Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
De klokken.aant.Nu gaan de klokken niet naar Rome,
zij gaan in 't bodemlooze vat
waar straks de bloedrivier zal stroomen,
dat Kainshol, dat Zwarte Gat.
Want niet alleen aan vette kazen,
aan vleesch en boter vreet zich zat
het Monster dat daar ligt te razen,
ook klokspijs neemt het op de lat.
De bronzen stem van onze kerken,
die stem van jubel en van rouw,
mag straks het bulderen versterken
dat aandreunt door de Duitsche gouw.
Gewijd metaal, 't is uit met zingen...
't onheiligst wat een mensch verzon,
daartoe zal men uw specie dwingen,
als tank, als bunker, als kanon.
Doch laat ze rooven, blasphemeeren,
genieten van hun daasgeluid!
Kortstondig blijven prollen heeren,
hun hooge sprongen zijn haast uit.
De maat is vol, de wind wil draaien,
het siddert al in den kolos,
de Engel gaat zijn hamer zwaaien
en slaat de leemen voeten los.
Straks worden weer kanonnen klokken
die zingen liederen allerhand
- onstuimiger dan ooit getrokken -
door ons bevrijde Nederland.
Want stem en lied zijn niet te dooden
en eeuwiger dan elk metaal,
ook in een land met duizend nooden
verstaat de ziel die hemeltaal.
De klokken worden ons ontnomen,
zij gaan in 't bodemlooze vat,
maar 't klokkelied zal ons omstroomen
alsof het nooit gezwegen had.
't Zal zinderen uit ied'ren toren:
Vervloekt de Duitsche slavernij!
Schudt af de boeien, wordt herboren,
de zon gaat op, wij zijn weer vrij!
|
|