die wolken ihres wesens schimmerten mir vorüber, zei ik, dat wat nooit overgaat en de rivierzanden van mijn ziel bevrucht met weemoedige wasschijven waarop de stemsnijder de woorden der twijfel een huis bouwt - dat deed hij al eeuwenlang een mensen leven - getuigen van een geteisterd achteroog in de weefselen der blindemuren om inzage te verschaffen de ja-en neewoorden de koptonen en de waterrichtingen binnen de eigen nagalm, dacht ik later, maar wie weet waar de geulen het gevaar openleggen binnen de stereometrische geluidbollen tegen het dove glas van een dicht waterhuis of ook wel goden ontrollen aan gewone straatklinkers de tufstenen der zichtbare wereld die tenallentijde opvorderbaar zijn binnen het wrakste getimmerte van een geest of de vaste fotografieën in de annalen onzer handen, gewone mensenhanden die het brood houden en soms liefde verwekken in andere mensen wel de vroedvrouwen van deze regionen de regie van veel ziel in de vingers de klap die doet ademhalen van altijd weer wat er gemaakt wordt en komt langs het mes en de tangen der verbeelding: een zwijn van geest, een god, een heilig dier dat in mij alles mijzelf en allen bewoont en beweegt...