Geuzenliedboek 1940-1945(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] Alphen aan den Rijn, 18 januari 1944. Ach, waar zijn de schoone dagen Waar de tijden van weleer, Toen er nog piraten waren, Ridders, kapers en zoo meer? Ha, die fiere, kloeke helden Vochten haast voor hun plezier, En ze regen je koelbloedig Aan de punt van hun rapier. Maar we zullen niet meer zuchten Om wat vroeger is geweest, Want in vele jonge harten Ruischt diezelfde, fiere geest. Zijn we dan wat koel en nuchter, Kinderen van deze eeuw, Nog klopt daar in veler body 't Hart van Hollands fieren Leeuw. Zij het tijdelijk ook gebonden En gekneveld ook misschien, 't Is de Leeuw die nog zijn klauwen Die zijn tanden soms laat zien. Hoe de vijand werd verslagen Op zijn eigen grondgebied In het Raadhuis hier ter plaatse Kunt u lezen in dit lied. 't Waren weinig jonge mannen, Ridders zonder vrees of blaam. Hoe ze heeten, wie zal 't zeggen? Want geen mensch weet nog hun naam. Niemand had hen in de gaten, Want men werkte rustig voort, Geen gerucht werd daar vernomen En geen mensch heeft hen gehoord. Hoe ze binnen zijn gekomen? Door de deur dat ging zoo glad; En de dochter van den concierge Kruiste allereerst hun pad. ‘Mondje dicht en stil gaan zitten,’ Werd gezegd, niet voor de leus, Want ze hielden een revolver Voor het arme kind haar neus. Och, wij kunnen zoo begrijpen, Haar ontsteltenis was groot, En haar vader die kwam kijken, Werd er netjes naastgepoot. [pagina 189] [p. 189] Ach, de bevende concierge Had toen heelemaal geen praats, Durfde haast geen vin verroeren En kwam heusch niet van zijn plaats. Enk'len hunner gingen verder Naar de telefoonjuffrouw. Vlug de kabel doorgesneden Dat ging allemaal zoo gauw. En de volgende ontmoeting Bracht de jonge mannenschaar In direct contact met onzen Goeien, besten burgervaâr. Oei, daar zag de burgemeester Een pistool voor zijn gelaat. Koele, ernstige gezichten Vastberaden en kordaat. Dacht hij toen aan zijn positie? Aan zijn baan? Ik weet het niet. Doch daar rezen reeds z'n handen, Wijl men hem geen keuze liet. Voorwaarts ging het, in het midden Van den jongen heldenstoet Pa Colijn, omhoog zijn handen, Vreeze in zijn zacht gemoed. Waardig schreed de fraaie optocht Naar de ambtenaren-tent. Met hun braven secretaris Waren d' ambtenaars present. Bij het zien dier vreemde schare Was hun vreugde onbegrensd. Ha, dat was nu eens sensatie Die een ambtenaar zich wenscht. Sober is zijn slavenleven, Zoo bij uitstek dor en droog. Opgetogen hieven allen Dus de handen naar omhoog. Ach, wat konden zij verliezen? Kennen zij niet allemaal Het spreekwoordelijk gezegde: ‘Als een ambtenaar zoo kaal?’ En men zette deze heeren In een kamer achter slot; En liet toen de ambtenaren Rustig over aan hun lot. Ieder weet wat nu gebeurde Het was alleen maar ‘landsbelang’. [pagina 190] [p. 190] Daarom gingen deze heeren Dan ook ongestoord hun gang. 't Was hun niet om geld begonnen, Winstbejag was er niet bij, 't Ging alleen om de registers Van de gansche burgerij. 't Grootst gedeelte van dat register Meest de letters A en B Plus de nieuw gedrukte stamkaart Namen z' en passant ook mee. Daarna zijn ze weer vertrokken Uit ons Alphen aan den Rijn. In 't register der bevolking Moet het nu een janboel zijn. Heelemaal opnieuw beginnen Valt voor d' ambtenaars niet mee; Eer dat zaakje voor elkaar is, Stroomt wat water naar de zee. En wie plukt van deze daad nu Het eerst de schoone vruchten van? Ik denk zoo menig jongen Alphenaar Die nu niet naar Duitschland kan. Maar voor onze onderduikers Leek het ook zoo grauw, Want d' ophanden zijnde stamkaart Bracht hen leelijk in het nauw. Zij geen kaart, geen nieuwe bonnen, Dus misère laat of vroeg. Wat geluk dat men dit wapen Uit des vijands handen sloeg. Alle onderduikers juichen; Door die list zoo goed gelukt Is dit nieuwe wreede wapen Uit des nazi's klauw gerukt. Zie dit zijn de rijke vruchten; Dat is nu het resultaat Van den heldenmoed dier mannen Voor hun onverschrokken daad. Ridders die koelbloedig waren In de ure des gevaars Mag ik mee mijn dank betuigen Met de onderduikelaars. Ja, van al die goede burgers Hier in Alphen aan den Rijn Zal de dank voor zulke daden Innig en waarachtig zijn. Vorige Volgende