Geuzenliedboek 1940-1945
(1975)–H.M. Mos, M.G. Schenk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Het wonder van Elia.aant.O God, houd nu Uw volk in stand,
Zooals Gij eens door Uw profeet,
Toen honger heerschte in het land,
Een eeuwig wonder deed!......
Elia nam zijn wandelstaf
En reisde, aan Gods woord getrouw,
Een bedelaar, naar Zarfat af
En zag de weduwvrouw.
Die sprokte tot haar laatsten nood
Een handvol hout, zoo arm was zij.
En toch zei God: deel van haar brood,
Zoo gaat de dood voorbij.
En zij eerst: Heer, ik heb niet meer
Dan wat gij in mijn handen ziet.
Maar hij weer: geef mij tot Gods eer
En het vermindert niet,
Want er zal olie in uw flesch
En er zal meel zijn in uw kruik:
Wie God geeft, houdt een rijke rest
Tot dagelijksch gebruik.
Toen voelde zij het wonder aan
Haar hart en zij weerstond het niet,
Maar zij heeft naar Gods wil gedaan
En zoo is het geschied:
Haar flesch was niet van olie leeg
En in haar kruik ontbrak geen meel,
Hoe lang de honger duurde, kreeg
Ieder daarvan zijn deel......
O God, die eeuwig wondren wekt
En ook de dood voorbij doet gaan,
Gij hebt haar dood hart toegedekt
En levend op doen staan!
Hoe menigmaal, dat ik dit las
Was het een ver en schoon verhaal.
Hoe komt het dat ik het nu pas
Schuw voor mijzelf vertaal?
| |
[pagina 98]
| |
Omdat, als ik aan den profeet
En aan die vrouw denk, huivren kan,
Dat ik niet doen zal als zij deed,
Dat ik het zoo niet kan.
Want nu de honger en de kou
Ons dreigen, vrees ik voor het uur
Dat ik ook ronddwaal als die vrouw
En sprok voor 't laatste vuur.
Maar als ik, klein in eigen nood,
De laatste olie, 't laatste meel
Spaar tot een uitstel van mijn dood,
Dan, God, eischt Gij uw deel......
Heer, weet hoe klein dit hart nog is,
Hoe traag dit oog in die Gij zendt
Als deelgenooten aan den disch
Uw eigen komst herkent!
Vergeef het ons, maak ons bereid,
Opdat ons oog niet wordt verrast,
En kom tot onze schamelheid
En woon er als een gast!
O als Gij bij ons wonen wilt,
Zal ook op deze dorre stee
Al onze honger zijn gestild
Met brooden vijf en visschen twee!
O wonder van Uw spijziging,
Wijd naar het eeuwige verschiet!
O volk in uw vertwijfeling,
Eet, eet nu want het mindert niet!
|
|