Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 882]
| |
Bijlage IVGa naar voetnoot1.
| |
I. Huidige toestandA. PolitiekNu de regeering van de Republiek Indonesië bij den in ons CG 79 vermelden briefGa naar voetnoot2., die U inmiddels ook in afschrift per luchtpost is toegezonden, te kennen heeft gegeven dat zij de ontwerp-overeenkomst van Linggadjati wenscht te onderteekenen, doch niet op de in den brief van de Commissie-Generaal van 3 Februari j.l. vervatte voorwaarden, in het bijzonder aangezien zij afwijst de verbindendverklaring van de toelichting der Commissie-Generaal en de regeeringsverklaringen van 10 en 19 | |
[pagina 883]
| |
December jl., is er een nieuwe toestand ontstaan, die ernstige overweging verdient. Het spreekt vanzelf, dat daarbij een schatting van de motieven, die aan Indonesische zijde tot deze weigering hebben geleid, van de grootste beteekenis is voor de verder door Nederland te ondernemen stappen. Vóór de parafeering van het ontwerp, gedurende de onderhandelingen, wezen talrijke verschijnselen op den wensch aan Indonesische zijde om tot samenwerking met Nederland te geraken. Dit ging zóó ver, dat de Republiek bij deze onderhandelingen er ten slotte toe gekomen is afstand te doen van haar beide voornaamste pretenties, nl. die van het bezit van eigen souvereiniteit en die van de omvatting van heel het grondgebied van Nederlandsch-Indië. De psychologische situatie op 15 November, aan het slot van de besprekingen, was dan ook voor de beoogde samenwerking uit Nederlandsch gezichtspunt bijzonder gunstig. Dit wordt waarschijnlijk het duidelijkst gedemonstreerd met het feit, dat verklaarde voorstanders van die samenwerking aan beide zijden zich toen gedrongen achtten in redevoeringen te waarschuwen, dat er nog vele moeilijkheden te wachten stonden. Ware de overeenkomst op 15 November onmiddellijk onderteekend, dan had deze psychologische situatie op de gunstigste wijze gebruikt kunnen worden. De politieke situatie in Nederland maakte dit echter onmogelijk. Van dit feit kan men zich volledig bewust zijn en nochtans constateeren, dat hetgeen door den Luitenant Gouverneur-Generaal vóór het vertrek van de Commissie-Generaal werd voorzien, nl. het verloren laten gaan van het beste oogenblik voor den aanvang van de samenwerking en het scheppen van onzekerheid omtrent de onderteekening, hetgeen aan Republikeinsche zijde afglijden ten gevolge zou kunnen hebben, is werkelijkheid geworden. Dit afglijden en de hier en daar vrij felle reacties aan Republikeinsche zijde kunnen sterk gestimuleerd zijn door de tusschen 15 November en zo December 1946 in Nederland hoog opgelaaide oppositie tegen Linggadjati. Deze oppositie heeft ook de Republikeinsche oppositie tegen de overeenkomst voedsel verschaft en de leiders van de Republikeinsche regeering hebben niet de kracht gehad om de propaganda, die kennelijk in strijd was met hetgeen overeengekomen was, naar behooren tegen te spreken. Hoe het met hun innerlijke overtuiging stond, is daarbij moeilijk te schatten. Het is echter wel zeker dat de op 15 November bestaande wilsovereenstemming, het resultaat van lange en vaak moeizame onderhandelingen, in sterker mate dan bij een normale civiele overeenkomst het geval pleegt te zijn het stempel droeg van een compromis. Het ligt daarom voor de hand dat de agitatie rondom Linggadjati het gemakkelijkst weerklank vond bij de losgeslagen Indonesische massa's in semi-militair verband en zoodoende bijdroeg tot de steeds in aantal toenemende schendingen van het bestand. Erger was echter, dat ook talrijke bewijzen in onze handen zijn geraakt in den vorm van bevelen van verantwoordelijke Republikeinsche militaire leiders, die in flagranten strijd waren met het bestand, zoodat de meening, dat althans bij hen wilsovereenstemming inzake de ontwerp-overeenkomst slechts in een zeer beperkt | |
[pagina 884]
| |
aantal gevallen bestaat, lang niet zonder grond is. In hoeverre deze wilsovereenstemming ook op sociaal-economisch gebied ontbreekt, is moeilijker te schatten dan uit sommige uitlatingen zou kunnen worden afgeleid. Men dient hierbij in aanmerking te nemen, dat noch in de besprekingen noch in den tekst van artikel 14 de werkelijke toestand der ondernemingen, zooals die tijdens de revolutie is ontstaan, tot uitdrukking kwam. De politieke leiders in de Republiek moeten Linggadjati aanvaard krijgen langs eenigszins democratischen weg in een land met politiek ongeschoolde massa's, die zich echter juist op sociaal-economisch gebied beginnen te laten gelden. Zij vormden sterkere arbeidersorganisaties; zij drongen door in den middenstand; zij traden op als ondernemers. Dit maakt het onvermijdelijk, dat men in het begin van het proces van overgang der geesten van den bestaanden toestand naar dien, welke in het vooruitzicht zou moeten worden gesteld, uitlatingen doet, die meer door de feitelijke dan door de toekomstige situatie zijn geïnspireerd. Men zal aan Nederlandsche zijde verstandig doen aan deze uitlatingen geen grooter gewicht toe te kennen dan zij in dit verband verdienen. Zonder eenigen twijfel zullen ook bij onderteekening van Linggadjati op allerlei terreinen nog uiterst taaie en moeilijke besprekingen noodzakelijk zijn. De periode, waarin volstrekt eenzijdig van Europeesche zijde, zonder belangrijke beïnvloeding van inheemsche zijde, maatregelen konden worden getroffen, is in geheel Zuid-Oost Azië, en ook in Nederlandsch-Indië, voorbij. Men zal voor de onvermijdelijke discussies het geduld dienen op te brengen. Men kan daarbij vertrouwen hebben in onze grootere kennis en ons beter organisatievermogen en zal daardoor in de organen en diensten, die moeten worden ingericht, ten slotte toch resultaten bereiken, die niet al te ver liggen van hetgeen in onze oogen als noodzakelijk en wenschelijk wordt beschouwd.
Wij achten het fundamenteel deze blijvende moeilijkheid der onderhandeling in dit land als onvermijdelijk te aanvaarden. Allerlei uitingen in deze revolutionaire periode als bewijs van het ontbreken van een zoodanige wilsovereenstemming aan te voeren, dat een onderteekend accoord geen voldoende waarborgen voor Nederland zou bieden, gaat ons te ver. Door het gebeurde in de afgeloopen maanden is de wilsovereenstemming, die op 15 November bestond, zeker verzwakt. Toch meenen wij ook uit het afwijzen van de thans door Nederland gestelde voorwaarden nog niet tot ontbreken van deze wilsovereenstemming te mogen concludeeren. Allerlei zijdelingsche informaties hebben den indruk versterkt, dat de procedure, voorgeschreven door de motie Romme-Van der Goes van Naters, aan Republikeinsche zij de het groote aangrijpingspunt heeft geleverd voor ieder, die meende Linggadjati te moeten en kunnen afwijzen. Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat de geheele linkerzijde hier zich thans op hetzelfde standpunt heeft gesteld als de Nederlandsche Communistische Partij, terwijl in December juist aan dien kant een zeer uitgeproken campagne vóór onderteekening van Linggadjati was gevoerd. Op grond hiervan en van de overtuiging, dat de wilsovereenstemming, | |
[pagina 885]
| |
die op 15 November in breede lagen zeer duidelijk bestond, niet diepgaand in een periode van drie maanden teloor kan gaan, meenen wij dat het noodzakelijk is, bij een nuchtere vergelijking van het resultaat der verschillende mogelijkheden, ook in beschouwing te nemen de vraag in hoeverre Nederland aan de formeele bezwaren van Republikeinsche zijde, die tegen de procedure bestaan, tegemoet kan komen. Tracht men nu de motieven voor de verwerping van ons voorstel te peilen, dan wordt daarbij in de eerste plaats ook in den antwoordbrief het argument aangevoerd van de eenzijdige verklaring, aan welke door de Nederlandsche regeering blijkens de verklaring van Minister Jonkman op 19 December zelfs prioriteit is verleend boven de overeenkomst zelve. Door de Nederlandsche procedure zou de overeenkomst zelve tot een document van ondergeschikte beteekenis zijn geworden. Immers in gevallen van twijfel is het laatste woord aan de Nederlandsche regeeringsverklaring. Het argument, dat er belangrijke verschillen zouden bestaan tusschen de regeeringsverklaring, de toelichting van de Commissie-Generaal en de oorspronkelijke overeenkomst, wordt zeker niet zoo sterk gehanteerd als zulks in Nederland in de publieke opinie van gezaghebbende zijde geschiedt. Wel wijst men op bepaalde verschillen en noemt daarbij dan het voorbeeld van Nieuw-Guinea, van de arbitrage, van de regeling van den bijstand aan de afzonderlijke staten, van den buitenlandschen dienst. Deze punten worden in één adem genoemd, hoewel zij een uitermate verschillend karakter bezitten. In dit verband verdient het vermelding dat geen opmerkingen werden vernomen over de structuur van de Unie, noch over de positie van de Kroon. Dit zou kunnen wijzen op het feit, dat hetgeen daarover in de regeeringsverklaringen en de toelichting der Commissie-Generaal wordt gezegd, minder afwijkt van hetgeen met de Indonesische delegatie werd afgesproken dan sommige publicisten in Nederland het publiek meenen te moeten doen gelooven. Er is echter ook een andere verklaring, nl. dat de pijnlijke punten aan Republikeinsche zijde niet zoozeer worden gevoeld in hetgeen in de toekomstige regeling verborgen ligt, als wel in hetgeen direct vandaag voelbaar zal zijn. Vandaar hun bezwaren tegen de regeling inzake den buitenlandschen dienst, hoewel dit punt afdoende en zeer uitvoerig is behandeld en vastgelegd, zoowel in de notulen als in de correspondentie, welke de wederpartij wèl bereid is te honoreeren. Vraagt men naar de wezenlijke verschillen, dan gelden deze slechts een enkel punt, dat ook van onze zijde als zoodanig is gesignaleerd: Nieuw-Guinea. Toch zijn er natuurlijk verschillen, zooals die betreffende de regeling van den bijstand, de omschrijving van de arbitrage. Deze punten betreffen echter alle de nadere uitwerking naar Nederlandsche opvatting van punten, die bij de discussies in het midden zijn gelaten en die binnen den kortst mogelijken termijn regeling behoeven. De grief, die men van Indonesische zijde tegen onze wijze van doen stelt, is dat deze uitwerking eveneens een tweezijdig op te lossen vraagstuk is en object van samenwerking en niet van eenzijdige verklaring. Ook hier gaat het dus in wezen in de eerste plaats om de procedure, meer dan om den materieelen inhoud van de uitwerking, hoewel ook deze laatste natuurlijk wel mede een rol speelt. | |
[pagina 886]
| |
Dat dit echter slechts betrekkelijk is, moge blijken uit de discussie tusschen de wederzijdsche juridische medewerkers, waarbij aan Indonesische zijde moest worden toegegeven dat onze interpretatie inzake de arbritrage de juiste was. Doch ook met deze erkenning bleef hunnerzijds het bezwaar, dat bij de thans gevolgde procedure van een dictaat van Nederlandsche zijde kon worden gesproken. Voor zoover er dus van twee Linggadjati's kan worden gesproken, bestaat het onderscheid in wezen niet uit afwijkingen tusschen het eene en het andere, doch kan er hoogstens sprake zijn van een origineel en een naar onze opvatting noodzakelijk nader uitgewerkt Linggadjati. Peilt men nu aan de hand van bovenstaande beschouwingen de wilsovereenstemming, die er al of niet tusschen de beide regeeringen bestaat, dan kunnen naar onze overtuiging de bovenstaande overwegingen en bezwaren van Republikeinsche zijde nog niet tot de conclusie voeren, dat er in den materieelen inhoud van de opvattingen der beide regeeringen niet voldoende wilsovereenstemming aanwezig zou zijn om tot de onderteekening van Linggadjati te geraken. | |
B. Materieele toestandVolgens de ons door het Departement van Economische Zaken verschafte gegevens is de voedseltoestand juist in de laatste drie maanden vóór het afkomen van de volgende hoofdoogst (half April - half Mei) op zijn allercritiekst. Er zijn op Java verschillende streken, waar uitgesproken hongersnood heerscht, bijv. een gedeelte van Madoera, de ommelanden van Soerabaja, Batavia en Buitenzorg. Volgens betrouwbare gegevens sterven thans in het door ons bezette Soerabaja en in Batavia verscheidene Indonesiërs per dag van honger. Van medische zijde werd medegedeeld, dat in de kampongs in Batavia toestanden bestaan, die doen denken aan de verschijnselen in Nederland gedurende den hongerwinter. Hongeroedeem is een lang niet zeldzaam verschijnsel. Er is door het Departement van Economische Zaken berekend en door Lord Killearn aanvaard, dat het alleruiterste minimum aan rijst, hetwelk in de laatste twee maanden van 1946 en de eerste vier maanden van 1947 in de gebieden onder Nederlandsche controle uit het buitenland of uit Republikeinsche gebieden in Java moet worden ingevoerd, 20000 ton per maand is. Wij hebben in November en December bij toewijzingen van resp. 8000 en 14000 ton in werkelijkheid ontvangen 7000 en 15000 ton. Onze allocatie is voor de eerste drie maanden van 1947 opgevoerd tot 17000 ton. Ondanks de voorkeursbehandeling van onze schepen in de afscheephavens, heeft het afschepen van de ons toegewezen veel te kleine hoeveelheden gestagneerd en ondervinden wij thans ernstige gevolgen in de aanvoeren. In Januari kwam slechts 10000 ton aan en in de eerste helft van Februari 3 800 ton. Er is thans totaal geen reserve meer; iedere vertraging in den aanvoer veroorzaakt ernstige storing in de voedselvoorziening en een achteruitgang van den toch reeds vrijwel onhoudbaren toestand. Als voorbeeld zij vermeld, dat een schip met een belangrijke hoeveelheid rijst, dat volgens plan op 17 Januari Soerabaja zou kunnen bereiken, pas op 14 Februari is | |
[pagina 887]
| |
gearriveerd, waardoor sedert 4 Februari in de stad Soerabaja geen rijst gedistribueerd kon worden. Met betrekking tot het Republikeinsche gebied, zij het een indicatie dat ook daar de prijs van de rijst varieert van ƒ 1.20 tot ƒ 4.50 per liter, met een uitzondering voor Oost-Java, waar deze ƒ 0.50 bedraagt. Men neemt aan dat er nabij de havens van Probolinggo en Banjoewangi verscheidene duizenden tonnen rijst moeten liggen, terwijl ook de thans in Oost-Java afgekomen ruime maisoogst voor de hongergebieden beschikbaar zou moeten worden gesteld. Het is duidelijk, dat hiermede het uiterst moeilijke transportvraagstuk gemoeid is. De opvoer naar Bandoeng langs den weg door middel van autotransport gaat achteruit en kan de behoeften niet meer dekken, hoofdzakelijk ten gevolge van het uitvallen van een vrij belangrijk aantal trucks en het ontbreken van reservedeelen. Het deficit in het transport bedraagt thans 70 à 80 ton per week. Het handelsverkeer tusschen de steden, die wij bezet houden, en de ommelanden is nog altijd gestagneerd. Deze stagnatie is thans in Soerabaja, Semarang, Padang en Medan nagenoeg absoluut. In Batavia, Bandoeng en Palembang heeft wel eenig verkeer plaats, doch op zeer stroeve wijze, terwijl voortdurend stagnaties optreden. De hierover reeds geruimen tijd met de Republiek in gang zijnde besprekingen zijn sedert kort in een nieuw stadium gekomen, nu men ook van Republikeinsche zijde, vooral ten aanzien van Batavia, op bevrijding van dit verkeer aandringt. De behoefte aan via de steden geïmporteerde goederen wordt in het binnenland grooter en de aanschaffing hiervan door middel van Republikeinsche guldens laat de koers daarvan zoodanig dalen, dat dit voor de Republiek catastrophaal wordt. Dat verder de deviezenpositie en de financieele positie van Nederlandsch-Indië met groote snelheid de algeheele uitputting tegemoet gaat, is Uwe Excellentie voldoende bekend. Het invoersaldo in de Straits Settlements en Malakka uit Sumatra en Java van 140 millioen Straits dollar gedurende het tijdvak 1 Januari 1946 - 1 October 1946 toont voldoende de enorme deviezen-drainage van dit land. Voor zoover het den uitvoer uit Java en Sumatra van ondernemingsproducten betreft, geldt sedert kort het nieuwe uitvoerverbod, waarbij de Marine voldoende materieel heeft om overtreding hiervan in groote trekken te verhinderen. Toch kan ook dat geen uitkomst bieden, omdat de binnen het aldus afgesloten Republikeinsche gebied aanwezige voorraden niet kunnen worden gerealiseerd. Uitvoerverbod noch afsluiting geven een oplossing in het belang van de volkshuishouding. Bekijkt men aldus de materieele positie, dan is het duidelijk dat de bestaande toestand niet langer dan nog één à twee maanden kan worden gehandhaafd. Hetzij langs den weg van onderteekening van Linggadjati met het daaraan gepaard gaand programma van eischen, aan de Republiek te stellen met betrekking tot voorziening in deze nooden, hetzij door het op eigen kracht doorbreken van den ban, waarin wij ons thans bevinden, zal vóór half April een oplossing moeten worden verkregen, eenerzijds omdat dit de uiterste datum is tot wanneer nog voedsel beschikbaar is in onze eigen gebieden; anderzijds omdat militaire operaties na dezen datum den nieuwen | |
[pagina 888]
| |
oogst zouden bedreigen. Afdoende zakelijke overweging van de gevolgen van beide methoden is niet goed mogelijk. Toch zal men zich hieraan moeten wagen, wil de keuze, die de Nederlandsche regeering heeft te doen, niet al te zeer gelijken op een sprong in het duister. | |
C. Geestelijke toestandIn de Nederlandsche gemeenschap alhier was een belangrijk gedeelte, dat zich op redelijke wijze met Linggadjati verzoend had, en wel op grond van de wetenschap, dat dit misschien de weg was, waarlangs tenminste eindelijk nog resultaten vielen te bereiken. Men heeft een zucht van verlichting geslaakt, toen er eindelijk een resultaat was. Men was vóór alles de onzekerheid en het wachten moede. Vrij veel menschen, ook in ondememerskringen, hadden de hoop, dat men nu ten minste een kans kreeg om binnen afzienbaren tijd te beginnen, althans te weten, waar men aan toe was. Voor al deze menschen is de gang van zaken hoogst teleurstellend geweest. Nu zit alles naar het schijnt weer vast en het geduld van deze menschen raakt uitgeput. Bij hen komt iets van de redeneering naar voren: het schijnt langs den weg van Linggadjati niet te gaan en daarom moet er aan het gepraat maar een einde komen en dienen er nu krachtiger maatregelen te worden genomen. Dat is de geestesgesteldheid van de groote massa Nederlanders in dit land. Hoewel wij het van hieruit slecht kunnen schatten, meenen wij toch te moeten aannemen dat ook in Nederland een groot gedeelte van ons volk resultaten wenscht en het praten moe is. De honderdduizenden soldaten-brieven, die per maand over ons land worden uitgestrooid, zullen in zeer groote meerderheid bovendien in ons volk nog de meening vestigen dat het leger dit vraagstuk zeer gemakkelijk kan oplossen en dat daarbij een groot gedeelte van de Indonesische bevolking hen als bevrijders zal begroeten. De persconferentie van generaal Spoor heeft dezen indruk slechts kunnen bevestigen. Dat generaal Spoor in zulk een persconferentie niet in de gelegenheid was de schaduwzijde van deze oplossing aan te geven, spreekt wel vanzelf. Daartegenover staat het feit, dat in het bijzonder in de communistische, maar ook wel degelijk in de socialistische partij, in Nederland een vrij sterk wantrouwen bestaat tegen het toegeven aan de strekkingen, die in boven geschetste geestesgesteldheid liggen. Bedenkt men, dat deze beide partijen, in het bijzonder in de groote havensteden van Nederland en in het algemeen onder de arbeidersbevolking, uitgezonderd in het Zuiden, een uiterst belangrijk percentage, zooal niet de absolute meerderheid uitmaken, dan is het duidelijk dat hier ruimte is voor uiterst bedenkelijke spanningen, die tot explosies kunnen voeren. Militair ingrijpen zal waarschijnlijk door de Communisten uit tactische overwegingen altijd worden bestreden. Door de Partij van de Arbeid zal vermoedelijk dit alleen aanvaard worden, indien hiervoor degelijk te verantwoorden gronden aanwezig zijn. Dat kà het geval zijn, indien het bewijs van gebrek aan de minimaal noodzakelijke wilsovereenstemming op zakelijke punten van voldoende gewicht afdoende zal zijn geleverd, en niet alleen wordt vermoed of afgeleid uit toespraken. Aan Indonesischen kant is de geestesgesteldheid voor ons moeilijk te | |
[pagina 889]
| |
peilen en slechts op te maken uit opmerkingen, die men van betrouwbare tusschenpersonen krijgt. Tegenover alle wandaden en bedenkelijke uitlatingen staan nog altijd enkele feiten, die er op wijzen dat er toch nog een zeker vertrouwen is, dat alles in orde zal komen, zij het ook dat dit nu een eigenaardig geloof aan een soort wonder schijnt te zijn, dat hen ook wel weer uit deze impasse, die zij zelf mede geschapen hebben, zal voeren. Dat het volkomen mis zal gaan, gelooven velen van hen nu nog niet. Hebben zij daarvoor nog juist te veel vertrouwen in ons? Vertrouwen op eigen kracht is het zeker niet! De leidende laag hoopt nog altijd op samenwerking, zij het ook dat in Djocja, zoolang dit zoo geïsoleerd is als thans het geval is, deze stemrning nooit richtinggevend kan zijn. Slechts een veel breeder persoonlijk aanrakingsvlak tusschen beide volken kan dat ook in het binnenland veranderen. Dat daarvoor nog altijd de psychische mogelijkheid aanwezig is, kan men afleiden uit het feit dat onlangs een Nederlandsch-Indisch evacuatie-officier in uniform door Djocja wandelde zonder begeleiding en zonder eenige bijzondere bejegening te ondervinden. Daartegenover staat, dat de daden der Nederlanders met een zekere overgevoeligheid argwanend worden beschouwd. De Klap in Soerabaja heeft de republikeinen niet sterker doen neigen tot toegeven, maar wel achterdocht gebracht en wrok vanwege de enorme verwarring, die in het achterland door vluchtelingen is ontstaan. Nu spreekt het vanzelf, dat de uitingen van deze laatste gevoelens in het openbaar meer aan den dag zullen treden dan de verlangens naar verantwoorde samenwerking op voet van gelijkheid, zooals die in Batavia nog regelmatig in kleinen kring worden waargenomen. Bij de vraag naar de geestesgesteldheid aan de Republikeinsche zijde komt ook in het geding hoe men de thans afgegeven order staakt het vuren heeft te interpreteeren. Sommigen zijn geneigd hierin een handige manoeuvre te zien, gekoppeld als deze is aan hun bereidheid om Linggadjati te onderteekenen, zooals het 15 November was. Wij meenen echter naast deze gedachte, die niet geheel valt te verwerpen, er op te moeten wijzen dat, indien de uitval te Soerabaja op 24 Januari niet zou hebben plaats gevonden, omstreeks dienzelfden datum met de afkondiging van dezen order had kunnen worden gerekend. Sjarifoedin had zich voor dat doel op 26 Januari naar Djocja begeven, na uitdrukkelijke afspraak hieromtrent met de Commissie-Generaal en voor wij en hij kennis droegen van het gebeuren bij Soerabaja. Op dat oogenblik verkeerde, naar onzen indruk, de republikeinsche delegatie, en in ieder geval Sjahrir, nog in de meening dat het zou gelukken Linggadjati te doen onderteekenen op de door ons verlangde basis. Toen zou het ‘staakt het vuren’ zeker geen politieke manoeuvre zijn geweest. In hoeverre dit het thans, op 15 Februari, wel is, hangt samen met de vraag of de Republiek den vreedzamen weg geheel heeft afgeschreven of niet. In het eerste geval is het inderdaad alleen maar een handige politieke zet, die ons in de noodzakelijkheid brengt bij actie het bestand op te zeggen. In het laatste geval past deze daad geheel bonafide in de opeenvolging van noodzakelijke handelingen om tot onderteekening van Linggadjati te geraken. | |
[pagina 890]
| |
D. Conclusies uit beschrijving toestandIn het bijzonder uit hetgeen onder B en C hierboven is vermeld, vloeit voort dat de bestaande toestand onhoudbaar is. Binnen twee à vier weken zal er een definitieve beslissing moeten vallen, die, hetzij voert tot onderteekening van het accoord van Linggadjati, hetzij tot een aantal militaire maatregelen onzerzijds, die verruiming van den materieelen toestand ten gevolge moeten kunnen hebben. Welke deze militaire maatregelen zouden moeten zijn, willen wij om der wille van de geheimhouding niet in deze nota vermelden, doch wij verwijzen daartoe naar het betreffende CG-telegram. Met het oog op het feit, dat met groote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat het inslaan van laatstgenoemden weg een definitief einde maakt aan alle onderhandelingen met de Republiek en aan ieder vooruitzicht op onderteekening van Linggadjati, hetgeen de ernstige gevolgen met zich mede kan brengen, waarover wij hieronder nog nader spreken, heeft de Commissie-Generaal zich ernstig beraden of en, zoo ja, hoe een laatste poging kan worden beproefd de voor ons volk zoo rampzalige dwangpositie te voorkomen, die het gevolg zou zijn van het niet onderteekenen van de ontwerp-overeenkomst. Wij meenen dat drie begaanbare paden aanwezig zijn - waarvan er twee reeds in CG 77Ga naar voetnoot1. werden aangeduidGa naar voetnoot2. - maar dat zij niet dezelfde aantrekkelijkheid en bezwaren hebben. In den boezem der Commissie-Generaal bestaat te dezer zake geen eenstemmigheid en zij legt ook uit dien hoofde deze overwegingen ter beslissing aan de regeering voor. Als vierde mogelijkheid ziet de Commissie-Generaal, dat de Indonesiërs, wanneer wij zonder meer op het thans ingenomen standpunt blijven staan, wetend wat de gevolgen van een volgehouden weigering tot teekenen op de bekende voorwaarden zijn, alsnog zullen bijdraaien. De Commissie-Generaal acht deze kans na de openbaargemaakte eenstemmige beslissing van hun Kabinet echter zoo klein, dat zij deze daarom verder niet in haar beschouwingen wenscht te betrekken. In de beide volgende paragrafen zullen nu achtereenvolgens beschouwingen worden gewijd aan de methoden, die tot onderteekening van Linggadjati kunnen voeren, en aan het geval dat deze onderteekening uitblijft en militaire maatrgelen zullen moeten worden genomen. | |
[pagina 891]
| |
II. Wegen, die kunenn voeren tot onderteekening van LinggadjatiLaat men de overwegingen, die onder A. van paragraaf I zijn genoemd, als waarschijnlijke motieven voor de houding der Republiek tegenover onze eischen spreken, dan kan men deze samenvatten in de betrekkelijk korte formule dat men hierin een sterk element van wilsoplegging voelt, die voor de noodzakelijke wilsovereenstemming psychologisch schadelijk werkt. De uitweg uit de impasse zal daarom in de eerste plaats betrekking moeten hebben op de wijziging van de procedure. Nu was de meening van den Luitenant-Gouverneur-Generaal, reeds onmiddellijk na den terugkeer van de Commissie-Generaal in Batavia, dat aan dit procedurebezwaar tegemoet zou kunnen worden gekomen door den zakelijken inhoud uit de toelichting van de Commissie-Generaal en uit de regeeringsverklaringen te lichten en samen te vatten in een beperkt aantal punten, die in een slot-protocol zouden kunnen worden opgenomen, dat door de beide partijen zou kunnen worden onderteekend, waarnaar in een noot op de overeenkomst zou moeten worden verwezen. Het schijnt ons toe uit Uw telegram CG 14 van 15 Februari dat ook de gedachten van Uwe Excellentie in dezelfde richting gaan. Immers, bij de memorie van antwoord op het voorloopig verslag van de Eerste Kamer legt Uwe Excellentie een artikelsgewijze toelichting op de basisovereenkomst over, die tekstueel ontleend is aan de toelichting van de Commissie-Generaal en aan de regeeringsverklaringen. Hierbij wordt Uwerzijds als motiveering gesteld, dat zoowel de Eerste Kamer als de regeering van de Republiek de uitlegging van de overeenkomst uit de stukken onoverzichtelijk achten. Daarmee gelooven wij dat de eerste stap wordt gezet op denzelfden weg, welke door den Luitenant-Gouverneur-Generaal aanvankelijk is bedoeld. Wij willen thans op de voor- en nadeelen dezer methode, zooals die zijn aangeduid in ons CG 77 nader ingaan.
a. Een dergelijk protocol geeft ons de mogelijkheid den zakelijken inhoud van bedoelde stukken scherper en ondubbelzinniger te formuleeren dan in toelichting en regeeringsverklaring geschiedt. Het argument, dat een Kamer-rede, die gericht is op geestelijke beïnvloeding van een parlement, en die daartoe zekere oratorische deugden dient te bezitten, welke de tekst niet in de eerste plaats tot een document met juridische kwaliteiten behoeven te stempelen, kan men ook in dit geval een zekere kracht niet ontzeggen. Het opmaken van een protocol elimineert de hieruit voortvloeiende bezwaren.
b. In den gedachtengang van den Luitenant-Gouverneur-Generaal zou over den tekst van het protocol een bespreking met de Indonesische delegatie moeten worden gehouden, die, zonder discutabel te stellen wat essentieel is, toch formeel het element van wilsoplegging in belangrijke mate vermindert. Het is mogelijk te achten dat deze formeele tegemoetkoming onzerzijds de Indonesische delegatie over bepaalde materieele bezwaren, die nog in onzen tekst zouden schuilen, kan doen heenstappen. Het ligt voor de hand dat, na de in Uw CG 14 aangekondigde toelichting, deze zou moeten dienen als | |
[pagina 892]
| |
protocol; in dat geval zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn den tekst binnen zekere grenzen discutabel te stellen. Het voordeel, dat door deze procedure het element van wilsoplegging in belangrijke mate wordt verminderd, moet dus waarschijnlijk vervallen.
c. Aan de opstelling van een dergelijke verklarende tekst kan men bij toekomstige meeningsverschillen toch nooit ontkomen. Het heeft daarom van Nederlandsche zijde voordeelen, indien deze concretiseering reeds tevoren is gemaakt en wederzijds is aanvaard.
d. In deze procedure ligt een voordeel t.a.v. onze internationale positie, omdat men in het buitenland onze eisch tot instemming met de voorgelegde reeks van documenten, welke zoo uitvoerig zijn, dat men zelfs aan de lezing er van in de Departementen van Buitenlandsche Zaken der onderscheiden mogendheden nauwelijks zal beginnen, niet zal begrijpen. Afwijzing van dezen eisch door de Republiek zal bij menigeen in het buitenland, ook in Amerika, een zeker begrip ontmoeten en aan het juist zoo versterkte prestige van Nederland weer enstig afbreuk doen. Het op overzichtelijke wijze samenstellen van een protocol, dat de essentieele punten bevat uit hetgeen thans voor buitenlandsche regeeringen en onze eigen ambassades nog een eenigszins verward geheel is, waarin zij moeilijk een weg vinden, is zeker een voordeel.
e. Hoewel misschien niet formeel, wordt toch in ieder geval materieel aan de motie Romme-Van der Goes van Naters voldaan, zij het in anderen vorm. Het is dus waarschijnlijk, dat geen nadere raadpleging van de Kamer voor deze procedure noodzakelijk is. De publicatie van deze punten in de memorie van antwoord op het voorloopig verslag van de Eerste Kamer levert tenslotte ook tegenover de Tweede Kamer een aanvaardbare verdediging voor de formeele afwijking van de motie Romme-Van der Goes van Naters. Als de Eerste Kamer op verduidelijking aandringt, kan men er niet van uitgaan dat de zaak voor de Republiek duidelijk is.
a - b. De onder deze punten in CG 77 vermelde nadeelen vervallen waarschijnlijk in verband met de mededeeling in Uw CG 14. Intusschen is het voor ons de vraag of een artikelsgewijze toelichting uitputtend de wezenlijke punten van de toelichting van de Commissie-Generaal en de regeerings-verklaringen kan behandelen.
c - d. Het staat vast, dat ook aan Republikeinschen kant geen neiging bestaat tot het opnieuw treden in uitvoerige discussies. In dit verband dient opgemerkt dat wij nog minstens een maand noodig hebben, voordat een andere weg dan die van voortzetting der besprekingen kan worden ingeslagen. Daartegenover staat weer, dat naar onze zijde begin Maart de beslissing inzake de te volgen weg moet zijn gevallen, met het oog op de in Maart tegen of met de Republiek te treffen maatregelen, die de dwangpositie, waarin wij ons nu bevinden, kunnen beëindigen. | |
[pagina 893]
| |
e. Het spreekt wel vanzelf dat ook zulk een protocol nooit kan voorkomen, dat in de toekomst verschil van inzicht omtrent uitlegging en toepassing van de overeenkomst ontstaat. Wordt de in Uw CG 14 aangekondigde toelichting als protocol gebruikt, dan zal aan de opsomming van bezwaren tegen deze procedure om de hierboven vermelde redenen waarschijnlijk moeten worden toegevoegd: de handhaving van het door de Republiek gelaakte element van wilsoplegging. Gaarne laten de onderteekenaars dezer nota de waardeering van de voor-en nadeelen van deze procedure aan het Kabinet over. Het zal geheel van de vraag naar het verloop van eventueele bespreking hierover met de Indonesische delegatie afhangen, of de bezwaren grooter zijn dan de voordeelen of omgekeerd. Is de tekst voor haar aanvaardbaar, dan zijn de huidige moeilijkheden opgelost; heeft zij bezwaren, dan is het gevaar van mislukking nog toegenomen. In ieder geval zou deze bespreking kunnen leeren in hoeverre de veronderstelling juist is, dat meer het element van wilsoplegging, die in de gevolgde procedure schuilt, tot bezwaren aanleiding heeft gegeven, dan de materieele inhoud van hetgeen de Nederlandsche regeering als wenschelijk en noodzakelijk in haar verklaringen heeft aangeduid. Daarnaast is door de leden der Commissie-Generaal aan een anderen weg gedacht, die door ons medelid Van Poll is geopperd, om aan de procedurebezwaren tegemoet te komen, zonder ook maar iets te wijzigen in den materieelen inhoud van datgene, waartoe de Nederlandsche regeering zich bereid is te verbinden. Teneinde dit te bereiken wordt voorgesteld den laatsten zin van de ‘covering-letter’, thans luidende: ‘Indien ook Uwe delegatie hiermede haar instemming kan betuigen, zullen deze nota en het daarop van Uwe delegatie ontvangen antwoord geacht worden deel uit te maken van de op 15 November 1946 te Batavia geparafeerde ontwerp-overeenkomst, waarvan aan den voet der overeenkomst ware melding te maken’, te vervangen door dezen zin: ‘Gaarne zou onze delegatie vernemen of Uwe delegatie bereid is ons mede te deelen, dat ook zij en de regeering van de Republiek Indonesia de Nederlandsche Regeering na de onderteekening van de overeenkomst niet gebonden achten aan iets meer of iets anders dan datgene, waartoe deze zich blijkens het bovenstaande wenscht te verbinden. Hiervan ware dan aan den voet der overeenkomst melding te maken’. In aansluiting hierop zou de Commissie-Generaal dan trachten te suggereeren, dat de Indonesische delegatie hierop als volgt zou antwoorden: ‘De Indonesische delegatie heeft de eer U te berichten, dat zij kennis heeft genomen van Uw schrijven van..Februari 1947 alsmede van de stukken, waarnaar in dit schrijven wordt verwezen. Voorzoover deze stukken een interpretatie bevatten van de overeenkomst van Linggadjati, behouden onze delegatie en de regeering van de Republiek zich uiteraard het recht voor bij de verdere uitwerking der overeenkomst van haar gevoelen te doen blijken. Onze delegatie is intusschen wel bereid te verklaren, dat zij en de regeering van de Republiek Indonesië na de kennisneming van de bovenbedoelde stukken geen aanleiding vinden om de Nederlandsche regeering aan iets meer of iets anders gebonden te achten dan waartoe deze | |
[pagina 894]
| |
zichzelf wenscht te verbinden, overeenkomstig den zakelijken inhoud van die stukken’. Op deze wijze zou de Nederlandsche regeering volkomen gedekt zijn tegen latere pogingen om haar - hetzij door arbitrage, hetzij op andere wijze - aan iets anders te binden dan waartoe zij zich bereid heeft verklaard: de Republiek toch zou hebben erkend, dat de Nederlandsche regeering alleen daaraan gebonden is. Deze procedure is in een vergadering van de Commissie-Generaal besproken met Prof. Romme. Deze was echter van oordeel, dat een dergelijke oplossing niet zonder meer in overeenstemming zou zijn met letter en geest van de motie Romme-Van der Goes van Naters. Immers in dit geval zou van een wederzijdsche verbintenis, zooals die bedoeld is, geen sprake zijn. Volgens ZHG zal het Kabinet zonder twijfel, indien het dezen weg wenscht te volgen, de Tweede Kamer der Staten-Generaal hierin opnieuw hebben te raadplegen. Het lijdt geen twijfel, dat hieraan een nadeel is verbonden, omdat daarbij de oppositie zich opnieuw teweer zal stellen en dezen stap als een Nederlandsche concessie zal aanmerken en gispen. Het groote voordeel van deze procedure is echter, dat zij niet leidt tot langdurige discussies hier te lande, die, met het oog op de spanningen aan beide zijden, tot groote moeilijkheden aanleiding kunnen geven. Deze tijdwinst zou weliswaar door een eventueele behandeling in de Tweede Kamer te loor gaan, doch daarbij bestaat de mogelijkheid van een comité-generaal, dat het ontstaan van nieuwe agitatie rondom Linggadjati in die periode zou kunnen voorkomen. Voorts zal de Republiek deze methode waarschijnlijk aanvaarden, doch wij zouden Uwe Excellentie, indien de regeering het volgen van dezen weg zou overwegen, willen voorstellen eerst ondershands te doen informeeren of deze methode door de Republiek zou worden aanvaard. Een derde voordeel van deze werkwijze is, dat, indien de Republiek ook hierop niet zal ingaan, onze positie internationaal versterkt zal worden. Immers, in dit geval kan men van een oplegging niet spreken, doch uitsluitend van een eerlijk aangeven welke richting Nederland wenscht in teslaan bij de vele mogelijkheden, die Linggadjati bij de uitwerking daarvan biedt. Tegenover de voordeelen van deze methode staat het nadeel, dat tegenover de Indonesische wereld hierin een sterker concessie ligt dan in de eerste methode, zoodat de Indonesische propaganda dezen weg als een overwinning op Nederland zou kunnen beschouwen en deze concessie onzerzijds als het zoveelste bewijs van onze zwakheid zou kunnen interpreteeren. Stonden de Luitenant-Gouverneur-Generaal en de voorzitter van de Commissie-Generaal aanvankelijk op het standpunt, dat de methode van het protocol een uitweg zou kunnen bieden, na rijpe overwegingen zijn ook zij tot de conclusie gekomen, dat, indien het Kabinet de mogelijkheid aanwezig acht den weg, door ons medelid Van Poll gewezen, te begaan, deze de voorkeur zal verdienen, omdat die weg de meeste kans biedt, dat men tot onderteekening van Linggadjati en tot practischen arbeid zal kunnen geraken. | |
[pagina 895]
| |
Uw aankondiging in CG 14 van een artikelsgewijze toelichting maakt, naar het ons voorkomt, nog een derde oplossing mogelijk, waarbij de door ons medelid Van Poll aangewezen weg wordt gevolgd, niet ten aanzien van de toelichting der Commissie-Generaal en de regeeringsverklaringen van 10 en 19 December, doch ten aanzien van Uw aan de Eerste Kamer verstrekte artikelsgewijze toelichting. Deze oplossing, die de voordeelen van de beide reeds besproken methoden in zich vereenigt, mist enkele nadeelen, die de beide andere, elk voor zich, wel hebben. Zoo wordt het bezwaar dat men over het protocol - nadat dit aan de Kamer is overgelegd - niet, althans niet noemenswaard, kan discussieeren, aanzienlijk verzwakt, doordat, indien bij de bespreking verschillen van interpretatie mochten blijken te bestaan, welke een beletsel zouden zijn voor mede-onderteekening, de wijziging van den ‘covering letter’ volgens het voorstel - Van Poll te berde kan worden gebracht, waardoor het element van wilsoplegging dan toch zijn kracht verliest. Het tijdverlies, voortvloeiend uit een eventueele behandeling in de Tweede Kamer, zou minder zwaar wegen, omdat te zelfder tijd hier te lande de besprekingen met de Indonesische delegatie gehouden kunnen worden. Deze laatste oplossing zouden de Luitenant Gouverneur-Generaal, de voorzitter van de Commissie-Generaal, ons medelid Van Poll, benevens Prof. Posthuma, willen aanbevelen, omdat daardoor de kans, dat men met politieke middelen uit de huidige impasse geraakt, toeneemt. Zij worden daarbij geleid door de gedachte, dat in de practijk het verschil tusschen de manieren, waarop de onderteekening van het politiek accoord tot stand komt, belangrijk minder beteekenis zal blijken te bezitten dan men oogenschijnlijk moet aannemen. Het gaat erom bij de toepassing tot uitwerkingen te komen, die in duidelijke afspraken zullen moeten worden vastgelegd, zooals dit thans ook met de order ‘staakt het vuren’ het geval is. Elke overtreding van zulke afspraken en iedere chicane of kwade trouw zal ons na de onderteekening in de oogen van de wereld meer in het gelijk stellen dan indien nu, na de parafeering, de onderteekening uitblijft. In de tweede plaats geeft de onderteekening van Linggadjati de gelegenheid om in de staten Oost-Indonesië en Borneo zoo spoedig mogelijk tot rustige ontwikkeling te komen, gebaseerd op vertrouwen in Nederland. Pas na deze onderteekening zullen talrijke Oost-Indonesiërs, die zich thans in Republikeinsch gebied bevinden, gevolg geven aan hun neiging om weer een werkkring te zoeken in den nieuwen staat. Uitlatingen van den heer Tadjoeddin Noor, voorzitter van de volksvertegenwoordiging van Oost-Indonesië, die vrij radicale sympathieën heeft en onlangs Republikeinsch gebied bezocht, wijzen zeer duidelijk in deze richting. Als de Federatie eenmaal gevormd is, zal de oriëntatie op de Republiek verminderen. Het ligt dus in de lijn verder met bekwamen spoed een voorloopige federatieve regeering in te richten. Dit zal vanzelf een einde maken aan de neiging van de Republiek naar eigen buitenlandsche vertegenwoordiging. Ten slotte is te verwachten dat vrij spoedig na de onderteekening van Linggadjati bij de voorbereiding van de federatie zal blijken, dat Sumatra een eigen plaats los van Java prefereert. Doch zelfs niet alleen dat, ook ten aanzien van Madoera | |
[pagina 896]
| |
en de Soendalanden bestaat in dit opzicht geen zekerheid betreffende hun definitieve keuze. Eén ding is echter wel zeker, al deze uiterst belangrijke vraagstukken, die, sterker dan de inhoud van de regeeringsverklaring, beslissend zullen zijn voor het krachtenspel, dat zal werken bij de toekomstige structuur van de Vereenigde Staten en van de Nederlandsch-Indonesische Unie, zullen pas na de onderteekening van Linggadjati een tendens kunnen gaan vertoonen, die gunstig voor Nederland is, mede omdat zij zal zijn gebaseerd op vertrouwen in onze politiek. Ten slotte had Sjahrir gelijk, toen hij op de laatste politieke bespreking opmerkte dat, belangrijker dan de discussie over verschilpunten tusschen de beide interpretaties, de vraag is of wij bereid en in staat zijn als volkeren elkaar over en weer eenig crediet in den zin van vertrouwen te schenken. Doet Nederland dat niet, dan zal in deze weken niet een keuze tusschen verschillende vormen van wilsovereenstemming, doch alleen de meest duidelijke wilsoplegging het onvermijdelijk alternatief zijn. | |
III. Beschouwingen over de gevolgen van militair optredenVooropgesteld zij hierbij, dat het in dit opzicht in beginsel hoofdzakelijk gaat om de keuze van het tijdstip, waarop militair optreden noodzakelijk geacht wordt in verband met de gevolgen op politiek en financieel terrein, zooals deze bepaald worden door den waarschijnlijken omvang, die dit optreden zal hebben. Indien zeer scherpe schendingen van de order ‘staakt het vuren’ ten gevolge van locale activiteit van Indonesische leiders militair ingrijpen van Nederland noodzakelijk maakt, dan is het mogelijk en waarschijnlijk dat zulk een actie tot die plaats beperkt blijft en aan Indonesische zijde ook geen aanleiding tot wrokgevoelens op groote schaal zal geven. De acties in Palembang en Medan zijn daarvan uitstekende voorbeelden. Zij waren volkomen gemotiveerd. Natuurlijk sputtert men aan Republikeinsche zijde naar buiten, doch het is uitstekend bekend bij de leiding dat men dit aan zichzelf te wijten heeft. Hun propaganda doet er dan ook niet veel mee. Anders staat dit bij de actie te Soerabaja. Daarbij hebben een militaire bestrijding van het euvel der beschieting en een politieke door een misverstand elkander doorkruist. Een aanvaard ultimatum ontnam aan Nederland op dat oogenblik het recht tot actie, hoeveel recht daartoe er ook vóór het aanbieden van het ultimatum moge hebben bestaan. Had men in dit geval gewacht of na inwilliging van het ultimatum eventueel opnieuw beschietingen zouden zijn gevolgd, dan zou de actie, die thans heeft plaats gevonden, even gerechtvaardigd zijn geweest als die in Palembang. Thans was dit niet het geval en zijn wantrouwen en wrokgevoelens er de gevolgen van. Slechts met moeite kon de actie in Soerabaja tot een locale beperkt worden. De na deze actie gemaakte afspraak dient thans door beide partijen te worden nagekomen. Geschiedt dit niet, dan moet èn kan opnieuw een actie | |
[pagina 897]
| |
volgen, waarin het gelijk aan onzen kant is. Zoo ziet men, dat het onjuist is alle militaire activiteit van de Nederlandsche troepen in Indonesië over één kam te scheren. Men ziet echter ook, dat het van het grootste belang is de motiveering van deze acties materieel en formeel zoo scherp en zuiver mogelijk te houden. Dit geldt niet alleen tegenover het buitenland, met het oog op de van die zijde te verwachten repercussies, maar bovenal met het oog op de psychische reacties van de Indonesische bevolking zelf. Indien nu zij, die geen vertrouwen hebben in de gezagspositie van de Republikeinsche regeering, die meestal ook dezelfden zijn, die den weg der algemeene militaire oplossing prefereeren, gelijk krijgen, dan zullen deze Nederlanders ruime gelegenheid tot militaire krachtsontplooiing op basis van gerechtvaardigde acties krijgen. Het is echter duidelijk dat de grondigheid der motiveering sterker wordt, naar mate men over meer en duidelijker onderlinge afspraken beschikt. In dit licht gezien, moet het uitblijven van de onderteekening van Linggadjati een verzwakking van het Nederlandsche standpunt beteekenen. Deze stelling valt alleen te bestrijden, indien men aanneemt dat de gewelddadige bezetting van het geheele land, die men tòch onvermijdelijk acht, thans zonder onderteekening van Linggadjati nog zou kunnen worden aangevangen, terwijl straks, na deze onderteekening, onbevredigende resultaten van allerlei taaie onderhandelingen ook alle tezamen niet gemakkelijk een aanleiding tot militair ingrijpen kunnen vormen, ook al acht men dit dan met het oog op de noodzakelijke, doch door onderhandelingen niet te verkrijgen, doeleinden nog zoo onvermijdelijk. In dezen laatsten gedachtengang gaat het dus inderdaad om de keuze van het oogenblik van dit onvermijdelijk geacht algemeen militair ingrijpen. In dit opzicht staan ondergeteekenden aan de zijde van hen, die meenen dat het uitlokken van een direct militair conflict op dit oogenblik, gebaseerd op de bereidheid van de Republiek tot onderteekening van Linggadjati, zooals dat op 15 November bestond en afwijzing van de daarna door Nederland verlangde procedure, waarbij onzerzijds eerst het bestand zou moeten worden opgezegd, Nederland in een zwakke positie zou brengen. Dit geldt niet alleen internationaal, doch ook tegenover het ons goed gezinde gedeelte van de Indonesische bevolking. Menschen, zooals kolonel Abdulkadir, hebben zich allen hartelijk verheugd over het tot stand komen van Linggadjati. Door het opzeggen van het bestand op de thans aanwezige basis zal men het bewuste gedeelte van deze menschen en zeker alle jongeren vrijwel zeker van zich afstooten, hen in het kamp der tegenstanders drijven of hen afzijdig stellen. Natuurlijk valt er wel op te rekenen dat de lagere volksklassen het gezag zullen aanvaarden van hen, die de macht uitoefenen. Voor de intellectueele laag, waarop het beheer van dit land ook vóór den oorlog voor een belangrijk gedeelte medegesteund heeft, zal dit, indien Nederland dezen weg zou verkiezen, niet meer gelden. Er zou misschien nog een kans hebben bestaan de bevolking, ondanks militair ingrijpen, aan onze zijde te krijgen, indien Nederland onmiddellijk daarna in staat zou zijn direct na de bezetting in zeer ruime mate textiel, geneesmiddelen en vooral voeding te verstrekken, zooals dit na de bevrijding van Nederland door het Militair Gezag is geschied. Helaas kan hiervan | |
[pagina 898]
| |
geen sprake zijn, omdat al deze goederen niet in een voor deze millioenen-bevolking tastbare hoeveelheid beschikbaar zijn. Dit zou ook een uitspraak, dat Nederland zich desnoods zonder de Republiek in zijn daden zal blijven richten naar de in Malino en Linggadjati uitgestippelde politiek, tot een holle phrase maken ten aanzien van interne verhoudingen hier te lande, omdat wij niet in staat zouden zijn dit te realiseeren. Om ons slechts tot een enkel voorbeeld te beperken: een van de eerste uitvloeiselen van deze politiek zou dan toch zeker moeten zijn een intensiveering van het onderwijs, in vergelijking tot den vooroorlogschen tijd. Het is duidelijk, dat dit alleen maar tot stand kan worden gebracht met behulp en door middel van de Indonesische bevolking zelf. Nederland zal in de omstandigheden, die uit een oorlog voortvloeien, noch over de financieele kracht, noch over het personeel beschikken om zelfs aan de meest bescheiden vooroorlogsche eischen te voldoen. De politiek van Malino en Linggadjati kan in dit land door Nederland alleen in toepassing worden gebracht in samenwerking met de intellectueele groepen van het Indonesische volk. Deze nu stooten wij van ons af, indien wij meenden gedwongen te zijn tot het gewelddadig bezetten van het land. Hoe onze positie in dit geval tegenover het buitenland zal zijn, lijkt ons het beste te kunnen worden overgelaten aan het oordeel van onze buitenlandsche vertegenwoordigers. De ondergeteekenden zouden ook uit dien hoofde deze ontwikkeling zeer betreuren, omdat de goodwill, die Nederland juist bezig was te winnen - waarschijnlijk dank zij Linggadjati en geholpen door zekere chicaneuze practijken van de Republiek, vooral op commercieel gebied-voor een belangrijk gedeelte teloor zou dreigen te gaan. Dat de landen in Azië Nederland oogenblikkelijk de voet dwars zouden zetten, lijkt ons niet aan grooten twijfel onderhevig. Indië is in staat onze luchtvaart, zoo al niet te stoppen, dan toch in ieder geval zeer ernstig te belemmeren. Egypte, met Ceylon en misschien Singapore, houden een regelrechte bedreiging in van onze scheepvaartverbindingen. De militaire voorraden, die thans nog in Britsch-Indië liggen en via Singapore worden aangevoerd en die gedeeltelijk slecht kunnen worden gemist, zouden misschien onder een boycot vallen, hetzij in India, hetzij in Singapore. De goederen, die thans nog in Australië liggen en waarvan op redelijke gronden mag worden verwacht, dat die na onderteekening van Linggadjati Java zullen bereiken en kunnen worden gebruikt voor rehabilitatie der bevolking, zullen bij conflict zonder twijfel onder een verscherpte boycot blijven liggen. Reeds thans geschiedt de reparatie van onze vliegtuigen in Australië in een zoodanig langzaam tempo, dat de gedachte aan sabotage bij den betrokken dienst alhier wordt geopperd. Met deze en dergelijke verschijnselen dient men, bij een nuchtere overweging van hetgeen ons te wachten staat, ernstig rekening te houden. Deze voorbeelden zouden nog met talrijke andere kunnen worden aangevuld. Wij behoeven slechts op de rijstsituatie te wijzen en de gevolgen van het stopzetten van den import, die tot Mei onmisbaar is, om te kunnen nagaan welke catastrophale gevolgen een ontijdige en in de oogen van het buitenland onvoldoende gemotiveerde militaire actie dat buitenland ons kan be- | |
[pagina 899]
| |
zorgen. Hetgeen van Engeland en Amerika valt te verwachten, laten wij in dit verband buiten beschouwing en meenen dit aan het oordeel der beide ambassadeurs te moeten overlaten. Hoe staat de balans aan de financieel-economische zijde? Voor de positie van Indonesië en van Nederland beide is het noodzakelijk, dat het economisch apparaat van dit land binnen den kortst mogelijken tijd weer in functie komt op een wijze, die de profijten daarvan in deviezen volledig aan Nederland en Indonesië beide ten goede doet komen. De nuchtere vraag is of een nu te beginnen militaire actie, die noodzakelijk groote afmetingen zal aannemen, daartoe betere kansen biedt dan de onderteekening van Linggadjati op een andere basis dan thans door de regeering verlangd. Uit ons betreffende geheime telegram valt af te leiden dat de bezetting van de beide, daarvoor genoemde gebieden op Java tot 1 Mei zal duren. Het overige gedeelte van Java en een enorm gedeelte van Sumatra zal tot Juli of Augustus buiten onze macht blijven. Het spreekt vanzelf dat gedurende de maanden April, Mei en Juni de opzegging van het bestand en de bezetting der beide bedoelde gebieden door de Republiek als een teeken van een komende volledige militaire bezetting van het land zal worden beschouwd. In die drie maanden, welke tijdsduur zeker niet voor belangrijke verkorting in aanmerking komt, kan, overeenkomstig de daarvoor bij hen aanwezige plannen, de geheele Westersche investeering, voor zoover deze vernietigbaar is, aan de vernietiging worden prijs gegeven. Bescherming hiertegen kan niet geboden worden; zelfs van alle vitale punten binnen de nieuw te bezetten gebieden kan deze niet verzekerd worden geacht. Wat op het oogenblik de vernietiging van waterkrachtcentrales, irrigatiewerken e.d. beteekent, kan men zich gemakkelijk indenken, indien men daarbij overweegt dat met de vervanging daarvan soms enkele jaren gemoeid kunnen zijn. Doch niet alleen dat langs dezen weg een groot gedeelte van het geïnvesteerde Nederlandsche vermogen verloren gaat, ook daar, waar dit in de door ons bezette gebieden behouden blijft, zal er bij dezen gang van zaken van werkelijke openstelling van het land in het geheele jaar 1947 zeker nog geen sprake kunnen zijn. Immers reeds thans is het militaire transportsysteem ontoereikend en zijn er groote aantallen transportmiddelen buiten gebruik door gebrek aan reservedeelen en tracht men door het z.g. ‘kannibaliseeren’ van auto's een maximum-aantal op den weg te houden. Bij verhoogde militaire activiteit zal men eerder voor civiele doeleinden in gebruik zijnde wagens in beslag moeten nemen voor het leger dan dat men de aanwezige militaire transportmiddelen voor civiele doeleinden zou kunnen gebruiken, zooals het geval zou kunnen zijn, indien de geleidelijke openstelling van dit land langs den weg van Linggadjati zou kunnen worden verkregen. Resumeerend kunnen ondergeteekenden daarom, ondanks alle bezwaren, die de huidige gang van zaken op financieel-economisch gebied met zich meebrengt, en de zeer beperkte mogelijkheden, die de toekomst in dit opzicht voor ons verborgen schijnt te houden, niet anders dan vaststellen dat een militair optreden, dat na opzegging van het bestand uit den aard der zaak niet meer uit beperkte acties zal kunnen bestaan, doch door de tegenpartij | |
[pagina 900]
| |
in een systematischen strijd tegen onze verbindingslijnen zal worden veranderd, uit financieel-economisch oogpunt de grootst mogelijke onheilen in zich bergt. Daarom meenen de ondergeteekenden de vraag of langs militairen weg het economisch apparaat van dit land weer in functie kan worden gebracht, ten einde de Nederlandsche investeeringen te redden, ontkennend te moeten beantwoorden. Zij achten dezen militairen weg onder vrijwel alle omstandigheden catastrophaal. Vraagt men ten slotte nu of Nederland onder geen enkele omstandigheid tot gewelddadige bezetting van dit land moet overgaan, dan vertoont het standpunt van ondergeteekenden onderling wel eenige nuance-verschillen. Het is natuurlijk zeker, dat ergens een grens ligt, waarbij Nederland heeft te overwegen, of het de gevolgen van een oorlog wenscht te aanvaarden, of dit land, of gedeelten daarvan, aan zichzelf wil overlaten en de in Malino en Linggadjati uitgestippelde politiek in de overige deelen van den Archipel wil doorzetten. Ook dit is een vraagstuk van koele berekening der gevolgen van beide methoden, ook van de gevolgen, zooals die zich in het Nederlandsche volk zullen openbaren, indien Linggadjati blijkt niet onderteekend te kunnen worden op de door de Nederlandsche regeering gestelde voorwaarden. Geen der onderteekenaars zal intusschen de verantwoordelijkheid voor dit gebeuren wenschen te aanvaarden, zonder dat in de paragraaf II genoemde wegen duidelijk zijn verkend. Inzonderheid de Luitenant Gouverneur-Generaal en ook de voorzitter der Commissie-Generaal staan op het standpunt, dat met dit uitgangspunt een algemeene strijd onder alle omstandigheden voor beide landen volstrekt catastrophaal is, niet alleen omdat de financieel-economische gevolgen voor Nederland niet te dragen zijn, maar bovenal omdat een oorlog niet in staat is het probleem, waarmee wij worstelen, tot oplossing te brengen. Ook indien Nederland de Republiek zou neerslaan en zich dusdoende van de medewerking van dit volk voor het bestuur van het land berooven, dan nog zouden wij op dat moment tezamen in hetzelfde Zuid-Oost-Azië van vandaag staan te midden van een proces, dat voortschrijdt en dat door ons in dit land door deze militaire actie niet zou worden gestopt, doch eerder aangewakkerd. Wij zouden nòg tegenover hetzelfde vraagstuk staan als vandaag, doch alleen uitgeput en geruïneerd tegenover een Indonesisch volk, dat niet anders dan met haat kan zijn vervuld. Daarom en dáárom alleen al, kan een oorlog door ons niet worden aanvaard, hoogstens als een fataliteit worden ondergaan. Beteekent dit dat wij onder alle omstandigheden voor geweld terugdeinzen en dit Nederlandsche leger hier voor niets in Indië aanwezig is? Wij vertrouwen dat uit het bovenstaande duidelijk is, dat wij deze vraag volstrekt ontkennend beantwoorden. Het gaat slechts om de keuze van de redenen waarom en het tijdstip waarop door ons militaire macht zal moeten worden gebruikt. Wij meenen aan Nederland verplicht te zijn in overweging te geven zoodanige wegen te kiezen, dat het steeds mogelijk zal zijn op goede gronden te verwachten, dat wij ons tot partieele en locale acties zullen kunnen beperken. Dit zal zeker niet het geval zijn, indien wij thans het militair bestand opzeggen en zonder onderteekening van Linggadjati die militaire maatregelen nemen, die onvermijdelijk een noodzakelijk | |
[pagina 901]
| |
zijn om onze positie in de thans door ons op Java en Sumatra bezette gebieden houdbaar te maken. De vraag, in hoeverre in dit opzicht het middel erger zal blijken te zijn dan de kwaal, wordt ook in het bovenstaande niet met absolute zekerheid beantwoord, doch de waarschijnlijkheid dat dit alles geen oplossing brengt en slechts grootere moeilijkheden schept, die zich op andere wijze manifesteeren, lijkt ons in dit betoog wel geleverd.
w.g. schermerhorn van mook van poll | |
17 Februari 1947Aangezien de beschouwingen in de nota van de heeren Prof. Dr. Ir. W. Schermerhorn, de Luitenant-Gouverneur-Generaal Dr. H.J. van Mook en M.J.M. van Poll voor een groot deel teruggrijpen op onderhandelingen, die zijn gevoerd en indrukken, die zijn verkregen, in een tijd, waarin ik nog geen deel had aan de besprekingen van de Commissie-Generaal en -ook afgezien hiervan - een aantal passages in de nota voorkomen, die ik niet - of althans niet met het daaraan gegeven accent - zou willen onderschrijven, meen ik mij te moeten beperken tot de verklaring dat ik mij wel kan vereenigen met het op de pagina's 14 en 15Ga naar voetnoot1. van de nota gedane voorstel, waarbij langs den weg, aangegeven door het medelid Van Poll, gecombineerd met een artikelsgewijze toelichting van het Nederlandsche regeeringsstandpunt, voorgesteld wordt alsnog te trachten tot een zoodanige overeenstemming te komen, dat eenerzijds verdere onderhandelingen kunnen plaatsvinden en anderzijds - bij een mogelijke mislukking van deze onderhandelingen - niet alleen tegenover de goedwillende Indonesiërs, doch ook tegenover het buitenland, duidelijk in het licht treedt wat nu eigenlijk de wezenlijke geschilpunten zijn. Dat overigens het volgen van deze procedure onder geen omstandigheden mag leiden tot het verschuiven van definitieve beslissingen over het in de nota op pagina 7Ga naar voetnoot2. genoemde uiterste tijdstip van half April a.s., is een eisch, die ik daarbij nog weleens zeer nadrukkelijk meen te moeten onderstrepen. w. g. posthuma |
|