligt op iedere boterham
zij zeggen de uitzonderingen rond tot hoog in de barre bezigheden van het woord en de witte vogelschedels aan de muren leggen de vegetatie af en uit
|
|