Het dagboek van Schermerhorn
(1970)–W. Schermerhorn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||
I Het akkoord van LinggadjatiVrijdagavond, 20 September 1946Na Woensdag te half vijf te zijn aangekomen en officieel met Indisch decorum te zijn ontvangen, thans twee werkdagen achter den rug, waarin drie vergaderingen van de commissie-generaal plaatsvonden. Mag ik als den eersten indruk de sterke bevestiging geven van al mijn Indische ervaring, nl. dat de denkwijze in Nederland en die in Indië hopeloos verschillend is. Meet ik de practijk van deze twee dagen af aan den inhoud zoowel van de instructieGa naar voetnoot1. als aan die van de discussies rondom het wetsontwerpGa naar voetnoot2., dan zijn wij reeds thans zeer ver afgedwaald en is voor de zooveelste maal het bewijs geleverd welk een hopelooze en misschien hulpelooze formalisten de Nederlanders eigenlijk zijn. Kijkend naar de wijze, waarop wij de gesprekken voeren, geloof ik voor de historie de commissie-generaal voor de grootste belachelijkheid gespaard te hebben door uit de instructie het voorschrift weg te nemen voor de wijze, waarop wij ons aan de tafel hebben neer te zetten. Dit is trouwens slechts de buitenkant. Ik heb sterk den indruk, dat wij, voor het geweld van de feiten geplaatst, vanzelf tot zeer radicale beslissingen zullen moeten komen. Beslissingen, die mij persoonlijk echter buitengewoon weinig moeite kosten, omdat ik een onverwoestbaar vertrouwen heb in de juistheid van hun strekking. Ik weet dat de grootste verguizing door een deel van het volk ons, en in het bijzonder mij, te beurt zal vallen. Ik ben echter vast besloten hiervoor geen millimeter op zij te gaan. Gisteren is in de tweede vergadering het direct om het kernprobleem gegaan: het recht op afscheiding. Hierbij bleek duidelijk, dat er tusschen Van Poll en mij een theoretisch verschil is te construeeren, omdat Van Poll niet het theoretisch recht tot afscheiding van een willekeurig deel uit een gegeven staatsverband kan aanvaarden. | |||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||
Indien hij echter meent na een bepaald aantal jaren op een concreten toestand te kunnen aansturen en dan den Indonesiërs de ruimte laat om over hun eigen lot te beschikken, daarbij dan verder zegt dat, indien tegen zijn verwachtingen in de Indonesiërs afscheiding wenschen, hij onder geen omstandigheid dit volk met wapengeweld daarvan wenscht terug te houden, dan wil het mij voorkomen dat wij practisch toch in ieder geval vrij dicht bij elkaar staan en er op dezen grondslag een mogelijkheid voor een gemeenschappelijke practische politiek aanwezig moet zijn. Zelf begin ik hoe langer hoe meer te voelen voor een gemeenschappelijk orgaan, dat continu de gemeenschappelijke problemen van beide landen zal behandelen en dus bij voortduring de relatie tusschen deze beide landen vlottend houdt. De grootste verrassing leverde vanmorgen het verslag van het gezelschap, dat de afgeloopen week Djokja bezochtGa naar voetnoot1.. De optimistische kijk, die Goedhart op de republiek had en die vrijwel ongeloofwaardig klonk en op het congres van de Partij van den ArbeidGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||
eigenlijk niet werd aanvaard, vond hier op volkomen deskundige wijze bevestiging. De deskundigheid en gevarieerdheid van het gezelschap versterkte den indruk van dit reisverslag. Van een man als Honig, die zeker geen medestander van Van Mook mag heeten, een uiterst gunstig verslag over de industrieele activiteit van de republiek te hooren, is voor mij een feit van groote politieke beteekenis. Ik heb aangedrongen op het samenstellen van een uitvoerig rapport over deze reis. Ik beschouw dit rapport, dat onderteekend dient te worden door de zes heeren, als een contra-memorie op het rapport der commissie-Van PollGa naar voetnoot1.. De Indonesiërs zijn zich bewust van hun mogelijkheden, zij hebben plaatsen bezet, die zij niet vrijwillig meer te onzen bate zullen afstaan. De sociale aanpassing van het Indonesische en Nederlandsche element na een eventueel accoord zal de grootste practische moeilijkheid in de toekomst van hun samenwerking zijn. In een sigarenfabriek, die goed draait, vraagt men niet de zegen terug van de Nederlandsche bedrijfsleiders. De reactie van De Boer op dit verslag was uiterst spontaan en hij aanvaardde de consequenties, die hieruit voor de toekomst voortvloeien, volledig. Toen hij echter vanmiddag met het voorstel kwam om met z'n drieën te trachten tot een concreet voorstel te geraken, dat aan de republiek zou kunnen worden voorgelegd, heb ik dit als te vroegtijdig afgewezen. Het komt mij voor dat het onjuist zou zijn den heer Van Poll, terwijl hij zich midden in een ontwikkelingsproces bevindt, thans te dwingen tot formuleeringen, die hij, op grond van deze ontwikkeling, zeer waarschijnlijk later anders zou stellen en waarvan het inslikken slechts moeilijkheden oplevert. Het is uit dit rapport duidelijk, dat de republiek in het gevoel van het Javaansche volk leeft en niet meer doodgemaakt kan worden zonder enormen terugslag, die waarschijnlijk noch Indonesië, noch Nederland, behoorlijk kan doorstaan zonder levensgevaarlijke schade op te loopen. | |||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||
Vanmorgen had ik een particulier gesprek met Van Mook over de politieke situatie in Nederland, waarin ik de samenstelling van de commissie-generaal en de geschiedenis er van heb verteld. Dit gesprek draaide vrijwel volledig uit op een klacht betreffende de weinige ondersteuning, die hij van de regeering in Nederland tot heden genoot. Hoewel ik den indruk heb, dat hij door de komst van de commissie-generaal er toch misschien beter aan toe is dan tot heden toe, maakte hij opnieuw den indruk van een door het verleden verbitterd mensch, die wel bereid is om te trachten nog aan het eerste accoord mee te werken, maar die er dan verder schoon genoeg van heeft. De Hetze tegen hem, ook hier in Batavia, schijnt hem toch te hebben aangegrepen. Vanavond een door den heer Abdulkadir gearrangeerde visite van Soedarsono, die den wensch te kennen had gegeven mij te bezoeken. Volgens Van Mook was dit de eerste keer, dat een republikeinsch minister het paleisGa naar voetnoot1. bezocht. Op zichzelf vind ik dit een goede uitwerking van de komst van de commissie-generaal. Ik vond den man merkwaardig veranderd sedert de Hooge VeluweGa naar voetnoot2.. Daar had hij een verbeten trek en vanavond vond ik een openhartig en vriendschappelijk man terug, met een zelfbewustheid, die hem een natuurlijke houding tegenover ons beiden verschafte. Het was duidelijk, dat ook hij graag een regeling wenscht niet alleen, maar er vast op rekent dat deze thans voor elkaar komt. Wij voerden nog een gesprek over twee practische punten: nl. de onderhandelingen over het staken der vijandelijkheden, waarbij de republiek roet in het eten gooide door politieke eischen aan de voorwaarden te verbinden. Wij hebben hem duidelijk gemaakt, dat dit een slecht systeem was, en werk, dat aan de commissie-generaal is voorbehouden, in handen brengt van de militairen. Verder hebben wij hem duidelijk gemaakt, dat de verwisseling van de Engelschen door een Nederlandsche divisie geen versterking, doch hoogstens een verzwakking van onze militaire positie beteekent en als zoodanig dus nooit door hen mag worden afgewezen. Het tweede punt was de samenstelling van de delegatie, die straks op de eerste vergadering onder voorzitterschap van Lord KillearnGa naar voetnoot3. de republiek zal vertegenwoordigen. Het bleek | |||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||
ons, dat zoowel Soekarno als Hatta en Sjahrir er aanwezig zullen zijn. Tegenover de commissie-generaal plaatst de republiek dus alle hoogste gezagdragers. Het is duidelijk, dat de aanwezigheid van Soekarno opnieuw groote moeilijkheden zal opleveren. Zoowel Van Mook als ik zijn echter niet van plan om hiervoor uit den weg te gaan. De reis naar DjokjaGa naar voetnoot1. heeft overduidelijk bewezen hoe groot de invloed van Soekarno is. Wij kunnen dezen man onmogelijk misloopen, tenzij wij in het geheel geen accoord wenschen. Morgenochtend op de vierde vergadering zal ik dit punt ter sprake brengen en wij zullen Den Haag moeten voorbereiden. Het is de vraag of Jonkman daarbij tijd krijgt om de Kamer nog in comité-generaal voor te lichten. De eerste bespreking zal waarschijnlijk Woensdag kunnen plaatsvinden. Het reisrapport van Djokja en Malang kan misschien bijdragen tot het overwinnen van de moeilijkheden, d.w.z. tot het bijbrengen van het inzicht in Den Haag, dat wij over Soekarno geen spektakel meer kunnen maken. | |||||||||||||||||
Zondagavond, 22 September-1946Ik heb gisteren medelijden gehad met den heer Van Poll. In het gesprek met Soedarsono was nl. gebleken, dat de republikeinsche delegatie waarschijnlijk Soekarno als hoofd zal hebben. Het probleem Soekarno komt dus oogenblikkelijk aan de orde en in de vergadering van de commissie-generaal van gistermorgen is dit probleem dan ook uitvoerig behandeld. Van Poll was bang, dat dit aanleiding zou geven tot repercussies in Nederland en dat hij weliswaar het vertrouwen had van de K.V.P., maar dit zou verliezen, indien hij te ver ging. Wel meende hij dat, indien eenmaal aanvaardbare resultaten zouden zijn bereikt, er geen sprake van kon zijn, dat dan de zaak zou moeten afspringen op het al of niet aanvaarden van Soekarno. Wij hebben echter, zooals uit de notulen blijkt, zooveel argumenten tegen het afwijzen van Soekarno aangevoerd, mede met hulp van Abdulkadir en Idenburg, waarbij ook het internationale aspect nogal zwaar woog, dat hij er ten slotte mede heeft ingestemd een telegram aan de regeeringGa naar voetnoot2. te zenden, waarin uit den aard der zaak de wenschelijkheid | |||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
om hem niet te ontmoeten slechts summier is opgenomen, terwijl de voordeelen van de aanvaarding breed zijn uitgemeten. Dit telegram maakt op mij den indruk dat de commissie-generaal, d.w.z. inclusief Van Poll, voorstelt om Soekarno te aanvaarden. De verantwoordedelijkheid ligt nu bij het Kabinet, maar de meening van de commissie-generaal is volmaakt duidelijk. Gisteravond cocktail-party te onzer eere op het paleis Rijswijk, waar nogal wat menschen uit de ondernemerswereld waren. Een vrij bont gezelschap, maar de gesprekken hadden voor mij door hun oppervlakkigheid niet veel beteekenis. Om half 9 diner in het paleis met de Engelsche autoriteiten ter eere van Lord Killearn. Na afloop van het diner voerde Lord Killearn een gesprek met Van Mook en ondergeteekende over de te volgen procedure. Hij heeft van de republiek nog geen antwoord. Lord Killearn toonde begrip voor onze situatie, maar gaat, zoals ieder Engelschman, van de noodzakelijkheid van een overeenkomst uit, omdat hij geen hanteerbaar alternatief ziet. Op dat punt heeft hij in het gesprek zeker wel drie keer gewezen. Lord Killearn zendt vandaag een brief naar Djokja, waarin hij de republiek herinnert aan de toezegging, dat bij de wapenstilstandsbesprekingen van het aanvoeren van Nederlandsche troepen geen kwestie zal worden gemaakt. Hij wil de heeren daaraan binden. Vandaag, Zondag, het eerste vreemde persavontuur. Associated Press heeft een persgesprek gehad met Soedarsono, die verklaard zou hebben, dat de commissie-generaal zich in een informeel gesprek bereid zou hebben verklaard tot de-factoerkenning van de republiek voor Java en Sumatra. Dit is volkomen nonsens. Het eenige punt, dat ik in dit opzicht heb aangeroerd, is de stand van zaken op de Hooge Veluwe, waarbij ik mijn spijt tot uitdrukking heb gebracht, dat bij de betrekkelijk geringe verschillen, welke er toen tusschen ons bestonden, de republiek deze onderhandelingen later eenvoudig heeft genegeerd. Ik heb hem gezegd, dat wij het toen over Java eens waren en dat ik er op had gerekend, dat er uit democratisch oogpunt over Sumatra nog een verdere discussie zou hebben plaats gevonden. Dit is al hetgeen over Java en Sumatra in dit gesprek te berde is gebracht en van een stellingname van de commissie-generaal op dit oogenblik is in het heele gesprek geen sprake geweest. Het gevolg van een en ander is echter, dat United Press ook nijdig is, omdat zij niets weten en waarschijnlijk de rest van de heeren ook loopt te briesen. Sanders had volgens United Press aan Aneta een ontkenning gegeven, terwijl hij onder het motto, dat hij nergens van af wist, aan United Press | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
geen nadere inlichtingen had willen geven. De correspondent van United PressGa naar voetnoot1. behoort intusschen tot het heel kwalijke soort journalisten en, wanneer deze man onbeschoft blijft, voel ik er op zijn minst voor aan zijn directie een klacht te zenden. Intusschen is er vanavond een officieel dementi uitgegaan, waarin de inhoud van het gesprek, zooals het wel is gevoerd, is weergegeven. Intusschen zal de commissie-generaal zich een spokesman dienen aan te meten, die ons het journaille van het lijf houdt en toch tegelijk voorkomt, dat er al te groote onzin wordt geschreven alleen om news te kunnen presenteeren. Of heeft Soedarsono hier een klein vuil spelletje willen spelen door te trachten de onderhandelingen in te leiden via de wereldpers, welke houding ik hem straks stellig onder de neus zal houden. In verband met deze rel is het duidelijk, dat het plan van de procedurecommissieGa naar voetnoot2. om straks gemeenschappelijke persconferenties te doen geven, door ons en door de republikeinen, zeker aanbeveling verdient. Dan vermijdt men in ieder geval elke discussie via de pers. Intusschen maakte Van Poll zich, niet heelemaal ten onrechte, over deze grap ook al weer eenigszins ongerust en verwachtte hij verwijten uit Holland, op grond van het collegiale karakter der commissie. Eenige deining verwekte het Aneta-bericht dat, volgens een publicatie in De TijdGa naar voetnoot3., Prof. Romme naar Indië zou gaan. Wij hebben gekscherend gevraagd of dit het eerste lid is van de commissie van toezicht op de commissie-generaal. Ik heb onomwonden gezegd, dat ik dit tegenover Van Poll een vrij ellendig gebaar vind. De wereld kan hieruit niets anders lezen dan dat Romme de zaak toch eigenlijk niet aan Van Poll in zijn eentje toevertrouwt. Van Poll vindt het kennelijk ook niet erg aardig. Hij nam aan dat het verband hield met het feit, dat mijn voorzitterschap door de Katholieken was aanvaard op een oogenblik, dat Romme nog in Engeland zat. Hij zou dit dus achteraf hebben ontdekt en misschien zou deze reis daarmede verband houden. Ik kan mij dat nog niet voorstellen, want hij kan er toch niets aan doen: ik ben nu eenmaal bij K.B. benoemd. Bovendien zijn de besprekingen in de commissie-generaal geheim en heeft Van Poll dus niet eens de kans om Romme volledig in te lichten. Hij rekent daar natuurlijk wel op, maar ik zal zoo vrij zijn den heer Van Poll op dit punt van de instructieGa naar voetnoot4. duidelijk opmerkzaam te maken. Het kan | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
natuurlijk ook zijn, dat, nu er geen sterveling meer in de Katholieke fractie zit, die van Indië eenig benul heeft, Romme hier komt om dat benul op te doen, voor zoover dat op een dergelijke reis mogelijk is. Overigens moet ik eerst nog afwachten of het juist is dat de voorzitter van de grootste fractie in de belangrijkste periode van de parlementaire activiteit, nl. bij de behandeling van de begrooting, afwezig zou zijn. Wij hebben Van Mook gevraagd om aan de regeering telegrafisch inlichting te vragen over de beteekenis van deze publicatie. | |||||||||||||||||
Maandagavond, 23 September 1946Vanmorgen eerst bespreking met Lord Killearn over een aantal ondergeschikte punten. Tijdens de conferentie kwam van Pringgodigdo via Dr. Koets het bericht, dat de republikeinsche voorbereiding nog zeker veertien dagen in beslag neemt. Merkwaardige verrassing van een soort, waarvoor men hier telkens staat. Trouwens, het gekkenhuis, dat Batavia heet, gaf vandaag nog een nummertje weg. Het gesprek van Soedarsono met Associated Press heeft groote opwinding veroorzaakt. Het is door de geheele wereldpers gegaan en ook over de B.B.C. Helaas vrees ik dat de kracht van de ontkenning, die wij gisteravond gaven, niet voldoende zal zijn geweest. De republikeinsche pers heeft wel het eerste bericht, maar niet de ontkenning gepubliceerd, hetgeen voor de hand ligt. Verder groote opwinding over het feit, dat Sanders tegenover U.P. ontkent een dementi te hebben gegeven, terwijl deze correspondent bij Aneta een afschrift van zulk een ontkenning zou hebben gezien en Sanders derhalve van leugens beschuldigt. Verder zou Aneta ook een bericht op mijn naam hebben verspreid, terwijl ik persoonlijk van Aneta geen sterveling heb gesproken. Ten einde raad hebben wij tegen vanavond zeven uur de buitenlandsche pers plus de R.V.D. uitgenoodigd. Daar hebben Van Mook en ik de zaak uit de doeken gedaan en laten zien, dat Soedarsono kennelijk aan wishfull thinking heeft gedaan, want dat mijn opmerking over Sumatra uitsluitend betrekking had op het verschil in het verleden, nl. bij de conferentie op de Hooge Veluwe. Over den stand van zaken in de toekomst hebben wij ons geen seconde uitgelaten. Ik heb alleen betreurd, dat wij bij het betrekkelijk geringe aantal verschilpunten op de Hooge Veluwe de contactdraad toch zijn kwijt geraakt. Een volgende gekheid van dezelfde zijde werd door Van Mook gememoreerd, nl. het voorbereidend comité van | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
zesGa naar voetnoot1. was overeengekomen, dat de eerste bespreking zou plaats vinden in een Engelsch gebouw te Batavia, terwijl nu in den brief, dien Soedarsono vandaag aan Lord Killearn stuurt, in de eerste plaats wordt gesproken over 27 September, hetgeen sterk afwijkt van het verhaal van Pringgodigdo, doch bovendien wordt beweerd dat de commissie-generaal geen bezwaar zou maken tegen Malang als conferentieplaats. Ook hierbij is voor Soedarsono de wensch kennelijk de vader van de gedachte. Hij had dat in ons gesprek wel geopperd en Van Mook had hierover een mop getapt en er verder niet op gereageerd. Vermoedelijk zit hier achter dat Soedarsono en zijn medestanders, die graag tot een accoord willen komen, zoo dicht mogelijk bij Soekarno willen gaan zitten om hem bij de besprekingen te kunnen betrekken. Voor ons niet gemakkelijk, maar toch ook met groote voordeelen. Wij meenen intusschen dat hier niets van komen kan en wij ons bij de oude plaatsbepaling hebben te houden. Vanavond bezochten Idenburg en Koets Soedarsono, die min of meer in alle staten was en gezworen heeft, dat er geen journalist meer over zijn drempel zal komen. Ten aanzien van Sanders is de zaak recht getrokken, omdat ik openlijk den hoofdredacteur van Aneta, den heer Wansink, de schuld heb gegeven dat hij een communiqué had opgesteld, waarin hij den naam van Sanders had vermeld, zonder dat hij dezen had gesproken. Hij had dit bij voorbaat opgemaakt en zou het hebben uitgeseind, indien hij Sanders tot deze ontkenning had kunnen brengen. Dat is niet gebeurd en het telegram is dus niet in dien vorm weggegaan. Helaas had U.P. het inmiddels met vermelding van den naam van Sanders toch gekregen. Zo werkt de publiciteit in Batavia. Wij zullen trachten hier zooveel mogelijk orde in te brengen en deze menschen iets geven, anders gaan zij fantaseeren en beschouwen zij automatisch ieder nieuws, hoe onzinnig ook, als een gegeven, dat zij de wereld moeten overseinen. Alleen de man van de TimesGa naar voetnoot2. had begrepen, dat voor een verstandige commissie-generaal - en daarvoor versleet hij ons toch blijkbaar - een dergelijke nonsens-opmerking als Soedarsono ons had toegeschreven niet te verwachten viel. Vandaar, dat de Times van dit nieuws verstoken bleef. Naar aanleiding van dit alles slaakte Idenburg vanavond de verzuchting: Wee het land, welks Koning een kind is! | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Woensdag, 25 September 1946, 8.10 uurJonkman wenscht blijkbaar meer materiaal om den ministerraad en wellicht ook een aantal partij-leiders plat te krijgen inzake Soekarno. Hij vroeg ons gisteren telegrafisch een aantal adviseurs te raadplegen, o.a. den adviesraad van Malino en verder de vaste adviseurs van Dr. van MookGa naar voetnoot1.. Uit de notulen blijkt voldoende, dat er geen enkele stem tegen het betrekken van Soekarno bij de onderhandelingen werd gehoord. Mij trof in het bijzonder een uitlating van den heer Abdulkadir, die er op wees dat in de oogen van den Oosterling een regeering zich niet vergist. Wanneer wij dus eerst Soekarno afwijzen en hem later toch meenemen, dan betekent dit zonder twijfel niet alleen verlies aan prestige, maar, hetgeen erger is, ook een zeker verlies aan vertrouwen in het woord, dat eenmaal is gesproken. Het spreekt vanzelf dat ondergeteekende in het gezelschap de eenige was, die zich dit regelrecht moest aantrekken. Dit gaat kennelijk van de veronderstelling uit, dat een regeering zich altijd onthoudt van het hier in het Oosten zoo populaire loven en bieden. Ik wil er toch met den heer Abdulkadir nog eens nader over spreken. Intusschen vertrouw ik dat het telegram, dat een uittreksel geeft van de notulen dezer besprekingGa naar voetnoot2., Jonkman thans voldoende materiaal geeft om de overtuiging, die hij ook zelf in dit opzicht is toegedaan, door te drukken en de publieke opinie voor te bereiden. Overigens twijfel ik er sterk aan of Soekarno voor den draad zal komen. Een gesprek met den Chineeschen consul-generaalGa naar voetnoot3. leverde betrekkelijk weinig nieuwe gezichtspunten op. Hij vreest dat, bij de op handen zijnde ontwikkeling, de Chineezen door de Indonesiërs op den duur als handelaren op de onderste trap van het distributieapparaat zullen worden gedrongen. Voorloopig hebben zij alleen maar belang bij een herstel van de veiligheid. Toch staat de Chineesche wereld volgens hem van nature achter de republiek. Alleen bedenkingen van practischen aard, in verband met hun bestaansmogelijkheden, beperken deze houding. Gisteren om half zeven cocktail bij den Engelschen commander-in-chief Mansergh. Eigenlijk een volmaakte operette en een beeld van | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
den toestand! Aanwezig waren o.a. onze legercommandant, de generaal Spoor, de T.R.I.-generaal Soedibio, de commissie-generaal tegenover Hadji Agoes Salim, den republikeinschen minister van buitenlandsche zaken, Lord Killearn, enz., alle partijen vriendschappelijk bij elkaar, alsof er buiten nooit wordt geschoten. De generaal Soedibio was trouwens ook wel zoo, dat hij openlijk tegen De Boer zijn spijt betuigde dat er nog altijd geschoten wérd. Zelf heb ik een lang onderhoud met Hadji Salim gehad, een uitermate merkwaardig scherpen man, die echter niet heel moeilijk is in het gesprek, omdat hij het heelemaal niet erg vindt om alleen aan het woord te zijn. Typeerend was zijn uitlating: ‘Wel, wanneer wij straks aan de conferentietafel zullen zitten, dan zullen er zeker harde woorden vallen, maar dan moet U goed bedenken dat wij toch nooit wegloopen moeten’. Er leeft dus blijkbaar de gedachte bij deze menschen, evenals bij mij, dat wij inderdaad tot een accoord moeten komen. Op mijn opmerking, dat er een draad door de geschiedenis loopt, die de nationale staten tot al moeilijker verschijningsvormen maakt en wij hier dus in Indonesië tegen den draad in werken, antwoordde hij dat elk volk ten slotte, prettig of niet, goed of kwaad, de ervaring van de vrijheid wil verwerven. Hij had daar heel mooie beelden voor. Een uiterst interessante man, waarvan wij duidelijk ontdekten dat hij bij de Engelschen in zeer hoog aanzien staat. Trouwens, dat geldt ook zeer duidelijk voor andere Indonesiërs dan de republikeinen. Gisteren avond hadden wij direct daarna het bestuur van de Progressieve Groep op bezoek: Mevrouw Brouwer, de heer Stibbe, de heer Van Straten (lid van den Raad van Justitie), de heer Schrader (een geograaf, die mij de atlas leende van Tropisch Nederland) en de heer De Graaff, vroeger van Oog en OorGa naar voetnoot1.. Met deze menschen, die aansluiting zoeken bij de Partij van den Arbeid, hebben wij een lang gesprek gehad. Tot op zekere hoogte zien zij de zaak van Indonesischen kant te gemakkelijk en vooral bij Mevrouw Brouwer meende ik te ontdekken dat zij niet altijd met de beenen op den grond staat. Ik heb mijn standpunt uiteen gezet. In plaats van het Rijksverband heb ik gesteld de noodzakelijkheid van het scheppen van organen, die de gemeenschappelijke functies vervullen, enz. Een interessant gesprek, dat tot half elf heeft geduurd. Zij komen nog bij mij speciaal terug om te spreken over de partij. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Vrijdag, 27 September 1946, 9.35 uurDe sterkste indruk van de laatste twee dagen is ongetwijfeld, dat aan republikeinsche zijde een vrij onmogelijke tactiek wordt gevolgd. Misschien is het beter te zeggen, dat er nauwelijks van een tactiek kan worden gesproken. Wanneer men vandaag iets afspreekt, dan schiet een van de heeren den volgenden dag een andere prettige gedachte door het hoofd, met het gevolg dat zij zonder blikken of blozen op de gemaakte afspraak terugkomen. Het sterkste is misschien in dit opzicht het feit, dat Lord Killearn bij zijn bezoek in Djocja had bereikt, dat men voor het verkrijgen van het staken der vijandelijkheden (truce) de eisch zou laten vallen, dat de 7-Decemberdivisie niet binnen zou mogen komen. Nu op het militaire niveau de onderhandelingen worden gevoerd, komt men daar heel rustig op terug en voegt er nog een aantal andere punten aan toe. Op deze wijze is er met de heeren niet te werken. De voorbereidingscommissie voor de besprekingenGa naar voetnoot1. had vastgesteld, dat de eerste bespreking zou plaats vinden op neutraal terrein, waarvoor dan het Britsche consulaat-generaal in aanmerking kwam. Daarna heeft Soedarsono blijkbaar de gedachte gekregen, dat Malang zou zijn te verkiezen en daar borduren de heeren nu weer verder op voort. Gistermiddag hebben wij een bespreking met Lord Killearn en Wright gehad, waarin wij in vrij krasse termen hebben gezegd, dat deze methoden onaanvaardbaar zijn. Bovendien heb ik ook gezegd, dat de argumentatie, die Wright had geproduceerd om de Nederlandsche delegatie rechts van Lord Killearn te zetten, nl. de afstand welken wij hebben afgelegd, voor ons volstrekt onaanvaardbaar is. Nederland is de internationaal erkende souverein. Daaraan en aan niets anders ontleenen wij dit recht. Er behoort trouwens ook niet eens over te worden gepraat. Wij hebben er bij hem op aangedrongen eenvoudig zelf het heft in handen te nemen en te dicteeren hoe hij meent, dat de zaak in de eerste zitting dient te worden getracteerd. Gelukkig bleek Lord Killearn vrij gemakkelijk te overtuigen, dat de weg, die men blijkbaar tot heden met de republikeinsche heeren heeft bewandeld, niet bevorderlijk is voor het verkrijgen van een accoord. Gisteravond laat werd, tijdens het eten bij Lord Killearn, medegedeeld, dat Sjahrir vannacht uit Djocja vertrekt en vanmorgen, tegen de lunch, in Batavia hoopt aan te komen. Er zal dan worden geprobeerd een gesprek tusschen hem en mij te arrangeeren, waarbij het | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
dan toch misschien wel noodzakelijk zal zijn een aantal dingen eenigszins kras te zeggen. Wij hopen nu, dat de openingsvergadering kan plaats vinden op a.s. Zondag, 29 September. Ik hoop, dat dat lukt, want dan zou dat samenvallen met den verjaardag van DirkGa naar voetnoot1. en kan ik dat begin goed onthouden. Afgesproken is, dat dan verder de beide hoofden der delegaties, dus dat zullen waarschijnlijk Sjahrir met ondergeteekende zijn, de procedure van de verdere vergaderingen met elkander vaststellen. Hier blijkt uit den gang van zaken vanzelf nog weer eens, dat het voorzitterschap van deze Commissie toch niet zulk een onschuldige zaak is als sommige lieden in Nederland dat aanvankelijk blijkbaar hebben gedacht. Toch zal ik mijn best doen de verantwoordelijkheid, die hieruit voortvloeit, niet grooter te maken dan strikt noodzakelijk is. Woensdag vond de perslunch plaats, waarbij ik ook een onderhoud had met den republikeinschen onder-minister van voorlichting, den heer Tanzil, die mij herinnerde aan zijn bezoek aan Delft. De buitenlandsche journalisten hier schijnen mij door elkaar genomen op de hand van de republiek te zijn. Een man als Clurman van U.P., die kennelijk eenig negerbloed in zich draagt, lijkt mij voorbeschikt om op de hand van de republiek te zijn. Een gesprek, dat ik later met Robert Kiek had, die er behoefte aan voelde om zich schoon te wasschen van de smet, die op hem als oorlogscorrespondent in den winter van '44-'45 was gevallenGa naar voetnoot2., bevestigde mij dit in sterke mate. Een Australiër als Jenkins, die hier voor de B.B.C., optreedt, schijnt ook niet heelemaal zuiver op de graat te zijn, hoewel de man zich tegenover mij redelijk gedroeg. Dat was misschien, omdat hij ook van onzen kant faciliteiten wenscht om met Morrison van de Times samen een reis door Sumatra te maken. Hij legde nog weer eens den nadruk op de beteekenis der objectiviteit van het verslag, dat hij zou produceeren. Nu heb ik een flauw vermoeden, dat de objectiviteit van dit soort heeren bij ons den indruk maakt, dat zij nogal pro-republikeinsch zijn. Enfin, daar is niet veel aan te doen. Wij zullen de heeren onder de kin strijken zoo goed als wij dat kunnen. De aanstelling van | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Samkalden tot public relation officer schijnt wel een behoorlijken indruk gemaakt te hebben. Een soort herrie tusschen Aneta en de buitenlandsche persagentschappen werkt ook niet erg prettig. Aneta beschuldigt A.P. en U.P. nu weer van het uitzenden van het bericht omtrent Malang, niettegenstaande ik hierover aan de heeren had medegedeeld hoe deze begripsverwarring bij Soedarsono was ontstaan. Van den kant van den R.V.D. werd mij met stelligheid ontkend, dat zooiets zou zijn uitgezonden. Zoek het nu maar uit! Het intieme diner bij Lord Killearn gisteravond samen met Van Mook was uiterst pleizierig. De Engelschen zijn toch wel merkwaardige opportunisten. | |||||||||||||||||
Zaterdagochtend, 28 September 1946Gisteren bezoek gehad van de heeren Mas Slamet, Gerke en 's middags van den Amerikaans den consul-generaal Foote. Van Poll zag in Slamet een beschaafden Javaan; ik ben meer geneigd den nadruk te leggen op het kruiperige in dezen man. Hij zit nu eenmaal vierkant tegenover zijn volk, maar op een mij heel wat onsympathieker manier dan een man als Abdulkadir. Van het heele verhaal betreffende de afvaardiging van den Democratischen Bond naar Pangkal-PinangGa naar voetnoot1., waarvoor hij door den luitenant-gouverneur-generaal zou zijn gewraakt, bleef natuurlijk niets overGa naar voetnoot2.. Zijn positie is door deze rel weer niet versterkt. Zijn betoog tegen de besprekingen met de republiek was gebaseerd op het feit, dat men daardoor de positie van de republiek versterkt. Zijn alternatief was geleidelijke militaire uitbreiding van bruggenhoofden. Over de consequenties van deze aardigheid had deze groote man blijkbaar nooit gedacht. Volgens mij zit er in | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
zeer sterke mate achter, dat hij bang is voor zijn huid, wanneer de republiek de baas wordt. Wij hebben hem betuigd, dat het natuurlijk noodzakelijk is, evenals bij een staking, wederzijds van rancunemaatregelen af te zien. Het gesprek daarna met den heer Gerke was belangrijk leerzamer. Hieruit bleek mij, dat deze ex-hooge bestuursambtenaar toch ook op het standpunt staat, dat wij moeten trachten tot een accoord te geraken. Ook in zake Soekarno was bij hem geen seconde twijfel. Merkwaardig was het gesprek met den Amerikaanschen consulgeneraal, die eigenlijk het standpunt van de militairen kwam verdedigen. Hij wees in het bijzonder op berichten, die hij uit Soerabaja had van een zekeren Meneer Van den Arend, een Amerikaansch burger van Hollandsche afkomst, die bestemd is om straks consul in Soerabaja te worden. Foote interpreteerde deze berichten aldus: ‘You are preparing a first class disaster in Soerabaja’. De republikeinen zouden troepen in zeer gunstige posities rondom onze stellingen hebben geconcentreerd. Hij meende, dat wij zonder meer de sluizen moeten bezetten in de Brantas, welke de irrigatie van het gebied rondom Soerabaja beheerschen en die door de republiek gesloten worden gehouden, zoodat de oogst rondom Soerabaja verdroogt. Wij wezen hem op het standpunt, dat Amerika officieel tegenover ons inneemt. Hij deed zeer optimistisch, meende dat hierin een wijziging zou ontstaan en beriep zich daarbij op zijn tallooze berichten, o.a. op een uitvoerig rapport, dat hij in antwoord op een particuliere vraag van Byrnes aan dezen zou hebben gezonden. Wij hebben getracht hem duidelijk te maken, dat er officieel nog weinig van een veranderde houding viel te ontdekken. Ik geloof, dat wij moeten bedenken dat deze man, die hier twintig jaar in de koloniale sfeer heeft geleefd, toch nog moet worden beschouwd als een old-colonial. Intusschen is zijn activiteit jegens Amerika voor ons natuurlijk nooit verkeerd. Hij doet een poging hier verstandige journalisten heen te krijgen. Hij memoreerde de reis van Gunnison, inderdaad een prima man, dien ik ook in Den Haag indertijd ontmoette, maar waarvan de berichten gisteravond meldden, dat hij bij een vliegtuigongeluk helaas is omgekomen. Dat beteekent één vriend van Nederland in deze wereld van hyena's minder. Verder kreeg ik gisteravond via Sanders de ontwerp-toespraak van Lord Killearn voor de openingsvergadering. Gisteravond heb ik mijn speech geproduceerd en zal zien deze vandaag goedgekeurd te krijgen. Sjahrir is gisteravond om vijf uur te Batavia gearriveerd, echter al- | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
leen in gezelschap van den minister van verkeerGa naar voetnoot1.. Het wil mij toeschijnen, dat dit alleen is gebaseerd op het dringende verzoek van Lord Killearn, maar dat er Zondag van de eerste zitting nog niet veel zal komen, want dan zouden er toch ook andere figuren hier aanwezig moeten zijn. Indien de heeren het Zondag of Maandag niet voor elkaar krijgen, gaan wij rustig naar Pangkal PinangGa naar voetnoot2. en dan moeten zij in vredesnaam maar wachten. Persoonlijk betreur ik deze volgorde echter ten zeerste. Van Mook heeft gistermorgen een nota opgesteld, waarin hij zijn gedachten over verleden en toekomst der onderhandelingen op een buitengewoon knappe wijze heeft geformuleerd. De Boer zei gisteravond, mede naar aanleiding van deze nota, half gekscherend, half ernstig: ‘Er zal eenmaal voor dezen man toch een standbeeld worden opgericht’. Hij prees zich gelukkig, dat hij met het schelden op Van Mook, ook in het verleden, nooit had meegedaan; helaas kan Van Poll dat van zichzelf niet getuigenGa naar voetnoot3.. Toch gaat ook de samenwerking tusschen deze twee op het oogenblik lang niet slecht. | |||||||||||||||||
Woensdag, 2 October 1946In de afgeloopen dagen is er zooveel gebeurd, dat ik aan dit verslag nauwelijks toekwam. Zondagmorgen was Sjahrir bij Lord Killearn. Wright kwam Sanders halen voor een verslag over dit gesprek; aangezien de heeren echter blijkbaar een prettige borrel hadden gedronken, vond Sanders het verstandig mij regelrecht op Killearn los te laten en hem aan mij zijn verhaal te laten doen. Ik ben daar toen geweest en heb daarna met de Engelsche party in Hotel des Indes rijsttafel gegeten. Het gesprek Killearn-Sjahrir had betrekkelijk weinig opheldering gebracht. Wel had Sjahrir de uitnoodiging aanvaard voor de lunch bij Lord Killearn met mij voor Maandag. Killearn vertelde mij ondertusschen, dat de Engelsche regeering accoord ging met het verstrekken van steenkool ten behoeve van | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
rijsttransport uit het binnenland voor de uitvoering van het accoord Sjahrir-NehroeGa naar voetnoot1.. Ten aanzien van Madoera had Sjahrir zich beroepen op moeilijkheden door het afsnijden van het vervoer van levensmiddelen uit den Oosthoek naar Madoera door onze marine. Hij zei: ‘I do not believe that Dr. Van Mook knows anything about this’. Later ontkende admiraal Pinke, dat dit in de laatste maanden zou zijn gebeurd. Er is eenmaal een prauw in den grond geschoten, maar daarna zijn slechts wapens aangehouden en zelfs rijst voor de T.R.I. is doorgelaten. Dit verhaal van den heer Sjahrir klopt dus niet best. Wordt hem wat wijs gemaakt? Mijn aanwezigheid bij het gezelschap van Lord Killearn in de eetzaal van des Indes viel allerlei lieden nogal duidelijk op. Ik kan niet zeggen, dat ik den indruk kreeg van een prettige verstandhouding tusschen talrijke van de overige gasten en ondergeteekende. Maandagmorgen voor de lunch met Sjahrir vergadering van de commissie-generaal over de nota, waarin Van Mook zijn algemeene beschouwingen had gegevenGa naar voetnoot2.. Van Poll had een soort contra-memorie geschreven, die hij voorlas. Ik kan mij niet onttrekken aan den indruk, dat hij zich in een lastig parket gevoelt, maar toch zijn way out heeft gevonden. Deze bestaat in feite uit een scherp onderscheid tusschen de theoretische grondslagen van het recht, ook van het recht op revolutie, en de modus voor het practische handelen. Dit culmineert misschien in de stelling, dat hij ook na een overgangsperiode het recht tot uittreding niet erkent, maar er direct achteraan zegt: indien zij het toch doen, dan zullen wij hen niet met wapengeweld daar van af houden. Het lijkt mij toe, dat dit een prachtig uitgangspunt is voor een debat in de Tweede Kamer en nog mooier misschien als grondstelling voor een proefschrift, maar ik meen dat de commissie-generaal verstandig doet deze uitspraak als orakeltaal te aanvaarden, dankbaar erkennend dat men in de practijk, zooal niet hetzelfde zegt, dan toch wel hetzelfde doet. Het zou kunnen zijn, dat dat voor de Indonesiërs precies datgene is, waar het eigenlijk om gaat. Het slot van de vergadering was dan ook, dat wij de geheele beschouwing haar eigen plaats hebben gegeven en met vreugde hebben geconstateerd, dat wij hierover geen ruzie zullen krijgen, omdat wij dien theoretischen grondslag in alle gemoedsrust buiten beschouwing kunnen laten. Het komt er | |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
dus op neer, dat waar Van Mook in de nota uitgaat van de redeneering, dat den Indonesiërs een soort theoretisch recht op zelfbeschikking wordt toegekend, Van Poll daartegen zijn bezwaren tot uitdrukking bracht. De vergadering heeft dit als zoodanig aanvaard, maar heeft zich van harte aangesloten bij de practische voorstellen, zooals Van Poll die ten slotte heeft gedaan en zooals die in zijn nota zijn neergelegd. Ik twijfel er geen seconde aan of dit zal ons mede-lid Van Poll een maximum aan bevrediging schenken, meer dan de afwijzing van zijn theoretisch uitgangspunt aan onvoldaanheid zou kunnen scheppen. Noch De Boer, noch ik hebben verder wezenlijke critiek op de beschouwing van Van Mook geleverd; het was alsof wij er bij voorbaat zeker van waren, dat de discussie langs andere lijnen zou loopen. Ten aanzien van het gesprek, dat ik met Sjahrir zou voeren, werden maar een paar practische punten naar voren gehaald. Van Mook heeft terecht gevraagd hem er op te wijzen, dat wij voor den toestand in Soerabaja geen enkele verantwoordelijkheid wenschen te aanvaarden. Zoolang zij het water in de sluizen van Modjokerto tegenhouden, bestaat een groot gevaar voor militaire botsingen, waarvoor zij in dit geval a priori de verantwoordelijkheid krijgen. Het tweede punt betrof de vergadering onder Lord Killearn, waarbij vastgehouden moet worden aan den eisch deze te houden in het Britsche consulaat-generaal. Ten aanzien van de lunch en het gesprek met Sjahrir moet ik toegeven, dat ik deze met wat meer dan gewone nieuwsgierigheid tegemoet zag. Immers, ik had den indruk en heb dezen nog, dat van dit gesprek wel het een en ander zou afhangen. Voor den Oosterling zijn personen vaak belangrijker dan staatsbladen en hoezeer deze Oosterlingen ook onder Westerschen invloed mogen staan, uit allerlei uitingen uit het vorige jaar was mij bekend dat deze oude Oostersche waarheid ook voor hen nog nooit heelemaal is verbleekt. Ik wist o.a. uit een brief van Goedhart, waarin hij mij voorstelde Sjahrir in Cairo te ontmoeten, dat ook Sjahrir voor dit gesprek meer dan gewone belangstelling moest hebben. Aan den anderen kant zat er voor mij de moeilijkheid in, dat ik eenerzijds geneigd was tot ronduit en op den man af spreken, doch tegenover dezen Oosterling in de noodzaak verkeerde mijzelf in dit opzicht sterker in de hand te houden dan ik normaal geneigd ben als nuttig te beschouwen en ook te doen. Merkwaardig was, dat ik mij van te voren ook betrekkelijk weinig in mijn gedachten had vastgelegd. Of dit een soort geestelijke luiheid was, | |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
die ik wel vaker in mijzelf voel, of een gevoel van een zeker vertrouwen dat op het moment zelf de juiste reactie op de andere persoonlijkheid zou volgen, weet ik niet. Achteraf geloof ik, dat het goed was, dat ik mij niet al te veel had geprepareerd en daarmede de natuurlijke vanzelfsprekendheid in het gesprek niet werd kapot gemaakt. Ik kende dezen man niet en het was daarom natuurlijk, dat ik uitsluitend afging op de mogelijkheid in het gesprek de juiste houding tegenover hem te vinden. De hoofdzaak zou daarbij zijn hem tot een zekere openhartigheid te brengen, althans voor mijzelf een meening te krijgen over de vraag of deze man oprecht is of niet. De lunch met Killearn en Wright verliep voortreffelijk. Deze Engelschen verstaan hun vak en hebben genoeg beheersching van de techniek der conversatie om den toon te treffen, waardoor zij hem los kregen. Hun vroegere ervaring met hem bracht blijkbaar mede, dat zij het in de lijn van de humor zochten en ik moet zeggen, dat dit behoorlijk gelukte. Sjahrir is dan goedlachs en drinkt een goed glas wijn. Het eenige zakelijke gedeelte van dit gesprek ging over Soerabaja en Lord Killearn gaf hem den indruk, dat dit ook den Engelschen een doorn in het oog is. Ten aanzien van den gang van de conferentie draaide Killearn op diplomatieke wijze om de problemen heen. Om half drie deponeerde Killearn Sjahrir en mij op zijn platje. Het gesprek begon onmiddellijk in het Nederlandsch, dat ook Sjahrir kennelijk gemakkelijker ligt dan het Engelsch. Ik heb het twee en een half uur durende gesprek eigenlijk in twee stukken verdeeld. Het eerste gedeelte, dat het langste was, van volstrekt persoonlijken aard, het tweede in mijn kwaliteit. In het persoonlijke gedeelte gaf ik hem in de eerste plaats een kijk op de ontwikkeling van de politieke verhoudingen in Nederland en in het bijzonder op de plaats van de Partij van den Arbeid. Ik memoreerde, dat, zoowel hijGa naar voetnoot1. als ik, ieder op eigen wijze, ons socialisten noemen en dat wij uit dien hoofde mogen zeggen, dat, indien het aan ons, als politieke geestverwanten, niet gelukt het probleem Nederland-Indonesië tot een oplossing te brengen, er waarschijnlijk niet zoo iets bestaat als wat wij beiden als een oplossing beschouwen. Ik drukte hem op het hart, dat uit dien hoofde op ons beiden persoonlijk een historische verantwoordelijkheid rust, die ons er toe moet brengen een oplossing te scheppen. Deze zou pas dan een oplossing zijn in onze oogen, indien de eer van beide volkeren, ook van het mijne, zooals ik hem met nadruk zei, zou kunnen worden | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
gered. Ik ben hier gekomen in de vaste overtuiging, dat dit met Sjahrir mogelijk moet zijn. Mocht dit niet gelukken, dan meen ik, op grond van de geheele situatie, dat de verantwoordelijkheid voor die mislukking, historisch gezien, op hem zou komen te rusten, tenzij duidelijk zou zijn dat zijn volk hem in den steek zou laten. Ik heb hem duidelijk gemaakt, dat de toestand in Nederland thans politiek zoodanig is, dat wij als commissie-generaal onnoemelijk veel sterker staan dan het Kabinet van verleden jaarGa naar voetnoot1.. Dit immers is toe te schrijven aan de parlementaire regeering én voor een deel ook aan het feit, dat het probleem Indonesië geen specifiek R.K. probleem is. Met het bekende opportunisme van de Roomsch-Katholieken op ieder gebied, dat niet specifiek R.K. is, kan men gerust aannemen dat de Roomsch-Katholieken de oplossing, die door de commissie-generaal, met Van Poll als lid, zal worden voorgesteld, zullen aanvaarden en de regeering daarbij niet zullen laten springen. Dat is de kracht van den politieken toestand aan Nederlandsche zijde. Ik wees op het congres van de Partij van den ArbeidGa naar voetnoot2., dat met grote eenstemmigheid tot een zeker inzicht was gekomen en dat m.i. den weg wijst naar een oplossing in den zin, zooals ik boven bedoelde. Aan het slot van deze beschouwing heb ik hem gevraagd mij nu te zeggen hoe de politieke kracht aan Indonesische zijde ligt en of zijn delegatie er op kan rekenen, dat een afspraak zal worden gehonoreerd door de politieke partijen. Hij begon met in algemeenen zin bevestigend te antwoorden en motiveerde daarna de uitzondering van het communistisch-anarchistisch blok. Hij schatte de kracht van het georganiseerd communisme, waarvan Alimin de leider is, niet al te groot. Veel van hetgeen er tegenaan hangt is eigenlijk meer anarchistisch; zij behooren echter ook tot de tegenstanders van het nieuwe KabinetGa naar voetnoot3.. Dit heeft echter groote innerlijke kracht, omdat volgens hem in dit geval de partijen er niet bij gesleept zijn, maar uit zichzelf hebben gevraagd om aan de regeering te mogen deelnemen. De Masjoemi is | |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
een groote partij, die echter over weinig prominente figuren beschikt. De P.N.I. is de partij van de intelligentsia en van al diegenen, die op een of andere wijze bij het bestuur waren betrokken. Hij typeerde deze partij door te zeggen: sociaal-politiek zijn zij de liberalen van 1880. De derde groote partij is de socialistische, de Pesindo, die weer zeer aan kracht gewonnen heeft door het feit, dat de partij Boeroeh, de tot partij geworden vakvereeniging, zich onder de leiding van Setyadjit bij de Pesindo heeft aangesloten, hetgeen ook trouwens voor de hand lagGa naar voetnoot1.. Deze drie groote partijen dragen thans de regeering, met de communisten als eenige politieke oppositie. Op mijn vraag, hoe dan menschen als SoetomoGa naar voetnoot2. bestaan, antwoordde hij dat wij ons daarop niet moeten verkijken. Deze man is nog wel met de regeering mee te krijgen. Volgens Sjahrir is de eenige moeilijkheid, dat hij zichzelf opwindt als hij spreekt. Daarna kwam ik vanzelf op de vraag hoe elementen, die, buiten de sfeer van het politieke, als militair of als pemoedaGa naar voetnoot3., zich tegen de regeering verzetten, tot rede zullen moeten worden gebracht. Ik merkte op, dat mijn persoonlijk uitgangspunt daarbij is, dat die plicht in de allereerste plaats op zijn regeering rust en dat wij dit aan hem zullen overlaten, maar dat hij er toch wel rekening mee moet houden, dat, indien ik op de fiets van Batavia naar Bandoeng ga en daar nooit aankom, mijn vrienden waarschijnlijk toch langs militairen of politioneelen weg op eigen gelegenheid een onderzoek zullen instellen naar wat met mij gebeurd is, m.a.w. indien de republiek geen mogelijkheid biedt voor het practisch handhaven van de veiligheid, hoogere organen zich verplicht zullen zien in te grijpen. Politiek gezien zal het daarom het verstandigste zijn, indien - zelfs bij lichten twijfel - de republiek zelf hulp zou inroepen. Sjahrir achtte dit inderdaad de beste en ook voor hem aanvaardbare ziens- | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
wijze. Nu had ik den indruk, dat zijn instemming sterker sloeg op het overlaten van de orde-handhaving aan de republiek dan op het laatste gedeelte van mijn betoog, hoewel hij dat niet tegensprak. Trouwens, het was heelemaal mijn indruk, dat het soms wel eens moeite kostte om hem op bepaalde punten tot tegenspraak te dwingen. Zoo hebben wij een aantal punten besproken. Ik heb hem ook mijn zienswijze gegeven van personalistischGa naar voetnoot1. standpunt uit, dat practisch voert tot de toepassing van het federatieve beginsel. Ik heb den nadruk gelegd op het feit, dat ook functies zullen moeten worden vervuld door organen, die door Indonesië en door Nederland gemeenschappelijk worden gecreëerd; dat voor mij daarin de geheele aanvaarding hunnerzijds van het samengaan was gelegen en dat daarvoor, ook indien beide deelen een eigen grondwet hebben, een gemeenschappelijk statuut zal moeten worden gemaakt. Met dezen gedachtengang heeft hij onomwonden zijn instemming betuigd en gezegd, dat langs deze lijnen zeker kon worden gewerkt. Op een gegeven oogenblik maakte ik in het verlengde van deze discussie min of meer gekscherend de opmerking, dat wij hier niet bij elkaar zaten om al vast een regeling te maken. Daarmede was hij het natuurlijk eens, maar intusschen waren er van weerskanten toch een aantal gedachten gelanceerd, die met deze regeling verband hielden. In dit gesprek en eigenlijk ook al tijdens de lunch heb ik telkens den indruk gekregen, dat de figuur van Soekarno ook voor dezen man zekere moeilijkheden in zich bergt. In het Engelsche gesprek over de ziekte van Soekarno merkte ik heel duidelijk, dat er van een intieme vriendschap tusschen deze twee waarschijnlijk geen sprake is. Hij sprak ten minste met erg weinig warmte over deze figuur. Ik heb er ook niet achter kunnen komen of Soekarno nu de leiding van de P.N.I. heeft. Ik kreeg den indruk, dat dat zeker niet het geval is en dat men hoogstens kan zeggen, dat hij op de P.N.I. steunt. Geleidelijk is dit gesprek overgegaan naar het tweede gedeelte, waarin ik de mij opgedragen zakelijke bespreking als voorzitter der commissie-generaal heb gevoerd. Ik heb hem in zeer duidelijke termen over Soerabaja gesproken en gezegd, dat deze situatie in normale omstandigheden, zonder besprekingen in het vooruitzicht, al lang haar oplossing zou hebben gevonden door militaire actie onzerzijds. Wij doen dit niet om den psychologischen achtergrond voor de onder- | |||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||
handelingen niet te bederven. (Ik verzweeg maar, dat de Engelschen het verbieden.) Daar hoort echter als parallel loopende daad van de republiek bij, dat men water geeft en niet toegeeft aan die elementen, die hun machtsgevoelens botvieren in de gedachte, dat zij de Nederlanders nu eens ergens goed in de knel hebben. Bovendien voegde ik er aan toe, dat, zoowel hij als ik, ja zelfs zijn generaals en ook onze generaals, om dit conflict in Soerabaja geen hap minder eten, maar dat dit geval uitgevochten wordt op de ruggen van enkele honderdduizenden Indonesiërs, wier rijstoogst verdroogt. Hij heeft mij beloofd hier direct maatregelen te zullen nemen. Het is een beetje vervelend, dat ik bij een dergelijke toezegging dan eigenlijk het gevoel krijg: Wat stelt dat voor? Grijp ik hierbij niet in de watten? Killearn zou Dinsdagmorgen 10 uur met kracht op deze zaak terugkomen. Het volgende punt betrof de komende conferentie. Wij waren het er snel over eens, dat die in twee gedeelten moet uiteenvallen: zeer snel een accoord over de beginselen en daarna een zeer uitvoerige, in vele gemengde commissies uiteenvallende, technische onderhandeling over de republikeinsche en ook de gemeenschappelijke organen, die in dit land zullen moeten worden geschapen. Voor het eerste noemde ik als einddatum 1 November, het tweede gedeelte schatte ik op een jaar. Met het eerste ging hij accoord, van het tweede gedeelte meende hij dat het misschien nog wel langer zou kunnen duren. Bij dit laatste was het opmerkelijk, dat hij er direct op wees, dat dan voor de militaire vraagstukken het eerst een commissie zou moeten worden gevormd, en dat hij meende, dat dit misschien het lastigste onderwerp zou zijn. Ik heb dit onderschreven onder het motto, dat militairen nu eenmaal in de wereld gehuurd worden om te schieten en dat zij daar op het oogenblik blijkbaar moeilijk van af te brengen zijn; dat zij in de politiek soms gevaarlijk zijn: zie de heeren, die de republiek op de wapenstilstandsbesprekingen heeft losgelaten. Ik herinnerde hem daarbij aan een opmerking uit het eerste gedeelte van ons gesprek, waarbij ik er sterk den nadruk op had gelegd, dat iemand, die van de overtuiging uitgaat, dat er een oplossing zal komen, op allerlei details anders onderhandelt dan iemand, die hierin niet gelooft of er misschien zelfs heimelijk tegen is. De onderhandelingen over den wapenstilstand van de zijde van de republiek geven een typisch voorbeeld van lieden, die niet met vrede rekenen. Wanneer wij straks een basic agreement hebben gesloten en wij gaan spreken over de militaire en politieke organisatie, dan mag dit soort lieden wel behoorlijk in de gaten worden gehouden. | |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
Vervolgens kwam het meest concrete en daarom moeilijkste punt: de vergadering van volgende week. De bedoeling was om de openingsvergadering te houden met een delegatie, aan welker hoofd Soekarno en Hatta zouden staan. Dit zou voor ons de noodzaak meebrengen naar het binnenland te gaan. In dit opzicht was wel merkwaardig, dat hij mij vertelde, dat Soekarno niet in Batavia durft te komen en dat, indien Hatta het wel zou durven en zou gaan, talloozen in het binnenland hem dit zouden beletten, omdat algemeen de overtuiging heerscht dat wij deze beide heeren niet ongemoeid zullen laten. Ik heb hem gezegd, dat bij den huidigen stand van zaken Soekarno waarschijnlijk in zijn huis te Batavia minstens even veilig zou zijn als ik in Djokja, indien beide regeeringen voor deze veiligheid instaan. Ik heb hem duidelijk gezegd, dat er onzerzijds in het begin van de onderhandelingen geen sprake van kon zijn, dat de commissie-generaal een reis naar Djokja zou ondernemen. Ik begreep dit ook niet uit het oogpunt van de republiek. Waarom zou deze op de eerste vergadering, onder leiding van de Engelschen, waar niets dan formeele kwesties worden behandeld, alle zeilen bij de mast trekken? Ik gaf hem als mijn persoonlijke meening te kennen, dat de commissie er heel wat minder bezwaar tegen zou hebben om de overeenkomst in Djokja te onderteekenen; wij zouden dan immers toch de handteekening van Soekarno noodig hebben. Bovendien zou na het bereiken van een formeele overeenstemming voor ons de toestand ook principieel een andere zijn geworden. Ik wist hiermede ook het standpunt van Van Poll te hebben weergegeven. Het moeilijke met Sjahrir is, dat hij in zoo'n geval zegt: ‘Ik ben het volkomen met U eens, maar begrijp goed, dat wij allerlei menschen achter ons hebben, die Djakarta niet vertrouwen.’ Ik wees hem er op, dat deze stad toch met groote waarschijnlijkheid de federale hoofdstad zal worden en dat het dus volkomen logisch is, dat wij elkander daar ontmoeten en dat op hem de plicht rust dergelijke overwegingen dan maar aan zijn menschen duidelijk te maken, zooals wij dat ook doen op het oogenblik. Gaan wij telkens uit den weg, dan is het zeker dat wij geen resultaat bereiken. Hier ergens plaatste hij de opmerking, dat, indien ik dat zoo betuig, zij dit volledig kunnen aanvaarden, omdat zij 100 % vertrouwen in mijn persoon hebben, maar dat hij voor de moeilijkheid staat deze dingen aan anderen duidelijk te maken. Ik heb hem aangeraden de consequenties van zijn uitspraak te trekken en zich te dier zake op mijn stellige meening te beroepen. Bovendien meende ik dat de eerste vergadering nu toch niet zal | |||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||
plaats vinden voor de publicatie van de nieuwe ministerslijstGa naar voetnoot1.. Dat beteekent, dat de republiek een delegatie kan samenstellen, waarbij de bevoegdheid van Soekarno vanzelfsprekend op Sjahrir wordt overgedragen. Het slot van deze discussie was, dat hij als conclusie aanvaardde, dat volgende week Maandag, 7 October, de eerste vergadering zal plaatsvinden, die gedeeltelijk openbaar zal zijn. Zij zal worden gehouden in het Britsche consulaat-generaal onder voorzitterschap van Lord Killearn. Tegenover de Nederlandsche delegatie, die bestaat uit de commissie-generaal, met Dr. Idenburg als plaatsvervanger van den luitenant-gouverneur-generaal, plaatst de republiek een delegatie met aan het hoofd Soetan Sjahrir, verder Amir Sjarifoedin met als plaatsvervanger Soedarsono, Dr. Roem als vertegenwoordiger van de Masjoemi en Soesanto, oud-burgemeester van Madioen, als vertegenwoordiger van de P.N.I. Idenburg kwalificeerde deze later tegenover mij als een sterke republikeinsche delegatie. Zoowel Roem als Soesanto schijnen voor ons zeer aanvaardbare figuren te zijn. Ten slotte bracht Sjahrir naar voren of het niet gewenscht was in zooverre van het plan van de voorbereidingscommissieGa naar voetnoot2. af te wijken, dat ook de verdere vergaderingen onder voorzitterschap van Lord Killearn zouden plaats vinden. Ik heb mij daar ten stelligste tegen verzet en hem gezegd, dat het bij ons beiden, over tien jaar terugziend op geslaagde besprekingen, een gevoel van schaamte zal moeten wekken, dat wij niet in staat zijn geweest deze zaak als verantwoordelijke partijen samen te regelen, zonder er een derde in te betrekken, dien wij er liever niet in hebben. Hij gaf mij toen wel weer een merkwaardige tegenmotiveering: in allerlei kringen in het binnenland gelooft de meerderheid heelemaal niet in de mogelijkheid van een accoord. Dezulken meenen, dat het toch weer op niets zal uitloopen. Is er dan een neutrale Engelschman bij geweest, dan kan men aan den onzij- | |||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||
digen derde vragen een verklaring te geven van den gang van de onderhandelingen en van de gronden, die tot mislukking hebben geleid. Het was ons beiden duidelijk dat het uitgangspunt van deze lieden en van ons volstrekt verschillend is en dat wij in dit opzicht aan ons standpunt moeten vasthouden. Hij zal Woensdag of Donderdag naar Djokja gaan en trachten dit voorstel aanvaard te krijgen. Hij rekent er op Zaterdag of Zondag weer terug te zijn en het zal goed zijn, indien ook de commissie-generaal dan terug isGa naar voetnoot1., ten einde een laatste definitieve afspraak te kunnen maken. Of de zaak lukken zal, hangt er dus heelemaal van af of Sjahrir het nieuwe Kabinet van de juistheid van onzen ge dachtengang kan overtuigen. Bij vijven was het gesprek ten einde. Ik heb er in korte woorden Killearn de zakelijke kanten uit medegedeeld en heb ook verder tegenover de commissie-generaal geen uitvoerig en systematisch verslag uitgebracht. Vraagt men mij nu of Sjahrir in dit gesprek volkomen eerlijk is geweest, dan moet ik zeggen dit uitermate slecht te kunnen beoordeelen. Waar het zijn persoonlijke instelling betrof, had ik den indruk dat dit stellig wel het geval was. Sluyser zei mij later, dat hij op hem een nogal leugenachtigen indruk had gemaakt. Ik kan dat niet bevestigen. Veel zal afhangen van de resultaten, die hij aan het eind van de week meebrengt. Gaat alles volgens het afgesproken programma, dan is dat een gunstig verschijnsel, niet alleen omdat hij mij dan blijkbaar niet belogen heeft, maar vooral omdat hij kans ziet zijn Kabinet mee te krijgen. Komt er een kink in de kabel, dan is er ruimte voor twee veronderstellingen, nl. dat hij tegen mij ja zegt en ook in Djokja ja zegt, maar anderen neen zeggen; het is dan echter ook mogelijk, dat hij tegen mij ja zegt en zelf in Djokja ook neen zegt. Mocht dat laatste waar zijn, dan ziet de toekomst er uiterst somber uit. Het zal alleen moeilijk zijn om hiervoor een bewijs in handen te krijgen. Voorlopig ben ik geneigd deze somberste van alle veronderstellingen ter zijde te leggen.
Verder had ik Maandagavond een interview met den vertegenwoordiger van U.P., Clurman. Samkalden had hem geïntroduceerd voor een paar vragen; het bleek een formeel exclusief interview te moeten worden. Ik heb hem dat gegeven, omdat hij zich bereid verklaarde | |||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
den tekst onmiddellijk uit te werken en aan mij ter goedkeuring voor te leggen. Dat geschiedde niet alleen, maar ik had bovendien de gelegenheid den tekst door de geheele commissie-generaal te laten goedkeuren. In dit gesprek zijn wel een paar dingen weggegeven en Clurman gevoelde zich kennelijk in zijn schik met dit resultaat. Van Mook meende - zonder dat hij daar overigens bezwaar tegen maakte - dat Den Haag misschien wel eenig protest zou aanteekenen. Ik heb hem echter gezegd, dat ik dan met kracht terug zou slaan. Wij hebben nu bijna een jaar kwaad gesproken van de voorlichting, die de hier aanwezige journalisten aan de wereld geven. Ik wil een poging doen om met deze menschen op beteren voet te komen en er voor zorgen, dat zij ons minstens even goed gelooven als de republiek. Daarvoor is het noodig, dat wij hen in hun beroepsuitoefening behulpzaam zijn en nieuws verschaffen, dat, zonder ons in de vingers te snijden, voor hen minstens even waardevol is als de verhaaltjes van de republiek. Dat kan vrij gemakkelijk, omdat het mogelijk moet zijn hen te laten zien, dat wij geloofwaardiger zijn. In dit gesprek met Clurman kreeg ik voor het eerst den indruk, dat deze knaap nu bereid is mij meer te gelooven dan Soedarsono. Ik beschouw dit als een waardevolle overwinning. Van Mook had groot pleizier om dit betoog. Hij zei: ‘Nu zie je het zelf eens, zoo zit ik al een jaar.’
Maandagavond kwart voor twaalf verscheen Sanders aan mijn bed met de ontwerp-toespraak voor de openbare eerste zitting, waarin Killearn en Wright een paar wijzigingen voorstelden, beide natuurlijk kleine verzwakkingen, zoowel naar de zijde van de Engelschen als naar die van de republiek. Ik had daartegen geen bezwaar. 's Nachts zou dit nog in orde worden gemaakt en Dinsdagmorgen een Engelsche en Nederlandsche tekst ter hand worden gesteld aan Sjahrir. Ik ben benieuwd naar zijn toespraak. Dinsdagmorgen om half zeven start naar Pangkal PinangGa naar voetnoot1.. Een groote verzameling Nederlanders van allerlei slag en politiek, Chineezen, Arabieren en ook Indonesiërs, wat deze laatsten betreft in | |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
hoofdzaak in de delegatie van Van Mook. Dinsdagmorgen om tien uur openingszitting met een toespraak van Van Mook. Ik vond het een knap stuk van een man, die zich hier verdedigt tegenover zijn scherpste oppositie. Uit Chineesche kringen verneemt men duidelijk het bezwaar tegen publieke uiting van hun meening met het oog op het groote gevaar, dat de Chineezen in de republiek loopen. Dit is natuurlijk niet denkbeeldig, omdat hier ook republikeinsche journalisten zijn, die in Rajat en dergelijke bladen de mogelijkheid hebben om ieder soort vuil over de Chineezen in de republiek uit te storten. Gistermiddag verder excursie naar de Banka-tinmijnen, zeer interessant, maar doodelijk vermoeiend met het oog op de vier uur slaap, die wij in het laatste etmaal hadden genoten. Vanmiddag om half drie begint de volgende vergadering, waarin algemeene beschouwingen worden gehouden, een slaapverwekkende bezigheid. | |||||||||||||||||
Maandagmorgen, 7 October 1946Pangkal-Pinang is voor ons achter den rug. Zaterdag om half een kwamen wij weer in Batavia aan ter voorbereiding van de conferentie van vandaag. Het eerste punt was, dat Clurman Sanders er op opmerkzaam maakte, dat het zeer ongewenschte reacties zou hebben, indien Van Mook de conferentie van heden niet zou bijwonen. Men zou daar van alles uit kunnen fantaseeren: achteruitstelling van de beteekenis van deze conferentie of oneenigheid tusschen Van Mook en de commissie-generaal. Aanvankelijk steigerde ik tegen dezen gedachtengang, misschien een beetje, omdat wij zelf niet op de gedachte waren gekomen in onze bespreking van Zaterdagmorgen in Pangkal Pinang. Overleg met Idenburg leidde toch tot toegeven aan deze overwegingen en om half zes telefoneerde ik met Van Mook, die er direct mee instemde. Ik kreeg tusschen de regels door het gevoel, dat hij dit bij de zaak betrekken van zijn persoon in den grond toch niet onaangenaam vond. Gezien het vele, dat hij op het gebied van onderhandelingen met de republiek reeds heeft doorstaan, kan ik mij deze reactie ook eerlijk gezegd wel begrijpen. Zondagmorgen had ik een gesprek met Idenburg en generaal Spoor op verzoek van deze beide heeren. Ik kreeg den indruk, dat het Spoor er om te doen was mij eens den militairen gedachtengang goed duidelijk te maken. Ik maakte hem natuurlijk ook het verwijt, dat wij den stelligen indruk hebben dat er in het leger, weliswaar misschien | |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
geen eigen politiek wordt gevoerd, maar dat er toch een zoodanig volume van het officierscorps tegen de regeeringspolitiek is, dat onwillekeurig het effect hetzelfde is. Ik noemde hem het voorbeeld van den man, die uit Indië kwam en in Nederland voordrachten hield voor de troep en zijn college aanving met de mededeeling, dat leden van de Partij van den Arbeid verzocht werd maar weg te gaan. Ik vertelde hem dat wij hiertegen hadden geprotesteerd, maar dat het kennelijk niet gelukt was om dezen man te ecarteeren. Hij klaagde van zijn kant er over, dat er van regeeringswege weinig inzicht was gegeven in de te volgen politiek. Ik neem aan, dat dat gedeeltelijk wel juist is. Toch is ook dat geen willekeur van de politieke leiding, maar een gevolg van den gang van zaken. Thans is de tijd aangebroken, dat er in dit opzicht meer mogelijkheden voor de voorlichting bestaan. Hij wees er op, dat voor den gewonen officier in het veld en ook voor den soldaat het conflict hieruit bestaat, dat hij aan den eenen kant ziet onderhandelen met de republiek en aan de andere zijde militair het gevoel heeft, dat de republiek bezig is in elkaar te zakken. Hij denkt dus vanzelf: politici zwijg nog even, dan knappen wij straks dit zaakje in een handomdraai op. Trouwens ik moet toegeven, dat deze plausibele redeneering aan alle kanten telkens opduikt. In het bijzonder Van Poll wordt hiermede kennelijk regelmatig van buiten af bewerkt. Ik plaats hiertegenover, dat dit, internationaal gezien, short view policy is; dat wij bij de onderhandelingen van deze wijsheid wel degelijk gebruik moeten maken, maar dat het ons beleid in de hoofdlijn niet kan beïnvloeden. Gelukkig is De Boer het met dezen gedachtengang altijd eens. Ten slotte sprak ik met generaal Spoor af, dat, zooals De Boer al eens eerder had voorgesteld, binnenkort een vergadering zal plaatsvinden van de commissie-generaal met de militaire leiding, waarin beide gelegenheid krijgen hun standpunt uiteen te zetten en wij ook van onzen kant een poging kunnen doen om eenig inzicht te geven in de politieke gedachtenlijn van dit oogenblik. Daarna, van kwart over een tot vier uur, lunch en gesprek bij Lord Killearn met Wright en Sjahrir. Wij maakten de agenda op voor de vergadering van vandaag en bespraken een aantal punten. In het algemeen was deze bespreking zeer bevredigend. Ook bevredigend, omdat Lord Killearn Sjahrir ten aanzien van een paar militaire punten duidelijk onder druk zette. Ik heb Sjahrir uiteengezet, dat, indien wij niet slagen in het treffen van een overeenkomst inzake het staken der vijandelijkheden, de soort eenzijdige wapenstilstand, die nu door het Britsche hoofdkwartier aan ons is opgelegd, niet kan worden ge- | |||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||
handhaafd. Zoowel het verbod tot patrouilleeren vijf mijl voorbij de frontlijn als de situatie in Soerabaja, waarbij de republikeinen ondanks de belofte van Sjahrir van verleden weekGa naar voetnoot1. nog altijd geen water geven, kan niet worden gehandhaafd. Dan zal ook militaire actie onzerzijds onherroepelijk aan de orde komen. Lord Killearn bevesstigde wholeheartedly deze zienswijze. Het resultaat was in ieder geval, dat Sjahrir beloofde Zondagavond nog met Soekarno te zullen telefoneeren. Ik geloof, dat het mij gelukt is hem duidelijk te maken, dat ook zijn gezicht met deze zaak is gemoeid. Wij kunnen hierover naar buiten niet blijven zwijgen, wanneer geen bevredigende oplossing wordt bereikt. Het zal dan voor de wereld duidelijk zijn, dat zelfs op dit niveau door allerlei krachten in de republiek een zelfstandige politiek wordt bedreven, die door de republikeinsche regeering kennelijk niet kan worden doorbroken. Nadat ik 's middags een beetje had gerust, vertelde Sanders mij om zes uur, dat Van Poll kennelijk nerveus was. Hij schreef dit toe aan het gevoel, dat hij er naast stond en de zaken door mij werden behandeld. Zoo ging hij blijkbaar van de veronderstelling uit, dat ik Spoor had uitgenoodigd en hij zou daar graag bij zijn geweest. Met Sanders besprak ik ook de kwestie, wie er in de verschillende commissies voor ons zitting zouden moeten nemen. Hij raadde zeer sterk aan Van Poll daarin zooveel mogelijk te betrekken. Ik moet toegeven, dat bij mij even een zekere kriebeligheid opkwam bij dezen gedachtengang. Toch geloof ik, dat het politiek gezien volkomen juist is om Van Poll zooveel mogelijk in de boot te krijgen. Ook het geval Maassen, die er nog altijd op een vreemde manier bijhangt, irriteert Van Poll kennelijk een beetje. Ik kan niet anders zeggen dan dat dat mijn schuld niet is. Ik heb niet het voorstel gedaan om menschen mee te nemen, waarvoor kennelijk geen duidelijke functie was aan te wijzen. Toch geloof ik, dat wij op den duur voor Maassen wel een oplossing vinden. Tot op zekere hoogte kan ik mij de geprikkeldheid van Van Poll over dit geval wel voorstellen. Het moet echter niet vergeten worden, dat er ook een stukje zelfverwijt in zal schuilen, omdat hij dezen man kennelijk dingen beloofd heeft in zijn gesprek met hem, die nu niet worden gerealiseerd. Het gevolg van dit gesprek is in ieder geval geweest een bepaalde tactiek mijnerzijds in de vergadering van 's avonds negen uur, waarin ik de heeren Van Poll en De Boer verslag heb gedaan en waarin wij de | |||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
toekomstige werkwijze met openhartigheid hebben besproken. Ik heb ronduit gezegd, dat ik eigenlijk Van Poll graag overal bij zou hebben en hem dus op die gronden ook in de commissie voor de truce (staking der vijandelijkheden) zou willen opnemen. In den loop van het gesprek werd het echter duidelijk, dat wij na iedere zitting van deze commissie in eigen kring met de deskundigen en alle leden van de commissie-generaal het besprokene nader zouden moeten behandelen en onze gedragslijn uitstippelen. Toen werd het aan ieder duidelijk, dat de aanwezigheid van Van Poll in de commissie zelf in belangrijk mindere mate noodzakelijk was. De heeren kwamen toen zelf tot de conclusie, dat in dit geval een afvaardiging onzerzijds van Van Mook en ondergeteekende voldoende was te achten. Met betrekking tot de richtlijn voor de bespreking, die Sjahrir en ik vanavond om vijf uur zullen hebben, hebben wij algemeen aanvaard dat het verstandigste is om de republikeinen nu maar eens te laten zeggen op welke punten zij een zekere vrees koesteren voor de ontmoeting tusschen het Nederlandsch bestuur en de organen van de republiek. De gedachtengang is om dan te trachten, nadat zij hun verlangens hebben uiteengezet, een beeld te ontwerpen van de wijze, waarop de Nederlandsche organen met de republiek kunnen samenwerken. Geen algemeene staatsrechtelijke theorie, maar liever beginnen met den practischen kant om dan ten slotte te eindigen met een op deze practische methode passende staatsrechtelijke formule. Gelukkig zagen wij dat ook Sjahrir in zijn openingstoespraak een appèl doet op het gezonde verstand. Zoo is het inderdaad. De delegaties zullen langs den weg van het gezonde verstand tot oplossingen moeten komen, die zij vertalen in woorden en beelden, die in de emotionele sfeer van het binnenland van Java zoowel als in die van Nederland verkoopbaar zullen moeten zijn. In deze formuleering ligt taak en werkwijze van de commissie-generaal bij de komende onderhandelingen vast. | |||||||||||||||||
Woensdagmiddag, 9 October 1946, 12.30 uurVanmorgen de eerste vergadering van de commissie voor de truceGa naar voetnoot1.. | |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
Het resultaat is voorloopig uitermate bevredigend. Maandag, vóór het groote diner, had ik een bespreking met Sjahrir hier in mijn kamer, waarover ik niet erg gelukkig was. Ik had het eigenaardige gevoel, dat ik met een botte afwijzing van een of andere gedachte erg gelukkig zou zijn geweest. Het duwen in een hoop watten is een vermoeiende bezigheid. Hij was niet erg onpleizierig, maar om een of andere reden buitengewoon ver af van de neiging om ook maar op eenigerlei kwestie een antwoord te geven, waaraan consequenties waren verbonden. Ik stelde hem de vraag, waar wij volgens zijn meening de zaak moesten aanpakken, maar ik kreeg daarop slechts ontwijkende antwoorden. Ik heb hem toen nog eens duidelijk en positief gezegd wat ik van den toestand dacht, maar ook dat bracht weinig uitkomst. Ik had Maandagavond op het diner van Killearn een beetje een beroerd gevoel en vertrouwde die gedachte ook even aan Killearn toe. Dinsdagmorgen kwam ik bij Sjahrir en had toen een onderhoud, dat een volstrekt ander karakter droeg. Wij kwamen toen te spreken over de truce-commissie en daarmede schoten wij plotseling veel sneller op, toen hij eenmaal de opmerking had gemaakt dat er aan zijn kant altijd groote vrees bestond, omdat men eigenlijk in het geheel niet wist welke militaire bezetting wij op Java en Sumatra hadden en welke plannen daarmede bestonden. Hij vroeg mij of wij bereid zouden zijn cijfers te produceeren. Ik heb hem toen direct geantwoord, dat dit de logische consequentie was van de wederzijdsche stabilisatie van de militaire positie en dat hij die getallen zonder meer kon krijgen. Bovendien werden wij het direct eens over het scheppen van een gemeenschappelijk orgaanGa naar voetnoot1., dat op het hoogste niveau alle regelingen van technischen aard, die uit de wapenstilstand voortvloeien, zou moeten maken en bovendien als arbitrageorgaan zou kunnen dienen bij geschillen, die uit de toepassing daarvan mochten ontstaan. Na over allerlei dingen nog een tijdje te hebben doorgepraat, waarbij ik in mijn indruk van een zekere bereidwilligheid alleen maar werd versterkt en na het bekijken van de mooie schilderijenverzameling in dit huis van Soekarno, verdween ik na ruim anderhalf uur met een kennelijk opgelucht gemoed. Daarna in den loop van den dag besprekingen gevoerd in de commissie-generaal met de militairen, waarvan de notulen een beeld geven. Spoor was in deze besprekingen uiterst pleizierig. Alleen begon | |||||||||||||||||
[pagina *23]
| |||||||||||||||||
De Commissie-Generaal in paleis Rijswijk (begin oktober 1946).
| |||||||||||||||||
[pagina *24]
| |||||||||||||||||
Batavia, 7 oktober 1946
Lord Killearn opent te 10 uur de eerste bijeenkomst van de Nederlandse en republikeinse delegaties, ten einde tot een politiek akkoord te geraken inzake de toekomstige status van Indonesië. Van links naar rechts: Van Mook, Schermerhorn, Killearn, Wright en Sjahrir. | |||||||||||||||||
[pagina *25]
| |||||||||||||||||
Lord Killearn tijdens zijn openingstoespraak in het Britse consulaat-generaal. Batavia, 7 oktober 1946
| |||||||||||||||||
[pagina *26]
| |||||||||||||||||
Openingswoord van Schermerhorn, die aldus eindigde: ‘Laat ons bedenken dat de oogen van ontelbaren op ons zijn gericht. Moge het ons gegeven zijn, niettegenstaande dat, in het volle besef onzer verantwoordelijkheid, in het aangezicht van Hem, Die ook het lot van volkeren richt, zonder omzien den weg te gaan, die leiden zal naar het herstel van vrijheid en voorspoed, van vrede en recht, in Indonesië en in Nederland beide.’
Van links naar rechts aan de tafel: Van Poll, Van Mook, Schermerhorn en Killearn. | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
hij met te zeggen, dat de kwestie van die getallen toch eigenlijk larie moest zijn, omdat hij al vaker getallen had genoemd. Toch heb ik later van Sjahrir den indruk gekregen, dat deze onwetendheid aan zijn kant in ieder geval wel bestond. | |||||||||||||||||
Zondagmorgen, 9 uur, 13 October 1946De laatste dagen is er van dit verslag helaas niet veel gekomen. Toch is er wel het een en ander gebeurd. Woensdagmorgen om 10 uur hadden wij de eerste vergadering van de truce-commissieGa naar voetnoot1.. Ik had den vorigen avond de bespreking met de militairen besloten met de opmerking, dat ik nieuwsgierig was welk verschil er zou bestaan tusschen de uitlatingen van Sjahrir in ons particulier gesprek en op de vergadering. Tot mijn groote vreugde kon ik vaststellen, dat er eigenlijk heelemaal geen verschil was. Lord Killearn was volledig ingelicht en de heele vergadering werd dus geleid overeenkomstig den inhoud van het gesprek met Sjahrir en, omdat hij kennelijk nog op hetzelfde standpunt stond, liep alles volkomen vlot en glad. Op een gegeven oogenblik, toen duidelijk bleek dat wij het kennelijk eens waren, formuleerde Killearn plotseling de resolutie No. 1Ga naar voetnoot2., waarin vastgesteld werd dat wij besloten tot een wapenstilstand op de basis van een stabilisatie van de huidige militaire kracht, aan den eenen kant de Indonesische en aan den anderen kant de geallieerde, dat wil dus zeggen de som van Engelschen en Nederlanders. Daarmede was voor ons het probleem van het binnenbrengen van de 7-December-divisie ook van de baan. Alleen was op dat moment reeds besloten om in een middagvergadering de getallen te produceeren. Verder werd vastgesteld, dat drie generaals 's middags om half vier bij elkaar zouden komen, nl. Spoor, Forman en Soedibio, om the terms of reference (reglement) voor de technische subcommissieGa naar voetnoot3. op te stellen. Wij reden verheugd naar huis en het was te mooi om waar te zijn. Het eenige punt was, dat Sjahrir op een oogenblik opmerkte, dat hij deze zaak toch wel in de plenaire vergadering aangenomen wenschte | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
te zien. Wij hebben dit natuurlijk direct aanvaard, maar het was volkomen duidelijk dat de oorzaak van deze overweging lag in het feit, dat Sjahrir de verantwoordelijkheid over een zoo breed mogelijk vlak wenschte uit te spreiden. 's Middags kwamen wij weer bij elkaar. Ik had den indruk, dat Sjahrir werkelijk schrok van de getallen van onze militaire kracht op 30 NovemberGa naar voetnoot1.. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ook ik nooit gedacht had, dat wij hier thans in West-Java in totaal 56 000 man zouden hebben. 4 000 man aldaar dan helemaal. Ik kon mij zijn schrik dus best voorstellen. Bovendien ben ik er wel achter gekomen, dat hét probleem voor hen ligt in de meening van de militairen. Agoes Salim vertelde mij Vrijdagavond op de cocktailparty van den Chineeschen consul-generaal o.a. dat deze zaak in het Kabinet was besproken en wel was aanvaard, maar, zei hij, generaals zijn natuurlijk overal hetzelfde op de wereld: die achten zichzelf onmisbaar. Hieruit was te verstaan dat Sjarifoedin en in het bijzonder Soedirman waarschijnlijk tegen deze zaak zijn geweest. Op dezelfde coctailparty gaf Sjahrir later uitdrukking aan zijn vrees, dat deze groote getallen in West-Java toch agressieve bedoelingen verrieden, omdat, als wij b.v. zoo bevreesd waren voor de situatie te Medan, een bezetting van 4000 man aldaar dan helemaal niets voorstelde, terwijl die 56 000 man in West-Java daartegenover ongemotiveerd zou zijn. Op de vergadering van Woensdagmiddag eindigde Sjahrir dan ook met vrij koppig vast te houden aan de noodzakelijkheid van uitstel, ten einde hem gelegenheid te geven een paar hooge militairen uit Djokja te laten overkomen, o.a. den chef staf Oerip. Eigenlijk had Soedirman natuurlijk moeten komen, maar het is wel duidelijk dat die meent zijn huid in Batavia niet veilig te kunnen achten. Sjahrir verontschuldigde zich en zei, dat dit nu eenmaal tot de nadeelen behoorde, die verbonden waren aan het vergaderen in Batavia. Hoewel ik niet kan verheelen, dat er eenige teleurstelling heerschte op de vergadering, begreep toch ieder eigenlijk de redelijkheid van dit verzoek. Zooals Sjahrir mij later zei, vond hij het verstandiger om de militairen te voren te overtuigen in plaats van ze voor een fait accompli te stellen, in welk geval hij dan vrijwel de zekerheid zou hebben gehad van moeilijkheden later. Hij heeft Oerip direct getelegrafeerd, maar een beeld van de situatie kan misschien zijn, dat Oerip en zijn vriendjes pas Zaterdagavond uit Djokja wenschten af te reizen, | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
zoodat zij pas vanmorgen in Batavia konden arriveeren. Nu moet vandaag de slag vallen. Ik had Sjahrir aangeboden om, indien hij dit nuttig achtte, eventueel ook Zondag bij hem thuis met deze heeren te spreken en hun een inzicht te geven in onze opvattingen. Hij greep dat met twee handen aan, dus ik vermoed dat ik vandaag wel zal moeten optreden. Belangrijk is in dit verband ook de houding van generaal Spoor. Ik moet zeggen, dat ik daarover alle lof heb en dat deze man meer is dan alleen een militair. Hij behoort tot de weinigen, die ook politiek besef hebben. Zooals Dr. Idenburg mij gisteravond zeide, het schijnt dat Spoor op het oogenblik duidelijk de politieke lijn voor zich ziet, deze aanvaard heeft en nu met zeer groote bekwaamheid met ons mee speelt. Inderdaad is dit een feit. Donderdagavond op de cocktailparty deed Spoor mij uit zichzelf het voorstel of het misschien niet verstandig zou zijn, indien ook hij eens een gesprek met Sjahrir zou hebben en hem volkomen inzicht zou geven in de militaire situatie. Ik heb dat toegejuicht en Zaterdagmorgen heeft dat gesprek gedurende anderhalf uur plaats gehad bij generaal Mansergh. Spoor was hierover zeer tevreden. Zij hadden ook reeds gesproken over de latere inpassing van de beide militaire organisaties. Sjahrir had rondweg gezegd, dat hij vermoedde, dat Spoor daar meer over had nagedacht en inzicht in had dan dat dat op het oogenblik met zijn generaals het geval was. Bovendien heeft Spoor 's middags ook de 15 journalisten uit het binnenland ontvangen, hetgeen de commissie-generaal Dinsdag had gedaan. Wij hadden deze lieden uitgenoodigd aan een loopende lunch en zoowel Spoor als ons is deze ontmoeting niet slecht bevallen. Een merkwaardige belangstelling voor Nederland werd er getoond. Natuurlijk een behoorlijke portie wantrouwen, maar toch een eigenaardige kinderlijke openheid aan den anderen kant. Deze vreemde mengeling van tegenstrijdigheden werd overstraald door een zekere vreugde en opgewektheid over het feit, dat zij voor vol worden aangezien en op een dergelijke wijze op het paleis worden ontvangen. Spoor deed een soortgelijke ervaring op. Tegenover hem, die hier natuurlijk als het groote monster geldt bij deze lieden, kan het effect misschien nog nuttiger zijn, want, zooals De Boer tegen de heeren al had gezegd: zij zouden dan wel ontdekken dat de generaal geen kindertjes eet, zooals bij hen misschien wel het geval was. Gisteravond hadden wij een bespreking met Killearn, Wright, Mansergh, Spoor, Idenburg en Van Bylandt over het protocol voor | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
de truce. Daarvoor hadden Sanders en Wright een ontwerp gemaakt, nadat wij er 's morgens met Sanders over hadden gesproken. In het algemeen konden wij ons daar wel mee vereenigen. De eenige lange discussie ontspon zich over de wijze, waarop wij eiken twijfel konden buitensluiten dat de republiek ook maar iets zou hebben te zeggen in de buitengewesten. Toch wilden wij niet letterlijk opnemen, dat deze truce zich beperkt tot Java en Sumatra, omdat er dan kans op was, dat daar weer een lange discussie over ontstond. Het feit, dat beide partijen in een bijlage uitsluitend militaire formaties op Java en Sumatra vermelden, leek ons afdoende om straks in de joint committee elke discussie over acties buiten Java en Sumatra buiten te sluiten. Daarna kwam echter het groote punt van den avond, nl. de situatie in Soerabaja. Dit is een merkwaardige discussie geworden. Het werd duidelijk dat generaal Mansergh al van den tijd af, toen hij in Soerabaja zat, er op heeft aangedrongen om meer militaire actie rondom die stad door te voeren en o.a. ook de sluizen te Modjokerto te bezetten. Dit is hem door de Engelsche politieke leiding rondweg verboden. Hier kwam dus voor het eerst uit Engelschen mond de tegenstelling tusschen Engelsche militairen en Engelsche politici duidelijk op tafel. Ik heb daarop tegen Killearn gezegd, dat deze Engelsche politiek voor het bereiken van hun eigen doeleinden eigenlijk catastrophaal is geweest. Zij hebben de posities van de redelijke elementen verzwakt in plaats van versterkt. Zie b.v. hoe nu op het oogenblik geageerd wordt. Sjahrir geeft toe aan onze verlangens, Soekarno telegrafeert naar Soerabaja en krijgt de smoes terug, dat er, indien het water wordt verdeeld, voor beide partijen te weinig is om van te leven en te veel om te sterven. Dit moet volgens technici bepaald niet juist zijn. Het beteekent, dat de plaatselijke grootheden het gevoel hebben, dat zij ongestraft ook hun eigen regeering kunnen dwars zitten. Hier is slechts één antwoord mogelijk, nl. een militaire actie. Natuurlijk voelen wij wel dat op het oogenblik, in het aangezicht van den wapenstilstand, dit een onmogelijke geschiedenis is, maar wij zijn met z'n allen in deze positie gemanoeuvreerd ten gevolge van de stommiteiten van de Engelschen in een vroegere phase. Nu zat Lord Killearn zelf kennelijk ook vast. Aan den eenen kant ziet hij de onredelijkheid van deze situatie in en aan den anderen kant wil hij natuurlijk den wapenstilstand niet in gevaar brengen, evenmin als wij dat graag willen. Idenburg ontplofte over deze zaak heel acuut en Spoor ging zoover, dat hij zei bereid te zijn tot militaire actie op eigen gelegenheid om er zich daarna door de regeering te laten uitsmijten. Killearn moet | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
door deze beide uitlatingen onder den indruk zijn gekomen van het feit, dat deze affaire ons wel buitengewoon hoog zit. Ik heb natuurlijk later tegen Spoor gezegd, dat deze opmerking van hem onzin was. Wij kunnen hem niet tot den rang van een T.R.I.-generaal verlagen; het Nederlandsche leger mag niet op deze wijze gezagsondermijnend werken, ook al is het nog zoo goed bedoeld. Voor het geval, dat geen wapenstilstand wordt bereikt, zullen wij Maandag de situatie opnieuw onder het oog zien. Eigenlijk had ik liever gehad, dat er besloten was, overeenkomstig den inhoud van een gesprek tusschen Mansergh, Lord Killearn en mij op Vrijdagavond, nl. dat er in dat geval beslist een militaire actie zou plaats vinden. Ik vind in die militaire actie, indien er geen wapenstilstand komt, bovendien het voordeel, dat de militaire heeren van de T.R.I. dan ontdekken, dat zij niet ongestraft de zaak op sleeptouw kunnen houden. Want de weerstand komt zeer duidelijk van dien kant. Voor het geval wij Maandag wel slagen, moet dit punt op de agenda van de plenaire zitting komen, technisch worden bekeken en binnen enkele dagen tot een oplossing worden gebracht. Besluit nl. de plenaire zitting tot een eerlijke verdeeling van het water over de verschillende gebieden en zal daaraan geen gevolg worden gegeven, dan is daarmede een inbreuk gemaakt op de truce en is een militaire actie van onzen kant volkomen gerechtvaardigd. Zoo ver is het echter nog niet, maar het was gisteravond wel een typeerende bespreking, omdat ik nog nooit zoo duidelijk de rol van de Engelsche politieke leiding in dit land naar voren heb zien komen en ik ook nog geen gelegenheid heb gehad om die intern zoo scherp te bestrijden als gisteravond is gebeurd. Killearn leek mij kennelijk onder den indruk van onze motiveering, al zegevierde hij ook min of meer, omdat de eindbeslissing omtrent hetgeen wij feitelijk gaan doen wel min of meer in overeenstemming was met zijn aanvankelijke denkbeelden. 's Avonds, na het eten, kwam Idenburg bij mij oploopen en had ik met hem een lang en zeer bevredigend gesprek. Hij verklaarde, waarom hij zoo ontploft was en meende dat dit nuttig was om de Engelschen te laten voelen, dat deze zaak ons buitengewoon hoog zit. Daarna zijn wij gekomen tot een theoretische beschouwing van staatsrechtelijken aard. Het slot was, dat wij ons konden vereenigen op de stelling, zooals Logemann die in Trouw heeft ontwikkeldGa naar voetnoot1., nl. dat, | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
indien een revolutionaire situatie ontstaat, zooals hier, de souvereine staal inderdaad het recht en de plicht heeft tot beoordeeling van de situatie en dat deze beoordeling niet uitsluitend aan den kant van de revolutie mag geschieden. De beoordeelende souvereine staat heeft echter de plicht om bij de keuze van de middelen, die hij noodig acht om van de revolutionaire situatie in een reguliere te geraken, rekening te houden met waarden van allerlei aard, die aan het ontstaan en aan het voortduren van de revolutie ten grondslag liggen. In een gesprek met Van Poll, naar aanleiding van deze uitspraak van Logemann, kwam ook hij heel dicht bij, zoo al niet geheel tot, de erkenning van de juistheid van dit uitgangspunt en hij meende, dat Logemann verleden jaar dit standpunt nooit zoo helder had verkondigd als hij thans heeft gedaan. Ik heb hem gezegd, dat Logeman precies den theoretischen grondslag van mijn politieke houding in dit conflict tusschen Nederland en Indonesië heeft aangeduid. Ook Idenburg heb ik dit gisteravond ronduit gezegd. Zo juist waren De Boer en Sanders even bij mij in de kamer en De Boer maakte toen de opmerking, dat hij over gisteravond toch een slechten indruk had behouden. De heeren Van Bylandt en Idenburg, die gelegenheid hebben gehad om met de Engelsche politici deze zaak in het reine te brengen, namen gisteravond plotseling een uiterst flinke houding aan. De Boer had daarvoor weinig waardeering. Ik krijg inderdaad den indruk, dat, vooral bij een figuur als Van Bylandt, er een mengeling van slapheid en flinkheid is, waarvan de verhouding niet juist is gedoseerd, noch naar de hoeveelheid, noch naar het tijdstip, waarop ieder der beide zich manifesteert. Ik moet ook eerlijk zeggen, dat ik Van Bylandt voor de behandeling van de | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
problemen met de Engelschen geen geslaagde figuur vind. De Boer maakte terecht de opmerking: wij zijn ten slotte veel harder dan deze lieden, ook al doen ze op een oogenblik erg flink. | |||||||||||||||||
Maandagavond, 14 October 1946, 21.15 uurDe eerste stap op een langen weg, waarvan ik het einddoel alleen vaag kan vermoeden en ook, eerlijk gezegd, in details niet in mijn hoofd heb, hoe het er uit zal moeten zien, is vandaag gezet. De truce is vanavond om ongeveer 6 uur onderteekend. Hetgeen mij hierin bijzonder verheugt, is de wijze, waarop deze tot stand is gekomen. Zij geeft mij vertrouwen in het gezag van de tegenpartij en boven alles in de persoonlijke betrouwbaarheid van Sjahrir. Gisteren zat ik te wachten op het resultaat van de bespreking van Sjahrir met zijn militairen. Ik had hem aangeboden in geval van nood eventueel met deze menschen bij hem aan huis te komen sprekenGa naar voetnoot1., ook al meende ik dat het goed zou zijn om deze bespreking thans in het geheim te houden, zoowel voor hen als voor mij. Zoover is het echter niet gekomen. Gistermiddag om een uur of vijf kreeg ik van Boediardjo, den secretaris van de Indonesische delegatie, bericht dat de vergadering van de truce-commissie vanmorgen om 9 uur kon doorgaan en daarna om tien uur dan de plenaire zitting. Dat leek dus alles nogal goed, maar ik vertrouwde de zaak niet al te best en zei tegen hem, dat ik beslist toch nog wel voor vandaag een persoonlijk onderhoud met Sjahrir wilde hebben, omdat ik wenschte te weten hoe de kaarten precies op tafel lagen en wat ik op die vergadering had te verwachten. Dat bleek ook wel juist te zijn. Om half zeven was ik bij hem en wij hebben tot bij acht uur gepraat. Er waren natuurlijk, zooals ik had verwacht, bij zijn militairen groote weerstanden. Zij voelden zich bedreigd en zagen aan den anderen kant van ons geen enkele concessie. Ik heb hetzelfde verhaal tegen Sjahrir nog weer eens afgestoken, nl. dat er geen sprake was van versterking van de bedreiging ten gevolge van een wapenstilstand op zichzelfGa naar voetnoot2., omdat, wanneer de militairen dezen weigerden, wij natuurlijk met onze voorbereidingen op precies dezelfde wijze zouden doorgaan, maar dat, indien zij toestemden, de situatie voor hen hoogstens makkelijker zou worden. Ten slotte zei Sjahrir: ‘Als U nu maar op een of andere manier op die vergadering van | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
morgenochtend een daad kunt stellen, waaruit wij vertrouwen kunnen putten. Dit zou dan moeten zijn een zekere vermindering van de militaire kracht op Java’. Ik wees hem er op, dat er heel wat mannen bij het K.N.I.L. in dienst zijn, die wij zoo gauw mogelijk weg moeten hebben, zoodat wij het zouden kunnen zoeken in een verklaring in deze richting. Van een gebaar ten aanzien van de troepen uit Nederland kon natuurlijk geen sprake zijn: deze machinerie is in bedrijf en het is voor dit land minstens even goed deze versche Nederlandsche soldaten hier te hebben als het K.N.I.L., dat uit menig oogpunt een kwalijk element is. Wij hebben ook gedacht aan een mogelijke andere dislocatie van troepen door verplaatsing van een deel naar de buitengewesten. In ieder geval zal ik dit punt nader met Van Mook en Spoor bespreken en trachten in deze richting een verklaring te vinden, zoodat hij in ieder geval iets heeft, dat hem kan versterken tegenover zijn eigen tijgers. Later op den avond besprak ik deze gedachte met De Boer, die er zeer enthousiast voor was en met mij eens kon zijn, dat een verklaring in zake demobilisatie van de Nederlandsch-Indische militie vier voordeelen zou hebben. In de eerste plaats, dat de Indonesiërs er een zekere bevrediging in vinden; in de tweede plaats dat men deze menschen, die in Nederlandsch-Indië al een harden tijd achter den rug hebben, daarmede een grooten dienst bewijst, zoodat bovendien dan een groot deel van hen, waaronder veel Indo-Europeanen, met het idee van den wapenstilstand verzoend zouden raken. Het derde voordeel is, dat het onze internationale goodwill zeker zou versterken en ik acht het in de vierde plaats een belangrijk voordeel, dat de communistische propaganda in Nederland, behalve door den wapenstilstand op zichzelf, hierdoor nog een extra klap zal worden toegebracht. Immers de uitzending van de 7-Decemberdivisie zou dan mede gemotiveerd kunnen worden door het geven van een kans op demobilisatie van deze menschen, die eigenlijk stuk voor stuk allemaal oorlogsslachtoffers zijn. Van Mook bleek later echter zeer huiverig voor iedere té concrete toezegging op dit gebied. Wij zouden wel kunnen aanknoopen bij de 7e motie van Pangkal PinangGa naar voetnoot1., maar wanneer wij té positieve naar | |||||||||||||||||
[pagina *27]
| |||||||||||||||||
Ondertekening der truce-overeenkomst op 14 oktober 1946 in het Britse consultaat-generaal te Batavia.
Van links naar rechts: M. Wright, Lord Killearn en Sjahrir. | |||||||||||||||||
[pagina *28]
| |||||||||||||||||
Ondertekening der truce-overeenkomst op 14 oktober 1946 in het Britse Consulaat-Generaal te Batavia.
Van links naar rechts F. de Boer, M.J.M. van Poll, Dr. H.J. van Mook, Prof. Schermerhorn, Lord Killearn. | |||||||||||||||||
[pagina *29]
| |||||||||||||||||
Batavia, 14 oktober 1946
F. de Boer ondertekent op het Britse consulaat-generaal de overeenkomst in zake het staken der vijandelijkheden. | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
buiten komende toezeggingen zouden doen, zou dit niet anders dan groote onrust onder deze menschen veroorzaken, die dan in de meening zouden verkeeren dat zij direct naar huis zouden kunnen gaan. Vanmorgen, vóór den aanvang van de vergadering met Spoor, legde deze er nog den nadruk op dat dit op den duur wel mogelijk is, maar op het oogenblik en in de eerstkomende maanden zeker niet, omdat hij geen kans ziet om deze menschen, die dienst doen in de buitengewesten en daar patrouille-arbeid verrichten, te vervangen door ongetrainde, althans niet volkomen met het terrein vertrouwde troepen uit Nederland. Het was dus duidelijk, dat wij hieromtrent slechts uiterst voorzichtig te werk zouden kunnen gaan en dat wij desalniettemin toch zouden moeten probeeren met een zachtzinnige verklaring, die vrij vaag moest blijven, aan de door Sjahrir geuite wenschen tegemoet te komen. Verder had deze mij gezegd, dat hij een aantal vragen zou stellen, waarvan hij vurig hoopte dat daarop zoowel van Engelsche als van Nederlandsche zijde een bevredigende beantwoording zou kunnen volgen. Dit waren in hoofdzaak vragen van zuiver informatorischen aard. Zoo begon dan vanmorgen om 9 uur de vergadering van de truce-committee. Killearn had de resolutiesGa naar voetnoot1. gesplitst en stelde ze stuk voor stuk aan de orde, wetende dat bij de eersteGa naar voetnoot2., waaraan de cijfers waren gehangen, een discussie zou ontstaan. Deze is dan ook prompt gekomen. Maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik uiterst tevreden ben over de wijze, waarop Sjahrir dit heeft gespeeld, volkomen in overeenstemming met hetgeen hij mij den vorigen avond had gezegd. Hij is van de door hem genoemde punten geen millimeter afgeweken. Dat vind ik het belangrijke verschijnsel, dat ik nu voor de tweede maal waarneem en dat mij vertrouwen geeft in de samenwerking met hem. Natuurlijk was de discussie vanmorgen vrij moeilijk. Er werden talrijke militaire verklaringen gegeven. Sjahrir zat ongelooflijk taai te trekken en wij waren vriendelijk, maar even hardnekkig tegenover hem. Om ongeveer elf uur waren de standpunten tegenover elkaar volkomen afgebakend en tot slot meende ik toen te moeten opmerken, dat de Indonesische militairen goed moesten begrijpen, dat de eenzijdige truce, zooals die nu op het oogenblik bestond en door de Engelschen met politieke oogmerken was ingesteld, niet zou kunnen | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
blijven bestaan, indien de Indonesische militairen op de gronden, die wij thans hoorden, weigerden een wapenstilstand te aanvaarden. De beperking van onze militaire bewegingsvrijheid op elk gebied, die op het oogenblik onze menschen het leven zuur maakt, in het bijzonder het verbod om in een strook van meer dan 2 K.M. voorbij ons front te patrouilleeren, zou zeker niet gehandhaafd blijven, zoodat de heeren zich niet moesten verbeelden dat zij het bij afwijzing van de truce even gemakkelijk zouden houden als dat zij het op het oogenblik blijkbaar meenen te hebben. Met deze opmerking mijnerzijds trok de Indonesische delegatie zich voor een half uur terug. Van Mook formuleerde in dat half uur een soort verklaring onzerzijds, waarin wij beloofden bij welslagen van de truce en opheldering van den politieken hemel het eerst te zullen beginnen aan demobilisatie van de K.N.I.L.-miliciens, die nu al zoo lang in militairen dienst zijn of krijgsgevangen waren. Verder met nog een paar algemeenheden er bij. Ik vond het een knappe verklaring, die naar den geest de Indonesiërs prettig in de ooren moest klinken en waar onzerzijds toch eigenlijk niet veel mee werd gezegd, anders dan hetgeen wij toch uit onszelf van plan zouden zijn. Na het halfuur kwam Sjahrir binnen met zijn heeren en begon direct met de mededeeling, dat zij bereid waren de truce te aanvaarden, indien wij bereid waren een paar punten in een verklaring vast te leggen, welke punten eigenlijk dezelfde waren als die Van Mook had geformuleerd, uitgezonderd het eene punt, dat de joint-truce-commission bevoegd zou zijn om kennis te nemen van de problemen der reductie van de wederzijdsche militaire macht en bovendien aanbevelingen aan de plenaire conferentie zou mogen doen. Wel, toen wij deze laatste toevoeging opnamen, waarin volgens mij nog wel een beetje vergif kan schuilen, omdat de heeren van de republiek dan natuurlijk telkens in die truce-commission met gezanik kunnen komen, was de zaak meteen beklonkenGa naar voetnoot1.. Vanavond ten slotte om half zes de tweede plenaire vergadering, die als resultaat kon boeken het tot stand komen van de truce. Deze vergadering leverde uit den aard der zaak geen enkele complicatie op. Alles verliep naar wensch en niemand toonde neiging een spaak in het wiel te steken. Op deze vergadering werd ook een nieuwe subcommissie ingesteld voor de toepassing van de truce op politiek gebied ten aanzien van uitwisseling van gevangenen, propaganda e.d. | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
Van Mook had te kennen gegeven er prijs op te stellen in deze commissie te zitten, omdat dit natuurlijk vrij diep ingrijpt in zijn apparaat en hij de beslissingen hiervan direct op het terrein van het algemeen bestuur kan overbrengen. Toen bij een kleine discussie in de commissie-generaal de vraag rees, wie daar onzerzijds in moest worden opgenomen en het mij bleek, dat zoowel De Boer als Van Poll nogal opzagen tegen het feit, dat dit steeds de voorzitter van de commissie-generaal zou moeten zijn, heb ik vlot voorgesteld om in dit geval Van Poll te nemen. Als consequentie daarvan is ook van Indonesische zijde niet het hoofd van de delegatie in deze subcommissie gaan zitten, doch zijn de menschen, die deze zaak in de Indonesische regeering zelf in handen hebben, daarin opgenomen. Ik meen daaraan goed te doen langs verschillende lijnen, nl. mijzelf niet al te zwaar te belasten, Van Poll een zekere bevrediging te schenken en naar buiten, naar Nederland, ook niet de schijn te wekken, dat ik alles alleen doe. Die indruk is even goed al sterk genoeg. Ik beschouw dezen wapenstilstand ten slotte als een grooten stap. Zeker, het is feitelijk, in verhouding tot het politieke probleem, dat ons nog wacht, een zijspoor, maar de psychologische zijde er van acht ik uitermate belangrijk. Iedereen in regeeringskringen alhier beschouwt dit dan ook als een groot succes. Toen ik tegen Lord Killearn vanavond zei: ‘I am happy’, zei Killearn tegen mij: ‘I am very happy with this enormous success’. Ik heb den indruk, dat wij nu verder even rustig aan moeten doen en van onzen kant niet tegen de Indonesiërs gaan zitten duwen. Er is een zeker proces aan den gang, dat wij tijd moeten laten. Overmorgen, dus Woensdagavond, is er een groot diner op het paleis, waar van ieder der partijen acht personen aanwezig zullen zijn. Donderdag zullen wij met de Indonesiërs gaan eten op het nieuwe vrachtschip van de Rotterdamsche Lloyd, dat hier ligt, de Overijssel. Bij beide gelegenheden hebben wij de mogelijkheid tot onderhandsch persoonlijk contact over allerlei zaken. Ik geloof, dat ik mij in de komende paar weken zelf ga beperken tot het onderhouden van een persoonlijk contact met Sjahrir en misschien met nog een paar van zijn menschen. Ik denk in dit verband ook in het bijzonder aan Salim, dien ik eens hier op het paleis wil uitnoodigen. Deze buitengewoon slimme oude heer, die op zichzelf een talengenie is, zeker minstens negen talen perfect spreekt en schrijft, en slechts als zwak heeft, dat hij zijn leven lang court d'argent was, speelt op het oogenblik zeer duidelijk in onze richting. Ten slotte is hij onder-minister van buitenlandsche zaken en dus | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
tweede man, naast Sjahrir, in de onderhandelingen met ons. Verder waarschijnlijk verreweg de knapste van het heele stel. Inzake de publiciteit van een en ander is er natuurlijk weer gezanik geweest. U.P. schijnt vanmiddag al te hebben getelegrafeerd, dat de zaak beklonken was, maar erger is, dat naar het schijnt de B.B.C. vanavond heeft omgeroepen, dat ik tijdens de onderhandelingen een verklaring zou hebben afgelegd, dat Nederland geen verdere troepen meer in Indonesië zal laten komen. Dergelijke nonsens van een officieel Engelsch apparaat is toch eigenlijk ontoelaatbaar. Ik heb Samkalden opgedragen om er met de Engelsche heeren een hartig woordje over te spreken en ik zal het Killearn persoonlijk dezer dagen ook nog wel eens vertellen. Dit is geen manier. Natuurlijk voelen wij voor tegenspreken niets. Er is een zeer uitvoerig communiqué en ieder, die hersens heeft, kan zelf uitrekenen hoe dit probleem ligt. | |||||||||||||||||
Vrijdagmorgen, 18 October 1946, 7 uurNa den emotioneelen Maandag is de rest van de week tot heden rustig verloopen, zooals ook eigenlijk wel te verwachten was. Dinsdag hebben wij alleen het incident met United Press inzake de publicatie van het militair bestand verder afgewerkt. Clurman, door ons ontvangen, meende, dat hij slechts zijn beroepsplicht had vervuld. 's Middags heeft De Boer dit zaakje verder afgewerkt. Clurman had nl., op grond van hetgeen ik de vorige week met hem had besproken, een soort statement opgesteld, waarin hij niet alleen de afgesproken verklaring van onze werkwijze had gepubliceerd, maar ook verder allerlei fraaiigheden, die hij aardig vond, had verwerkt. De Boer heeft toen zelf een publicatie opgesteld, die daarna aan alle journalisten is verstrekt. Clurman vond dat wel vervelend, maar hij begreep dat hij zich als verslagen moest beschouwen. Wij hebben 's avonds toen aan Swinton van Associated Press een lange of the record-talk toegestaan, waarin wij een zeer openhartig gesprek hebben gevoerd. Merkwaardig was, dat hij aan het slot toch als zijn indruk samenvatte, dat wij waarschijnlijk niet ver genoeg gaan met onze gedachten om de republiek te kunnen bevredigen. Hij is een zeer redelijke knaap, maar in deze uitlating zat naar mijn overtuiging niet alleen de meening van de republiek, maar ook de meening van Swinton zelf verdisconteerd. Dinsdagavond hield Van Mook een radiorede, die ook naar Neder- | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
land is uitgezonden en daar gerelayeerd. Merkwaardig was, dat hij daarover te voren met geen woord tegenover ons had gerept. Dat feit is slechts een symptoom van een heel stel verschijnselen, die alle in dezelfde richting wijzen. Het feit, dat Anneke Vos, zijn secretaresse, aan juffrouw Lenderink zegt, dat het eigenlijk gek is dat Van Mook geen hoofd is van de delegatie, gepaard aan dit verschijnsel en aan nog een aantal andere, grootere en kleinere dingen, laat duidelijk zien, dat in deze eerste week van volledige aanwezigheid van Van Mook in de commissie-generaal, zich de moeilijkheden, die in zijn persoon verscholen liggen, duidelijk beginnen te manifesteeren. Voor ieder plannetje, dat wij hebben, ontwerpt hij zelf zoo snel mogelijk een resolutie of formuleert voorstellen. Dat is natuurlijk de beste methode om de zaak zelf in handen te houden. Hij staat daarbij vrij sterk, omdat hij natuurlijk volledig in de geheele materie zit, meer dan een van ons. Ook op de vergadering van de commissie-generaal van Woensdagmorgen is dit zeer duidelijk tot uitdrukking gekomen. Hij houdt er een eigenaardige methode van gedachtenwisseling op na, waarbij hij toont vrij slecht te luisteren, althans de uitgesproken meeningen eerst in een bepaalde richting tracht om te buigen en er dan tegen te ageeren. Ik heb op deze vergadering daar twee maal zeer scherp tegen geprotesteerd en gezegd, dat ik deze methode van gedachtenwisseling niet lust. Merkwaardig is ook, dat op die vergadering het voorstel is besproken om nu een commissie voor civil affairsGa naar voetnoot1. in te stellen. Ik had hem medegedeeld dat wij er prijs op stellen, dat daarin De Boer voor ons zitting neemt. Gisteren stopt hij mij een voorstel voor de plenaire zitting van Maandag a.s. in handen, waarin De Boer en de commissie-generaal netjes zijn weggelaten en alleen departementshoofden en eventueele andere autoriteiten worden genoemd. Het spreekt volkomen duidelijk, dat hij in dat geval de zaak volledig onder zich zou hebben en wij er naast staan. Ik zie hierin nog groote moeilijkheden voor de toekomst. Het zou wel eens kunnen zijn dat Hare Majesteit gelijk had, toen zij tegen mij zeide: ‘U zult dan wel zeer snel een conflict met Mijnheer Van Mook krijgen’. Ook de beide andere leden van de commissie-generaal hebben dit geval in de gaten. Gisteravond sprak ik er met Van Poll over, wien dit ook al was opgevallen. Ik heb er de verklaring | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
van dezen geestestoestand bij gegeven. Deze man had als directeur van economische zaken een absolute autoriteit bij Van Starkenborgh, die hem zonder eenigen twijfel als groot deskundige vrijwel de vrije hand zal hebben gelaten. Ik trek deze conclusie uit een opmerking van Idenburg over de benoemingspolitiek in het leger, waar Van Starkenborgh meende geen invloed op te kunnen uitoefenen, omdat de militaire voorstellen nu eenmaal door deskundigen waren opgemaakt. Hoeveel te sterker moet dat dan nog gelden op het gebied van de economie, waar Dr. Van Mook terecht een groot gezag bezat! Daarna kwam de tijd in Australië en die in Londen. In de eerste plaats was hij zéker de Koning en, indien ik eens naga wat Gerbrandy van Indische zaken blijkt af te weten, kan het niet anders dan waarschijnlijk zijn dat Van Mook in Londen de Indische zaken heeft behandeld zonder zich veel van de opmerkingen, die daar gemaakt zullen zijn, aan te trekken, misschien zelfs wel zonder het Kabinet er eigenlijk in te kennen. Dat moet ook wel het geval zijn. Men proeft hier in Indië bij ieder, die verantwoordelijkheid draagt, het gevoel, dat men er in Nederland toch eigenlijk niet veel van weet, althans niet veel van terecht brengt. Dat kan nooit anders dan ten gevolge hebben, dat men meent het zelf te moeten doen en indien mogelijk zelf te beslissen. Ziedaar een stuk van den geestelijken achtergrond van een man als Van Mook, die in zijn aanleg al in dezelfde richting gepraedisponeerd was. Ziedaar een bron van moeilijkheden, die wij scherp in het oog zullen hebben te houden. Ik ben den aanval begonnen door hem na afloop van de vergadering op Woensdag, in aanwezigheid alleen van Van Poll en De Boer, duidelijk te zeggen, zij het ook op welwillenden toon, dat wij tegen zijn toespraak op Dinsdagavond geen bezwaar hadden, maar het onjuist achtten dat hij daarover met geen woord overleg met ons pleegde. Toen hij zeide, dat er wel eens wordt vergeten dat hij ook nog luitenant-gouverneur-generaal is in dit land, heb ik hem gevraagd mij daar een voorbeeld van te geven. Dat bleef natuurlijk uit. Ik wees hem er op, dat deze toespraak als weerslag op de onderhandelingen over het militair bestand en als middel tot geestelijke beïnvloeding van het publiek, zoowel aan Indonesische, als aan Nederlandsche zijde, wel degelijk in de sfeer van de commissie-generaal lag, ook al vinden wij het uitstekend dat hij een dergelijke toespraak houdt. Ik ben er van overtuigd dat dit gevecht blijvend en voortdurend zal moeten worden geleverd, maar ik zou het alleen jammer vinden, indien hij dit kon voeren met de | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
gedachte, dat het een gemakkelijk spelletje is om ons in de pomp te krijgen. Woensdagmiddag noodigden wij, in overleg met Van Mook, Spoor aan de lunch uit om met hem te spreken over de weigering aan het diner ten paleize deel te nemen, indien er ook een republikeinse oud-K.N.I.L.-officier zou aanzitten. Bij dit gesprek bleek ons, dat Spoor, niettegenstaande deze menschen uit den militairen dienst zijn ontslagen, hen als woordbrekers blijft beschouwen, tot H.M. de Koningin hen opzettelijk van hun eed ontslaat. Er is met den ministerGa naar voetnoot1. over dit geval gecorrespondeerd, maar die heeft H.M. hierover niet willen benaderen. Wij hebben Spoor beloofd deze zaak als commissie-generaal nog eens opnieuw aanhangig te zullen maken. De commissie kon zich over de motiveering van de zijde van generaal Spoor nu niet zoo bijzonder opwinden. Er ligt wel een moeilijkheid. Hij geeft volkomen toe, dat ook tallooze officieren tijdens de oorlogsmaanden op Java hun eed op jammerlijke wijze hebben verwaarloosd. Hij betoogt echter dat, indien hij een poging wil doen om hen onder den indruk te brengen van de beteekenis van dezen eed, hij hen met dit voorbeeld niet in de war moet brengen. Zijn argument, dat het voor het leger even goed al een vrij moeilijke situatie is en dat de officieren slechts in staat zijn om onze houding tegenover de republikeinen tot op een zeker niveau te begrijpen, maar dat deze eisch daar beslist bovenuit gaat, maakte op mij persoonlijk wel eenigen indruk. Gelukkig is van Indonesische zijde, waarschijnlijk zonder het te weten, het conflict opgelost, omdat, in plaats van generaal Oerip, dien avond op het diner ten paleize de minister van defensie Amir Sjarifoedin zelf zou komen. De Boer en ik hadden Woensdagmiddag verder een voortreffelijk gesprek met SetyadjitGa naar voetnoot2.. Ik heb er geen seconde spijt van, dat wij in April dezen man met een paar anderen tegelijk met de Hooge Veluwe-delegatie naar de republiek hebben gestuurd. Hij heeft in dit gesprek blijk gegeven van groote objectiviteit en naar twee kanten goede en zwakke plekken te kunnen zien. Ook hij legde weer den nadruk op het groote verschil tusschen de Nederlandsche troepen van de K.L. en die van het K.N.I.L. Hij vertelde staaltjes van het optreden van het K.N.I.L. bij het doorzoeken van den trein op weg naar Batavia, die wel weer bedenkelijk waren. De Ambonneezen en | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
andere inheemsche militairen zien er niet het minste bezwaar in om de passagiers van hun groenten en dergelijke waren te ontdoen. Dat is gewone gapperij, waaraan wij aandacht dienen te besteden. Setyadjit meende, dat het beter was dit werk door Hollandsche jongens te laten doen. Gisterochtend heb ik een paar brieven gedicteerd aan de Maasbode en aan het Handelsblad. Men stuurde mij namelijk een uitknipsel uit het Handelsblad, waarin ook weer allerlei onzin voorkwam. Ik ben toen uit mijn slof geschoten en heb onder het motto van De Boer: ‘Na Karatsji verklaart iedereen in Nederland ons voor gek’ een beschouwing in vrij scherpe bewoordingen aan deze zaak gewijd en de heeren de vraag voorgelegd waarom het Vrije Volk eigenlijk het eenige blad is, dat het hier op het oogenblik, nu de hoogste belangen van het Koninkrijk op het spel staan, de moeite waard vindt om er een journalist neer te zetten met eenig politiek benul. Die man van de MaasbodeGa naar voetnoot1. lijkt eenvoudig nergens op, een leerlingjournalist, die na den oorlog in het vak is gekomen en die hier in handen van den legervoorlichtingsdienst valt en tegen Sluyser in geuren en kleuren een zekere hoeveelheid gruwelverhalen zit te vertellen als oogst van zijn journalistieke bezigheden alhier. Dat hij het blijkbaar de moeite niet waard had gevonden om Van Poll op tijd op te zoeken, typeert de situatie. Ik hoop dat dit gekanker een beetje helpt. Verder zijn wij gisteren bezig geweest, d.w.z. Sanders en ik, om te trachten een zeer uitvoerig verslag te maken over den gang van zaken voor het tot stand komen van het militair bestand. Dit wordt een lang verslag, waaruit, naar ik hoop, de Kamerleden het een en ander kunnen leeren. Aanvankelijk had ik een vrij grooten weerstand tegen zulk een uitvoerig verslag aan de Kamer, maar ik geloof dat Jonkman ten slotte toch gelijk heeft met zijn telegramGa naar voetnoot2., dat dit de eenige weg is om onze politiek er door te krijgen. Speelt hier iets van mijn aversie tegen het bedrijf van de Tweede Kamer mij parten? In De Nieuwe Eeuw stond een schendstukjeGa naar voetnoot3., dat toch niet onjuist was. Het behelst de klacht, dat men in de Kamer praat over al die dingen, waarover men van te voren weet het eens te zullen worden. De allerhoogste belangen echter en de vraagstukken, die fundamen- | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
teel zijn voor ons volksbestaan, vinden daar òf geen òf een volstrekt onvoldoende behandeling. Komt dat intusschen, omdat de regeering bang is, zooals daar wordt gesuggereerd, of is het omdat deze vraagstukken zich ten slotte voor parlementaire behandeling en zeker voor een parlementaire beslissing nauwelijks leenen? Maar ik geef toe, dat ik mij een beetje zal moeten matigen in het uitdrukking geven aan deze gevoelens. Mijn reputatie in het parlement was even goed reeds matig of wel vrij slecht. Ik vind het echter een vreemde tegenstelling in mijzelf. Ik voel mij democraat in hart en nieren en tóch kan ik de ontzettend zware pretentie, die het gemiddelde Kamerlid ten aanzien van zijn invloed op den gang van zaken bezit, in het geheel niet deelen. Is dat misschien ook de reden, waarom ik persoonlijk zooveel liever in dit soort bedrijf, midden in de spanning, sta dan dat ik in de Kamer zit? | |||||||||||||||||
Zaterdagmorgen, 19 October 1946, 8 uurGistermorgen van even over negen tot 11 uur Sjahrir op bezoek gehad. Hij heeft in de eerste plaats verteld, dat hij in de Kabinetszitting in Djokja van Donderdag verslag heeft uitgebracht over al hetgeen met het militair bestand samenhangt. Zijn indruk was gunstig. Natuurlijk bestaan er weerstanden, die eigenlijk alle er op neerkomen dat men dit nu wel gedaan heeft, maar dat men nog moet zien dat er nu op het politieke vlak ook iets redelijks tot stand komt. Het wantrouwen zit nu eenmaal enorm diep en er zijn talloozen, die wel niet zoo grof als Soetomo reageeren, maar toch vertolkt deze man gedachten, die in de harten van velen leven. Sjahrir heeft een persoonlijk gesprek met Soetomo gehad en daarin was deze wel weer redelijker en beperkte hij er zich toe zijn zeer grooten twijfel aan onze goede trouw uit te spreken. Hij kwam dan natuurlijk weer met 1918 aandragen en hetgeen daarna is gebeurdGa naar voetnoot1.. Merkwaardig dat de oud-gouverneur-generaal Van Limburg Stirum, dien ik in | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
Augustus op zijn buiten IJsselvliet bezocht, en die mij toen zoo uitdrukkelijk zeide, dat hetgeen dit volk wenscht er toch eigenlijk op neer kwam, dat men na 1918 niet voor de tweede maal bij de neus genomen wenscht te worden en nu de zaak zwart op wit vastgelegd en uitgevoerd wenscht te zien, eigenlijk precies hetzelfde bedoelde als wat Sjahrir mij gisteren mededeelde als het oordeel van een ongeveer 25-jarige uiterst emotioneele revolutionnaire figuur. Het moge opnieuw een bewijs zijn voor de groote wijsheid van den grijzen staatsman van IJsselvliet, want Soetomo heeft slechts vertolkt hetgeen bij duizenden Indonesiërs leeft. De conclusie, die zoowel Sjahrir als ondergeteekende hieruit trekt, is, dat wij toch binnen afzienbaren tijd moeten komen met een zoodanige principieele uitspraak tegenover de republiek, dat deze menschen grond onder hun voeten krijgen. Ik heb hem echter uiteengezet, dat het heel natuurlijk is, dat psychologisch de toestand in de republiek en in Nederland tegengesteld is. Wij moeten iets weggeven en de Indonesiërs iets ontvangen. De laatstgenoemden hebben meer haast dan de eersten. Bij ons gaat het er om dat wij vertrouwen verliezen, indien wij zonder meer iets weggeven, d.w.z. zonder dat Nederland eenig begrip heeft hoe onze feitelijke situatie daarna zal zijn. Voor ons is het dus van belang te werken langs de practische lijnen en, zooals ik al eerder had uiteengezetGa naar voetnoot1., na te gaan hoe in de practijk de aanraking en samenwerking tusschen de Indonesische en Nederlandsche wereld moet worden georganiseerd. Hebben wij dat klaar, dan zullen wij zonder twijfel ook de staatkundige interpretatie van deze verhouding in de vormgeving daarvoor vinden. Wij zullen dan ten aanzien van het Nederlandsche volk veel verder kunnen gaan op staatkundig gebied, dan indien wij dat eindresultaat nu zonder verdere achtergronden en gegevens trachten te verkoopen. Het werd ons beiden duidelijk, dat in de republiek de situatie precies omgekeerd is. Daar zal men, indien wij een eindformule geven, die bevredigend is, in de praktijk bereid zijn om veel terug te geven. Ziedaar de moeilijkheid, waar wij voor zijn gesteld. Het spreekt vanzelf, dat wij ergens tusschendoor zullen moeten trachten te zeilen en noch de eene, noch de andere methode consequent zullen kunnen toepassen. Verder heb ik hem gezegd in groote trekken wel in te kunnen stemmen met zijn aanduiding van de hoofdproblemen, zooals die | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
voor ons liggen en hij in een interview, dat hij deze week aan Aneta heeft toegestaan, zijn weergegeven. Deze punten waren de volgende:
Mijnerzijds heb ik hem gewezen op de noodzakelijkheid om te beginnen met de verhouding tusschen de republiek en de Malino-gebieden, waarbij wij er wel om moeten denken dat die Malino-gebieden after all recht hebben op denzelfden status, die thans aan de republiek zal worden gegeven. Daarna komt dan aan de orde de relatie tusschen de Malino-gebieden en Nederland en die tusschen de republiek en Nederland, welke beide betrekkingen niet geheel dezelfde zullen zijn. Er ontstaat op deze manier een soort driehoeksverhouding, waarbij men echter goed in het oog moet vatten dat wij ten slotte streven naar de eenheid van de Vereenigde Staten van Indonesië, zoodat er als eindresultaat een homogene verbinding tusschen deze Vereenigde Staten en Nederland zal kunnen ontstaan. Merkwaardig was in dit gesprek ook nog even de wijze, waarop Sumatra boven de tafel kwam. Sjahrir meende dat de republiek op Sumatra met de toepassing van het bestand minder moeilijkheden zou hebben dan op Java. Hij merkte op dat de Sumatraan veel nuchterder is dan de Javaan. Dat beteekent dat hij beter voor redelijke overwegingen vatbaar is en minder aan angst en wantrouwen bloot staat. Hij is vatbaar voor constructieve gedachten. Hij typeerde het heel merkwaardig door te zeggen: Sumatra zal nooit een Soetomo en zelfs geen Soekarno kunnen voortbrengen. Natuurlijk vroeg ik hem of dit niet een beetje overschatting is van zijn geboorteland, maar hij meende stellig, dat dit de waarheid was. Intusschen, indien zulks zoo is, dan is het ook politiek van de grootste beteekenis. Ik | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
geloof, dat de komende weken nu wel zullen leeren in hoeverre dit betoog hout snijdt. Na dit onderhoud, dat werkelijk een tweegesprek was, had De Boer een lunch gearrangeerd aan boord van het nieuwe turbineschip de ‘Overijssel’. Naast een paar vertegenwoordigers van de Rotterdamsche Lloyd, waren er de beide delegaties compleet aangevuld tot van iedere zijde tien man. Aan het begin van de lunch sprak de kapitein van het schip Van der Schoor de Boer uiterst wijze woorden, die in hun soberheid niet zullen hebben nagelaten op de Indonesische vrienden indruk te maken. In het algemeen is dit contact op het sociale niveau uiterst nuttig. Het is een van de groote voordeelen van het militair bestand, dat dit nu mogelijk is zonder wrangen bijsmaak. Voor de Indonesiërs zit er natuurlijk wel een moeilijkheid aan, omdat het tot op zekere hoogte hun positie verzwakt in de oogen van het binnenland, dat deze contacten niet heeft. Dit zou eigenlijk alleen maar goed gemaakt kunnen worden en naar onzen kant voordeelig werken, indien wij den moed hadden de consequentie te trekken door nu als delegatie ook naar het binnenland te gaan. Ik geloof, dat dat er, ondanks de reacties daarop in Nederland, binnenkort toe moet komen. Merkwaardig was ook wel, dat een van de Indonesische heeren gisteren heeft opgemerkt, dat hij dit zoo prettig vond en dat er zooveel mogelijk subcommissies moeten worden gevormd, waarin allerlei verschillende menschen met elkander in aanraking komen. Dit was kennelijk het woord van een man, die op den ingeslagen weg voort wenscht te gaan en beslist tot een accoord wil komen. De aanraking met onze delegatie op hetzelfde niveau zal deze gevoelens naar mijn vaste overtuiging alleen maar versterken. Gistermiddag om vier uur kreeg ik Van Mook bij mij op bezoek met een paar kleinigheden. Ik heb hem gezegd in te stemmen met zijn ontwerp-resolutie voor de civil affairs commissionGa naar voetnoot1., maar dat wij er toch wel prijs op stelden als commissie-generaal het inzicht in hetgeen er gebeurt niet te verliezen en daarom graag De Boer niet alleen aan de hoofdcommissie toe te voegen, maar dat wij ons ook de vrijheid en mogelijkheid wilden scheppen hem allerlei vergaderingen en besprekingen van sub-commissies te doen bijwonen. Merkwaardig was dat hij hiermede direct accoord ging en dat er in den grond van een stemming, zooals ik die gisteren beschreefGa naar voetnoot2., bij hem weer | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
geen spoor viel te ontdekken. Hij is en blijft een merkwaardige figuur, die niet gemakkelijk te doorgronden is. Daarna kwam de hoofdzaak. Hij had zich nog eens gedacht hoe een toekomstige constructie zou kunnen zijn. Hij had daartoe een aantal punten op het papier gezet. De hoofdzaak hierin is, dat hij vasthoudt aan de Malino-gedachte van de Vereenigde Staten van Indonesië en deze dan daarna in een Nederlandsch-Indonesische Unie wil opnemen. Voor deze Unie zou dan, overeenkomstig mijn eigen gedachten, een afzonderlijk statuut moeten worden gecreëerd, terwijl de beide samenstellende deelen een eigen grondwet hebben. Het moeilijke punt hierin zou zijn, dat de Kroon het verbindend element moet blijven en het hoofd van de regeering blijft in beide deelen van de Unie. Suriname en Curaçao zouden dan onderdeel zijn van Nederland. Hij wees zelfs naar het voorstel, dat hij vroeger al eens had gedaan, om deze beide gebieden eenvoudig te maken tot een 12e en 13e provincie van Nederland. Wij zullen hier beiden voorloopig onder ons over denken en nog eens nader spreken. Het begrip Nederlandsche Unie had ik ook al door mijn hoofd laten gaan, maar de vondst om te spreken van Nederlandsch-Indonesische Unie maakt het geheele geval voor de Indonesiërs zonder twijfel aannemelijker en is in het licht van de rede van de Koningin van 7 December 1942Ga naar voetnoot1. ook eigenlijk niet alleen aanvaardbaar, maar noodzakelijk. Deze naam immers drukt dan de gelijkwaardigheid van de deelen formeel uit. Ik heb er nog eens over nagedacht na gisteren en wellicht is er in deze lijn in de komende weken voorzichtig met elkander te spreken en misschien zelfs ook met Sjahrir. Het wordt voor mij tegenover dezen laatsten anders langzamerhand wel een betrekkelijk moeilijke situatie. Ik zie deze zaak zich zoo ontwikkelen, dat wij samen in onze gesprekken onze beide delegaties misschien wel een eind vooruit zijn. Formeel is dit volstrekt ongeoorloofd en bij publicatie zouden wij naar weerskanten waarschijnlijk beiden van een koude kermis thuiskomen. Ik heb echter den stelligen indruk dat dit voelen en tasten de eenige vruchtbare methode is, die wij op het oogenblik kunnen toepassen. Het is echter ook waarschijnlijk, dat het zeer binnenkort noodzakelijk zal zijn om naar Nederland te vliegen, ten | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
einde met de regeering nader overleg te plegen en die over de streep te trekken. | |||||||||||||||||
Zondag, 20 October 1946, 18 uurGisteren toch wel weer een dag, waarop een paar belangrijke punten duidelijk werden. Om 9 uur was Setyadjit bij mij. Het gesprek zou hebben geloopen over partij-zaken, maar het uur, dat ik beschikbaar had, werd volledig gebruikt voor problemen, die samenhangen met de onderhandelingen. In het gesprek deelde hij mij vertrouwelijk mede, dat er eerst niet op hem was gerekend. Soekarno zelf heeft hem echter hier naar toe gestuurd in de wetenschap, dat wij elkander persoonlijk kennenGa naar voetnoot1. en met de bedoeling, dat hij voor allerlei zaken een officieuse verbindingsman zou kunnen zijn. Ik zal daar wel graag gebruik van maken, maar het is natuurlijk altijd een beetje griezelige zaak, omdat de mededeelingen uit een dergelijke bron nooit gechecked kunnen worden. Dat bleek al direct bij het eerste punt, dat ik memoreerde. Wij kregen het over de rol van Amerika. Nu weet ik uit den tijd van de Indische commissie van de illegaliteitGa naar voetnoot2. dat deze man een scherp oog heeft voor de gevaren, die uit Amerika dreigen. Hij is eigenlijk rondweg anti-Amerikaansch ingesteld. Hij vertelde echter dat Foote, de Amerikaansche consul-generaal, die tegenover ons een erg flink gezicht had getrokken bij een bezoek en eigenlijk te verstaan had gegeven, dat wij er maar op moesten slaanGa naar voetnoot3., vrijwel iederen dag bij Sjahrir over de vloer ligt en dan daarbij een uitermate sterk republikeins gezicht zet. Zijn mededeeling kwam er eenvoudig op neer, dat deze man een dubbele rol speelt. Mij verwondert dat niet zoo erg; deze mededeeling is in ieder geval in overeenstemming met de Amerikaansche politiek tegenover ons. Ik zou nu achteraf dat rapport van Foote aan Byrnes wel eens willen lezen: het kon er wel eens anders uitzien dan Foote ons heeft willen doen gelooven. Verder wees hij erop dat het wel gewenscht is binnen afzienbaren | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
tijd tot een principieel accoord te geraken, omdat dan de geheele situatie buitengewoon veel gemakkelijker wordt. Dan pas komt ook heel Java weer voor de Nederlanders open. Daarna hadden we om tien uur de vergadering van departementshoofden bij te wonen. Ik moet eerlijk zeggen, dat deze mij niet is meegevallen. Dit is een gezelschap, dat slechts met moeite de toekomstige politiek mee zal kunnen maken en gedeeltelijk heelemaal niet. Toen Van Mook mededeeling deed van de commissie in zake de toepassing van het militair bestand op civiel gebied, b.v. voor het uitwisselen van gevangenen, kwamen er groote protesten los tegen het naar Java overbrengen van RatulangiGa naar voetnoot1.. Daarover werd een heele tijd gezanikt, in het bijzonder door Dr. Hoven, die op het oogenblik directeur van binnenlandsch bestuur is. Het bleef echt gaan over details, waarbij men de neiging had om van eigen voortreffelijkheid uit te gaan. In het debat, dat hierover ontstond, heb ik een nogal principieel verhaal gehouden onder het motto, dat wij slechts de keuze hebben tusschen twee mogelijkheden, nl. of met de Indonesiërs in de republiek te leven of een poging te doen dit gezelschap compleet te verdrinken. De Nederlandsche regeering heeft besloten om een uiterste poging te doen tot het treffen van een regeling, waarbij Nederland met deze republiek kan samenleven. Zij heeft van de verdrinkingsmethode afgezien. De heeren rondom deze tafel zullen dus op het oogenblik ook hun keuze moeten maken en als zij achter de regeering gaan staan en bereid zijn om met deze menschen te leven, dan zullen zij het ook op een royale wijze moeten doen en niet met van die eigenaardige achterbaksche weerstanden, die uit het sentiment worden geboren. Het was niet erg vriendelijk, maar wel zakelijk en De Boer betuigde mij later zijn heel groote instemming met deze toespraak. Ik heb den indruk dat verschillende van deze menschen bekwame administrateurs zijn, maar dat zij niet het minste politieke inzicht hebben en dat is op dit oogenblik uiterst bedenkelijk. Hier rijzen in de toekomst nog allerlei moeilijkheden. Aan de lunch hadden wij Van der Meulen, die ons eigenlijk om background information kwam vragen, nu hij bestemd is om voorlichting te geven aan de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur in de buitengewesten. Wij hebben hem zeer uitvoerig onze inzichten gegeven. Dit is een voortreffelijke man, die geheel op het standpunt | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
van de commissie-generaal staat, maar die het als een moeilijkheid signaleerde dat Dr. Hoven eigenlijk in zijn hart een ander standpunt inneemt. Zijn mededeelingen daarover bevestigden volkomen onzen indruk van de vergadering van departementshoofden. Deze man behoort tot de zeer bruikbaren, ook al vindt Van Mook hem een beetje lang van stof. Om vijf uur een gesprek Killearn, Wright, Van Mook en ondergeteekende. Dit gesprek vertoonde nog eens het beeld van de manier, waarop de Engelschen hier een jaar hebben gemodderd. De Engelschen hadden in hun hoofd om, wanneer zij 30 November dit land verlaten, de verschillende diensten, waarvan zij thans hoofd zijn en waarin Britten, Indonesiërs en Nederlanders op een vreemde wijze door elkaar werken, op vrij willekeurige wijze over te dragen. In het eene geval geven ze eens wat extra aan de Nederlanders en in het andere geval, wanneer de Indonesiërs ergens driekwart van hebben, dan geven ze het laatste kwart ook aan de Indonesiërs. Wij hebben daartegen een uiterst scherp protest laten hooren en gezegd, dat wij dat op geen enkele manier kunnen aanvaarden. De Engelschen moeten uitgaan van het standpunt, dat, indien zij zich uit het Allied Command hier terugtrekken, in de bezette gebieden de souvereine rechten volledig op Nederland overgaan. Van Mook was hierin zeer fel en toonde zich een uiterst taaie onderhandelaar, overeenkomstig de reputatie, die hij geniet. Telkens draaiden de Engelschen er een beetje omheen, maar met vereende krachten nagelden wij hen weer op het uitgangspunt vast. Zeker, wij waren bereid om uit te gaan van den bestaanden toestand, dus wij zouden in beginsel geen Indonesiërs uit hun posities stooten. Slechts achtten wij een overleg noodzakelijk tusschen de Indonesiërs en Nederlanders om te komen tot de meest efficiënte taakvervulling. Daarvoor zal op de vergadering van Maandag een commissie worden ingesteld. Aan deze commissie dienen de Engelschen de zaak over te laten en overigens van onze souvereiniteit uit te gaan. Na twee uur discussieeren waren de heeren plat en hebben zij ons dit beloofd. Wij van onzen kant zouden dit met Sjahrir bespreken. Ik had er met hem al even over gepraat; vanavond zal Van Mook het met Sjahrir verder behandelen. Een hiervan volstrekt afwijkende circulaire van Mansergh zal worden ingetrokken, hetgeen ons vanmorgen mondeling werd bevestigd. Gisteravond een diner bij Mac Kereth in een klein gezelschap, waarin ik opnieuw na ruim een jaar den kolonel Van der Post ontmoette, een man, waarmee men uiterst voorzichtig dient te zijn, | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
doch dien ik uit verstandelijke overwegingen maar vriendschappelijk heb bejegend zonder veel te zeggen. Belangrijker was de aanwezigheid van Mr. Penjabi, den Britsch-Indiër, die hier rijst van de republiek heeft gekocht. Met zulk een man heeft men veel sterker het gevoel met een gelijke te spreken dan met de Indonesiërs. Indien men dat ziet, constateert men dat hetzij aan onze opvatting omtrent hen toch iets heeft ontbroken, hetzij hun bekwaamheden geringer zijn dan die van de Britsch-Indiërs. Met beide factoren zullen wij bij de toekomstige structuur intusschen moeten rekenen. Vanmorgen een gesprek van de commissie-generaal met de heeren Koenders en Berckelaer van den legervoorlichtingsdienst. Wij hebben de beide heeren den mantel uitgeveegd over de manier, waarop zij meenden dat de inwendige voorlichting van het kader over het militair bestand moest geschieden. Zij hadden een circulaire geschreven, die uitermate borstklopperig was, waarbij van eenig idee van wederkeerigheid geen sprake was en welke van elk begrip van den geestelijken achtergrond van de rede der Koningin van 7 DecemberGa naar voetnoot1., waarmede deze menschen altijd schermen, volkomen was gespeend. Zij hebben ons eenigen indruk gegeven van hun zeer beperkte mogelijkheden, maar wij hebben hen duidelijk gemaakt dat deze manier van voorlichting alleen tot akeligheden leidt. Misschien helpt het. Verder vandaag een vergadering van de commissie-generaal, waarin voorbereidingen zijn getroffen voor de vergadering van de sub-commissieGa naar voetnoot2. van vanmiddag en de plenaire zitting van morgen. Het eenige belangrijke punt hier buiten was een gesprek over de vraag of we bij het bereiken van een politiek accoord tevoren naar Nederland moeten of niet. Alle heeren - en in het bijzonder Van Poll - zijn van meening, dat, indien wij binnen onze instructie blijven, wij hier op eigen houtje een accoord moeten onderteekenen. Daarna trekken wij naar Nederland om de zaak te verkoopen, zoowel aan het Kabinet als aan de Tweede Kamer. Van Poll was hierover zeer beslist. Aan de lunch had ik met Van Poll nog weer een nieuw gesprek over de staatkundige grondslagen van onze houding tegenover revolutie en souvereiniteit. Wij kwamen tot de verheugende ontdekking, dat wij in dit opzicht op het oogenblik hetzelfde | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
uitgangspunt hebben, dat een nadere uitwerking inhoudt van het artikel van Logemann in TrouwGa naar voetnoot1.. Deze gemeenschappelijke grondslag zal ons beiden tegenover het Kabinet, dat blijkens mijn ervaring over theoretische problemen maar zelden denkt, zeer sterk doen staan. Wanneer alles volgens programma verloopt, zal dit dus kunnen beteekenen dat wij in de tweede helft of aan het eind van November voor naar mijn schatting een maand naar Nederland vertrekken. | |||||||||||||||||
Dinsdag, 22 October 1946, 7.30 uurGistermorgen om 10 uur plenaire zitting. Zondagavond was ik nog even bij Lord Killearn geweest, die mij vertelde dat Sjahrir kennelijk nerveus was. Hij vermoedde, dat de oorzaak zou liggen in het feit, dat Sjahrir den indruk had, dat wij probeerden het hoofdprobleem op de lange baan te schuiven. Dientengevolge zouden wij hem als het ware insluiten, zoodat hij op den duur vast zou komen te zitten in allerlei regelingen van onderdeelen. Zijn omgeving begon mede eenig wantrouwen te koesteren, om over zijn achtergrond in Djokja nog maar niet te praten. Van Mook, die Zondagavond met hem over de civil-affairscommissie zou spreken, bevestigde mij dit Maandagmorgen, toen wij hem een voorstel deden om een resolutie in de plenaire zitting te laten aannemen om in de gemeenschappelijke vergadering van de Nederlandsche en Indonesische delegaties, dus onafhankelijk van de Engelschen, het hoofdprobleem aan te snijden. De plenaire zitting verliep zonder emoties tot onder punt 4 dit voorstel mijnerzijds op tafel werd gebracht. Vóór de vergadering had ik het even aan Sjahrir verteld en hem den tekst laten zien. Hij was er kennelijk mee in zijn schik en ook de tekst werd door hem geaccepteerd. Op de vergadering echter kwam er een eigenaardige weerstand. In de eerste plaats had ik hierin met opzet gesproken over de Nederlandsche commissie-generaal en de Indonesische delegatie. Bij vorige gelegenheden hadden wij, niet tot mijn vreugde, gesproken over Nederlandsche en Indonesische delegatie. Ik achtte het noodig om de commissie-generaal te introduceeren. In de eerste plaats heeft de commissie-generaal zeer bepaalde mandaten en is het een bij de wet ingesteld college. De autoriteit, waartegenover de | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
Indonesische delegatie wordt geplaatst, lijkt mij grooter, indien wij de commissie-generaal vermelden dan in het geval, dat wij het neutrale woord Nederlandsche delegatie gebruiken. Roem begon hiertegen te steigeren. Er was tot heden toe altijd over de Nederlandsche delegatie gesproken, waarom moest dat nu veranderd worden. Ik vertelde hem dat hiermee in het verleden een fout was gemaakt, op welker correctie ik prijs stelde. Ik vond dat weer een merkwaardig staaltje van eigen wantrouwen of van vrees voor wantrouwen bij den achterban. Van Poll sprak ten slotte het verlossende woord door voor te stellen: ‘The Commission General as Netherlands delegation.’ Het volgende punt van discussie was, dat wij in de resolutie hadden opgenomen dat er ook overleg zou kunnen worden gepleegd met parties concerned, die niet op de vergadering waren vertegenwoordigd. Dit sloeg natuurlijk op de buitengewesten. Ook hierop vatte Roem vlam. Hij stelde de pretentie dat de republiek ook voor de buitengewesten optrad, hetgeen wij natuurlijk hebben teruggewezen. Na eenig heen en weer praten werd de vergadering geschorst en werd de resolutie in dit opzicht neutraler gesteld, zoodat dit punt niet onder de aandacht komt van critische beoordeelaars van de daden der conferentie. Ik geloof, dat ook in dit geval dit motief weer den doorslag gaf. Vrees, voor wat men er in republikeinsche kringen van zegt, zal ons nog menig keer dwars zitten. Gisteravond vertelde Sanders mij dat in een gesprek met Soebandrio en Tanzil, die op hooge pooten bij hem kwamen om te protesteeren tegen een uitlating in de Nieuwsgier, die verteld had dat de voertaal op de conferentie Nederlandsch was (waarom zeggen zulke ezels de waarheid ook), zij tot de gedachte waren gekomen om de beide delegaties en in ieder geval secretariaten en voorlichtingscommissies in één gebouw te plaatsen. Wij hebben dat nog eens samen besproken en ik ben daar een zeer groote voorstander van. Ik hoop alleen, dat wij Van Mook ook zoo ver kunnen krijgen. Ik zal het vanmorgen probeeren. Ook Amir Sjarifoedin, dien ik gisteravond op een cocktailparty bij den Chineeschen consul-generaalGa naar voetnoot1. een tijd sprak, was zeer enthousiast over dit idee. | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
Vrijdag, 25 October 1946, 16 uurDinsdagmorgen had eerst een vergadering van de commissie-generaal plaats als voorbereiding voor de eerste bespreking over het politieke hoofdprobleem. Ik was helaas te beroerd om daar een verstandig woord te zeggen. Op een of andere wijze was mijn hart van de kook geraakt en leek het ook met mijn maag niet heelemaal in orde. Ik kwam dien dag onder handen van Dr. De Hartog en 's avonds nog van Olivier. Zij onderzochten mijn hart, doch vonden geen spoor van griezeligheden. Verder was mijn inlichting maar zeer beperkt, want De Hartog maakte op mij een eenigszins paniekachtigen indruk en ik wenschte daar het werk geen slachtoffer van te maken. Op het oogenblik gaat het al weer wat beter. Het eenige resultaat is, dat ik besloten heb wat kalm aan te doen. Deze eerste politieke bespreking op Dinsdagmiddag bij SjahrirGa naar voetnoot1. had een beetje een eigenaardig verloopGa naar voetnoot2.. Wij hadden niet veel tijd, omdat Van Poll en ik naar den dokter moesten. Ik hield er een inleidende beschouwing, zooals uit de notulen blijkt, waarin ik nog eens uiteenzette waarom het verstandiger is uit te gaan van den door ons gedachten eindtoestand en daar naar toe te werken van het heden uit, dan te beginnen bij de situatie van vandaag. Indien wij vandaag de republiek erkennen zonder het perspectief van een definitieve regeling, waarbij die definitieve regeling geen definitieve breuk beteekent, dan zal de erkenning van de republiek alleen maar opschudding verwekken en weerstand oproepen. Weet men in Nederland, dat er een blijvende samenwerking ontstaat, dan is de republiek heel wat gemakkelijker te verteren. Van Indonesische zijde werd echter juist de nadruk gelegd op het heden. Dat was natuurlijk ook zoo te verwachten, omdat zij alleen maar vrede kunnen krijgen met hun achterban, wanneer zij kunnen zeggen dat de republiek is erkend. Aan het eind van de vergadering is toen toegezegd, dat wij op de volgende bespreking zouden trachten over dien eindtoestand enkele concrete gedachten te formuleeren. Bovendien had Van Poll den wensch te kennen gegeven zijn standpunt nog eens in eigen woorden tot uitdrukking te brengen. Het flitste mij toen reeds door | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
het hoofd, dat het dan de verstandigste oplossing zou zijn de principieele uitspraak over deze zaak te laten geven door Van Poll. Dit heeft waarde, niet zoozeer tegenover de Indonesiërs, dan wel in het bijzonder tegenover Nederland. De constructie, zooals wij die op het oog hadden, zal voor iemand als Beel heel wat aannemelijker zijn, indien deze door Van Poll wordt gelanceerd dan door mij. Dat de primaire gedachte hierover afkomstig is uit een gesprek tusschen Van Mook en ondergeteekendeGa naar voetnoot1., waarin Van Mook het einddoel formuleerde, komt er immers heelemaal niet op aan. De hoofdzaak is om het resultaat zonder schokken binnen boord te krijgen. Jammer was, dat Dinsdagavond het diner bij Sjahrir mij door Dr. De Hartog werd verboden, zooals ik in het algemeen alle sociale plichten dien op te geven. Ik heb hem later gezegd, dat ik daar maar ten deele aan gehoorzaam, omdat er een gedeelte bij is, dat ten nauwste verband houdt met het werk. Woensdagmorgen was er in mijn kamer een bespreking met Sjahrir, generaal Mansergh en Wright over het incident Soedirman. Deze generaal was in Batavia gekomen als lid van de joint truce commission. Hij arriveerde aan de grens met een gezelschap van 90 personen, waarvan 30 gewapende lijfwacht. Een etmaal tevoren hadden de republikeinsche autoriteiten het Britsche hoofdkwartier daarvoor laten waarschuwen, maar op een of andere manier was die waarschuwing niet bij Mansergh terecht gekomen, zoodat men zich op de grenspost hield aan het bevel dat gewapende soldaten Batavia niet mochten binnen trekken. De heeren waren op hun teenen getrapt en keerden naar Djokja terug. Het werd een gesprek met lang heen en weer praten, in hoofdzaak tusschen Sjahrir, Mansergh en mij. Wij werden het er over eens, dat iedereen dit incident betreurde en dat het uiterst moeilijk was uit te maken wie hiervoor persoonlijk de schuld op zich had te nemen. Een duidelijk kijkje kregen wij op den achtergrond hiervan, toen Sjahrir zei dat Soedirman zelf eigenlijk nog wel door had willen gaan, maar dat zijn gevolg, d.w.z. zijn eigen lijfwacht, blijkbaar zeer verontwaardigd was geweest. Was hij dus toch doorgegaan, dan zou dit eenvoudig verlies van gezicht voor hem hebben beteekend en dat kan hij niet verdragen. Vergeet niet, dat deze luitenant-generaal van huis uit een onderwijzer is en geen militair. Het slot van de lange discussie was, dat Wright aanbood om Lord Killearn aan Sjahrir een brief te laten schrijven, waarin de | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
gang van zaken werd betreurd zonder dat men de schuldigen kon aanwijzen. Toch bleek ook in dit geval Sjahrir al weer een slim mannetje te zijn, toen hij op een oogenblik tijdens de discussie probeerde van Mansergh een antwoord te krijgen op een memo, dat hij van plan was te schrijven. Ik heb die correspondentie oogenblikkelijk van de hand gewezen, omdat die geen ander resultaat zou hebben dan het probeeren om elkaar de schuld te geven. Intusschen zei Spoor vanmorgen in een gesprek, dat Soedirman wel niet zou komen. Er was immers indertijd al bij de samenstelling van deze bestandscommissie van den kant van Sjahrir maar met moeite toegegeven om Soedirman daarin te benoemen. Hij zou dan nu in dit incident een prachtige aanleiding hebben om verder zijn gezicht niet te laten zien. Ik weet het niet, ik heb er tot op vandaag nog altijd eenige hoop op, dat hij zal verschijnen. | |||||||||||||||||
Zaterdagmorgen, 26 October 1946, 8 uurDen Woensdagmorgen besteedde ik verder aan een bezoek aan het vliegveld Kamajoran en wel aan den fototechnischen dienst van de R.A.F. De R.A.F, heeft nl. van heel Java, Madoera en de kleine Soendaeilanden, tot Timor toe, luchtfoto's gemaakt op schaal 1: 30000, aangevuld door opnamen van alle hoofdverkeerswegen, spoorwegen enz. in de schaal 1: 10 000. Deze geheele opname is vrijwel klaar en wordt in Singapore uitgewerkt. Dit is dus een parallel van hetgeen de Amerikanen in Suriname en in andere Zuid-Amerikaansche gebieden doen. Men laat het voorkomen, alsof dit zuiver militair is. Het kan het ook wel zijn, maar geheel zeker ben ik daar niet van. Het zou wel eens kunnen wezen, dat dergelijke opnamen ook voor commercieele doeleinden zouden worden gebruikt, hoewel hiertegenover staat dat men in dat geval zeker Sumatra niet achterwege zou hebben gelaten. Ik acht het echter niet onmogelijk, dat de Engelschen van Singapore uit bezig zijn met Sumatra. Zelfs de laatste open plekken van West-Java zijn ze nl. van plan na 30 November van Singapore uit op te nemen. Voor onzen Indischen topografischen dienst zijn deze opnamen van het grootste belang en ik zal eens zien op welke wijze dit kostbare materiaal te onzen nutte kan worden gebruikt. Verder verliep de Woensdag zonder politiek schokkende gebeurtenissen; de eenige narigheid was, dat wij om half zes voor niets op het vliegveld kwamen, omdat mijn vrouw en Dirk helaas niet verschenen. | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
Donderdag was de tweede vergadering voor de politieke bespreking in mijn kamerGa naar voetnoot1.. Roem was naar Djokja en van Indonesische zijde waren er Sjahrir, Sjarifoedin en Gard met den plaatsvervanger Leimena. Zooals afgesproken was, zou Sjahrir hier voorzittter zijn. Hij is een man, die ook in die functie uiterst rustig is en bij uitstek goed kan luisteren. Men heeft den indruk, dat, wanneer hij dat doet tijdens het betoog van een ander, dat hem interesseert, zijn oogjes als het ware naar binnen worden gekeerd. Hij maakt dan rustige gebaren met zijn vingers en laat eerst zoo mogelijk ieder ander spreken. Het was een voortreffelijke vergadering. Van Poll, die de vorige maal al den wensch te kennen had gegeven om een uitvoerig betoog te leveren, kennelijk met de bedoeling om de Indonesiërs het gevoel te ontnemen, dat hij conservatief zou zijn, had een uitvoerige nota opgesteld, die wij 's morgens in een vergadering van de commissie-generaal eerst hadden bekeken. Wij waren daarbij natuurlijk niet op iedere philosofie, die er in verwerkt was, ingegaan, maar de hoofdzaak was dat Van Poll in deze nota het voorrecht te beurt viel om ons plan in zake de Nederlandsch-Indonesische Unie te ontvouwen. Ik had na afloop toch het gevoel, dat er op deze manier door ons een uitstekend spel wordt vertoond. Immers, deze plannen door Van Poll laten ontvouwen heeft tegenover Nederland oneindig veel meer kracht dan indien dit door mij zou gebeuren. Indien wij dit plan voor elkaar krijgen, dan wordt het van nu af aan voor de Katholieke fractie wel buitengewoon moeilijk om hier neen tegen te zeggen. Ik betwijfel of Van Poll zelf doorziet, waarmee hij eigenlijk bezig is. Hij klampt zich vast aan de overtuiging, dat hetgeen wij thans aanbieden binnen onze instructie valt. Dat is misschien ook wel juist, maar ik maak mij sterk dat een deel van zijn politieke vrienden straks per se toch een poging zal doen om hem te betuigen, dat wij het Koninkrijk om hals hebben gebracht. Ik kreeg den indruk, dat ons plan in groote trekken de instemming had van de aanwezige Indonesiërs en dat het hun eigenlijk ook wel meeviel. Natuurlijk voelen zij dat er nog groote moeilijkheden in verborgen liggen en | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
dat de practische regeling de beteekenis van deze constructie mede zal moeten bepalen, zoowel voor hen als voor ons. Daarnaast heeft Sjahrir op buitengewoon fijne manier nog een ander wezenlijk gevaar geformuleerd. Hij wees er op, dat de groote massa van het Indonesische volk, voor zoover dat deze zaak bewust meemaakt (en dat zijn er volgens hem zeer velen), volstrekt antithetisch is ingesteld. Dat spreekt ook eigenlijk wel vanzelf: zij richten zich tegen de Nederlanders. De tegenstelling beheerscht hun gedachtenleven. Komt Sjahrir nu met een project, dat eigenlijk synthetisch is gedacht, zonder dat er aansluiting in ligt bij de antithetische gevoelens van de massa, dan zal hij als leider van deze massa op een zoo grooten afstand van het volk komen te staan, dat er van begrip geen sprake meer kan zijn en de synthese, die wij beiden willen, in wezen in gevaar wordt gebracht. Wij allen erkenden de diepe waarheid, die in deze stelling schuilt. Wij merkten echter op, dat na het stellen van dit project voor het einddoel, wij bij de aansluiting aan de tegenwoordige situatie vanzelf voldoening zullen kunnen en moeten geven aan deze antithetische gevoelens. Dit zal voor de massa liggen in de aanvaarding van het 100 % merdeka op dit oogenblik, waarvan deze massa den reëelen inhoud toch niet zuiver kent. Reeds in de erkenning van de republiek zal de bevrediging van deze leuze schuilen, ook al zullen in de practische regelingen nog zooveel synthetische elementen reeds van den aanvang af zijn ingevlochten. Ten einde ons eenigszins duidelijk te maken, wat wij ons bij deze Nederlandsch-Indonesische Unie denken, zullen wij op de volgende vergadering nota's bespreken, die door elk der delegaties worden opgesteld en waarin een aantal practische regelingen zullen worden vervat. Deze vergadering is a.s. Dinsdagavond bij Sjahrir, waarbij wij dan van zes uur af rustig doorwerken tot wij klaar zijn en hij voor eten zal zorgen. Maandag zullen deze nota's worden uitgewisseld. Wij kregen den indruk, dat de stemming bij de Indonesiërs zeker even goed is als in onze delegatie. Wright bevestigde dit gistermorgen tegen Sanders. De Indonesiërs zijn zeer hoopvol gestemd. Merkwaardig is echter, dat zij uitdrukking gaven aan een zekere bezorgdheid voor de federale constructie van de Vereenigde Staten van Indonesië en er misschien zelfs prijs op zouden stellen om als republiek in een regelrecht contact met Nederland te treden. Dit is wel eenigszins te begrijpen, maar toch geloof ik dat wij hier niet op moeten ingaan. Van hun kant zou dit toch eigenlijk alleen aan- | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
vaardbaar zijn, indien zij zichzelf als representant van den geheelen Archipel gaan beschouwen. Dit zullen zij wel willen, maar ik geloof niet dat daar voorloopig van de zijde van de buitengewesten groot enthousiasme voor zal bestaan. Donderdagmiddag kwamen dan om half vijf gelukkig vrouw en kleine zoon, wel wat geradbraakt, maar toch opgewekt. Ik zat in angst en beven over het verblijf, dat alhier ons deel is, maar ook dat viel gelukkig mee. Vrijdagmorgen vond dan het al eerder geraamde bezoek plaats aan de normale ochtendbijeenkomst op het algemeen hoofdkwartier van generaal Spoor, waar de verschillende autoriteiten een overzicht gaven der gebeurtenissen van de laatste vierentwintig uur. Te onzer eere gaven zij eerst een overzicht van de algemeene militaire situatie, zoowel aan onze zijde als aan die bij de T.R.I. Onze indruk was na afloop wel zeer sterk, dat het uitermate moeilijk zal zijn met deze menschen, die vrijwel allemaal K.N.I.L.-officieren zijn, het nieuwe Indonesië op te bouwen. Men krijgt den indruk dat deze menschen, die nu eenmaal op schieten zijn gehuurd, zich slechts met groote moeite zullen aanpassen aan de komende, volstrekt gewijzigde verhoudingen. Na afloop hiervan hebben wij nog eenigen tijd een gesprek gevoerd met generaal Spoor, generaal Buurman van Vreeden en admiraal Pinke. Dat vond ik op zichzelf zeer de moeite waard. Ik heb van mijn kant hen eenig inzicht gegeven in de wijze, waarop Tjarda verleden jaar zijn ontslag heeft genomen, tegen de afspraak, zoowel met de Koningin als met ondergeteekende, in. Dit maakte kennelijk eenigen indruk. Wij bespraken verder de wijze, waarop Nederlandsch-Indië uit het Amerikaansche commandogebied (S.W.P.A.) op 15 augustus 1945 was overgegaan naar de zone van het South East Asia CommandGa naar voetnoot1.. Voor mij was het verrassende in dit gesprek, dat in 1943 Mountbatten het opperbevel alhier op zich had genomen en van Churchill de uitdrukkelijke opdracht had gekregen om Sumatra het eerst te bevrijden. Hij beschikte daartoe over een legermacht van 120 000 man. Na den tegenslag van de geallieerden in Zuid-Italië, in het bijzonder bij Cassino, werd deze legermacht vrijwel geheel naar | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
Zuid-Italië overgebracht. Na dien tijd hadden de Engelschen hier slechts een zeer zwakke bezetting en was het plan-Sumatra van de baan. Deze zwakke legermacht en in het bijzonder de zeer beperkte landingsmiddelen hebben ook het karakter van de op zichzelf bewonderenswaardige Burma-campaign bepaald. Dit is een vrijwel frontale campagne geweest, terwijl de aard van het terrein het niet mogelijk zou hebben gemaakt om op zeer verschillende plaatsen telkens achter het front landingen uit te voeren. Daarvoor misten de Engelschen de militaire mogelijkheden. Uit deze mededeelingen trok ik de verrassende conclusie, dat eigenlijk de tegenslag van de geallieerden in Zuid-Italië, ten gevolge van den zwaren Duitschen weerstand aldaar, in belangrijke mate mee bijgedragen heeft tot het lot van en den gang van zaken in Nederlandsch-Indië. In het eind van 1944 immers, heeft de gecombineerde generale staf in Washington een verzoek onzerzijds voor de uitvoering van een plan van Mac Arthur tot bevrijding van Java afgewezen, niettegenstaande deze toen op dat oogenblik daarvoor de troepen aanwezig had. De geallieerde generale staf stond echter op het standpunt, dat na de nederlaag van Japan hier in Nederlandsch-Indië, evenals in geheel Zuid-Oost-Azië, het militaire probleem vanzelf zou zijn opgelost, en zij daaraan dus geen geallieerde menschenlevens behoefden op te offeren. Van een militair standpunt uit bezien volkomen juist, maar... politiek minder fraai. Dit gesprek met Spoor en Buurman van Vreeden, die hier beiden gedurende deze jaren in Zuid-Oost-Azië aan geallieerde zijde hebben gewerkt, de eerste als directeur van de Nefis, dit is bij de Netherlands Forces Intelligence Service, en de laatste in het hoofdkwartier van Mountbatten, heeft voor mij het beeld, dat ik van het gebeuren in dezen hoek van de wereld bezat, plotseling aanzienlijk verhelderd door de completeering, die ik er van kreeg. Merkwaardig vind ik wel, dat ik het geheele vorige jaar van geen enkele zijde, ook niet van den kant van Van Kleffens, deze belichting van het verband tusschen het Italiaansche front en den aanval op Sumatra heb vernomen. Toch valt daardoor veel voor mij plotseling beter te begrijpen. De rest van den Vrijdagmiddag en avond doorgebracht met de behandeling van een telegram CG 12Ga naar voetnoot1. en het opmaken van ons ant- | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
woord CG 24. Verder schreef ik den eersten persoonlijken brief aan JonkmanGa naar voetnoot1.. Deze brief was allesbehalve vriendelijk en ik vermoed, dat Jonkman hierop wel zal reageeren. Ik heb in ronde Hollandsche woorden mijn bezwaren tegen de onbehoorlijke manier van telegrafeeren aan ons uiteengezet. Ik ben er vrij zeker van dat hij deze telegrammen niet zelf maakt, maar dat iemand als Mr. Peekema daar wel eens schuld aan zou kunnen hebben. Ik heb hem geschreven, dat Bevin uit Parijs na de tot standkoming van het militair bestand een persoonlijk telegram zond aan Lord Killearn om zijn vreugde over den gang van zaken uit te spreken. Onze minister kon zich een dag later dan Bevin telegrafeerde, dus twee dagen na het bestand, nog niet opwerken boven het niveau van de zure opmerking, dat de minister verheugd was over onze blijdschap en bevredigingGa naar voetnoot2.. Nu, vijftien dagen nadat wij het eerste telegram over de truce hebben gezondenGa naar voetnoot3., d.w.z. tien dagen na de onderteekening, komt er een telegram, waarin een aantal opmerkingen staan, waaruit men alleen maar kan afleiden dat wij eigenlijk langs het randje van het geoorloofde zijn gegaan. Bovendien is de redactie dan nog zoo goor en akelig, dat ik weer moest denken aan de opmerking, die De Boer in Karatsji tegen ons maakte: ‘Mijne vrienden, wij moeten er van nu af aan op rekenen, dat iedereen in Holland denkt dat wij gek zijn’. Ik vind het best, wanneer een aantal kranten op dat standpunt staat, maar ik heb er groote bezwaren tegen wanneer onze minister blijken geeft van dezelfde gevoelens. Natuurlijk heeft hij in CG 24Ga naar voetnoot4. een | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
antwoord gekregen, dat past bij den stijl van zijn CG 12. Ik ben nu benieuwd wat voor gezicht Den Haag hierbij gaat trekken. Ik heb in den brief de opmerking gemaakt, dat, indien de heeren in dezen stijl door wenschen te gaan, ik ze beloof, dat ik altijd nog scherper terminologie kan gebruiken dan zij en dat ik dezen wedstrijd per se zal winnen. Later raadpleegde ik Van Mook over dat telegram, maar die meende dat ik dat een beetje minder zwaar moest opvatten. Dit is nu eenmaal zoo de normale manier van doen van het departement van overzeesche gebiedsdeelen, zeide hij, waarop ik antwoordde: ‘Vandaar mijn ergernis’. Hij heeft echter nog een tirade aan het telegram toegevoegd, waarmee ik het wel eens ben, nl. dat wij hier naar toegestuurd zijn met zekere volmachten en dat, indien de minister op deze wijze ageert, de beteekenis van onze missie zeer verkleind wordtGa naar voetnoot1.. | |||||||||||||||||
Zondagmorgen, 27 October 1946, 7 uurGistermorgen om half negen hadden wij eerst een gesprek van anderhalf uur met het bestuur van de Persatuan Timor Besar. Dit is een stel heeren, die hier in Batavia wonen, maar in hoofdzaak afkomstig zijn uit Ambon. Zij ageeren tegen de republiek en weigeren het Indonesisch burgerschap. Zij streven er naar van de Zuid-Molukken, dat wil zeggen de eilanden, waarin Ambon is begrepen, een soort provincie van Nederland te maken. Zij willen het Nederlandsch staatsburgerschap behouden. Hun redeneering is van den kant van het sentiment uit gezien niet slecht. Zij zeggen: ‘Wij hebben tijdens de Japansche bezetting voor ons Nederlanderschap alle offers gebracht en zijn er door de Japanners om mishandeld op een zeer | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
bijzondere wijze. Het zou daartegenover een groote ondankbaarheid van Nederland zijn, indien wij nu aan Indonesië werden uitgeleverd’. Dat is natuurlijk alles begrijpelijk, maar daartegenover staan de economische motieven. Deze eilanden hebben geleefd van den export van intellect en van soldaten naar de rest van den Archipel. Deze eilanden nu autarkisch te laten leven is vrijwel onmogelijk, afgezien nog van het feit dat Van Mook ons later heeft gezegd, dat de Ambonneezen als zoodanig, ook b.v. op Nieuw-Guinea en op Ceram, door hun overheerschende positie bitter weinig populair zijn. Intusschen schuilt in het drijven van deze groep een groote moeilijkheid voor een rondloopende oplossing van het probleem, dat ons bezig houdt. Beleediging van hun gevoelens is hoogst onaangenaam, maar aan den anderen kant mogen wij ook niet iets tot stand brengen, dat in zichzelf onhoudbaar is. Daarna om 11 uur kwam Michael Wright bij mij met de mededeeling dat Lord Killearn een telegram van Bevin had ontvangen, waarin hem werd opgedragen zijn groeten aan mij over te brengen en waarin hij zijn vreugde uitsprak over den gang van zaken. Hij wees er daarbij verder op dat de snelheid, waarmee wij thans werken, hem zeer goed te pas komt, omdat hij verwacht dat de Russen op de UNO-vergadering, die nu aan den gang is, wel weer moeilijkheden zullen probeeren te makenGa naar voetnoot1.. In dit gesprek kwamen wij verder tot de overweging dat, indien wij Dinsdag inderdaad een zekere overeenstemming bereiken, wij de grootste moeilijkheden zullen krijgen in zake de publiciteit. Het is dan nl. volmaakt zeker, dat van republikeinsche zijde lekkage van berichten te verwachten is. Zij zullen zonder twijfel hetgeen in hun voordeel is op zichzelf mededeelen aan Clurman en andere gasten en hun staatkundige positie tegenover Nederland daarbij op den achtergrond houden. Dat zou in Nederland een miserabelen indruk maken en dient daarom te worden vermeden. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat het noodzakelijk was een telegram te zenden naar Den Haag, waarin op dit feit wordt gewezen en waarin wij een ronde verklaring vragen of, ook naar de opvatting van de regeering, de Nederlandsch-Indonesische Unie, | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
zooals wij die zien, dient te worden geïnterpreteerd als een constructie, waarbij het staatsverband blijft behouden, zoodat onze oplossing binnen onze instructie zal vallen. Verder heb ik er in dit gisgisteren verzonden telegramGa naar voetnoot1. op gewezen, dat zij in den ministerraad van Maandag deze zaak dienen te behandelen en ons Maandagavond kunnen telegrafeeren, opdat wij Dinsdag onze handen vrij hebben. Wenscht men dat niet, dan zullen wij tot het vrij vervelende verzoek moeten komen de vergadering van Dinsdag uit te stellen, tenzij reeds de nota, die wij van republikeinsche zijde Maandag zullen krijgen, op zoo groote verschillen wijst, dat er van een oplossing op Dinsdag nog geen sprake kan zijn. Gisteren om half zes weer vergadering van de commissie-generaal over den gedachtengang, dien wij in onze nota zullen ontwikkelen, die vandaag, Zondag, zal worden gemaakt en morgenavond aan de Indonesische delegatie zal worden aangeboden. Van Poll had daarvoor een aantal punten opgeschreven, die naar mijn overtuiging onbruikbaar zijn, maar die dan ook met beleid buiten boord zijn gewerkt. In de eerste plaats kwam er geen openlijke erkenning de facto van de republiek in voor, doch voor de overgangsperiode handhaving van den status quo. Daartegen heb ik het bezwaar, dat men op het oogenblik verzuimt een maximum profijt te trekken van een erkenning van de republiek, die toch zonder eenigen twijfel komt. Doet men dit nu, dan kunnen wij daartegenover van deze zelfde republiek allerlei dingen vlot terug krijgen, die wij slechts met moeite uit hun vingers trekken, wanneer wij een dergelijke ongelukkige formule gebruiken, waarmede zij ook niets kunnen aanvangen tegenover hun menschen, tenzij ze deze toch vertalen en zeggen dat wij de republiek de facto hebben erkend. Een volgend bezwaar was, dat hij eerst overal op Java en Sumatra verkiezingen wenschte te houden, alvorens eigenlijk iets definitiefs te doen. Van Mook wees er met nadruk op, dat dit hoogst ongewenscht is. Wij hebben thans tegenover ons de meest redelijke elementen, waarvan wij de positie zoo sterk mogelijk moeten maken. Hij wees op de enorme Masjoemi (dit is de Mohammedaansche partij), die een uitermate log lichaam is en waarvan niemand weet waar deze precies naar toe gaat. Een sociaal en politiek programma van eenige beteekenis heeft deze groote groep niet. Indien men echter verkiezingen houdt, kan men er zeker van zijn dat hierin de meest wilde agitatie | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
denkbaar is, zoolang er niet van een zekere consolidatie van den toestand en dus van de geesten kan worden gesproken. Wanneer wij het accoord, dat wij sluiten, zelf problematiek stellen, door de tegenpartij, waarmee wij het sluiten, problematiek te stellen, dan krijgen wij de groote narigheid dat straks een op verkiezingen gebaseerde regeering, waarvan niemand kan voorspellen hoe die er uit zal zien, zich geroepen zal voelen deze zaak opnieuw onder de loupe te nemen. Wij moeten niet verder gaan dan eischen, dat de toekomstige staatkundige vormen op democratische beginselen zullen worden gegrondvest en dat dit in de grondwet van dit land zal worden uitgedrukt. Zoo waren er meer van dit soort punten in de nota van Van Poll en deze is geleidelijk onder de tafel gewerkt. Toen Sanders aan het eind vroeg of Van Poll dit geval in de notulen wenschte te zien opgenomen, wees hij dit terug, hetgeen voldoende zijn meening demonstreert, dat dit geval verder maar buiten beschouwing moet blijven. Vandaag zullen Sanders en Samkalden samen eerst eens probeeren iets te produceeren en dan vanmiddag om half vijf zal ik dit met hen bespreken en trachten vanavond eveneens tot een bepaalden vorm te komen. Daarbij zullen ook notities van De Boer worden gebruikt, die mij beter leken, waarbij een soort indeeling was gemaakt voor de onderwerpen van bestuur, die toe zouden vallen aan de afzonderlijke staten, aan de federatie en aan de Nederlandsch-Indonesische Unie. Lang werd er gistermiddag ook nog weer gediscussieerd over de vraag, of deze Unie een soort Rijksraad moet hebben, of niet. Ook Van Mook bleek op het standpunt te staan, dat Logemann en ik gedurende het geheele vorige jaar hebben ingenomen en dat ook door De Boer direct werd aanvaard, nl. dat zulk een soort parlement, dat voor de tribunes spreekt, alleen uit elkaar drijvende tendenzen zal bezitten. Het is veel verstandiger voor de verschillende onderwerpen afzonderlijke, gecombineerde colleges in te stellen, b.v. een defensieraad, die werkelijk besturend werkt en waarvan de beslissingen aan de beide parlementen worden voorgelegd. Ik ben uiterst nieuwsgierig naar wat er uit komt. De komende paar dagen kunnen van de grootste beteekenis worden en ieder van ons heeft het gevoel, dat wij zeer dicht bij de definitieve oplossing staan. Van uitermate groot belang is of Den Haag ons werkelijk in dit opzicht de vrije hand geeft. Wanneer dat niet het geval is en de regeering deze zaak b.v. eerst in de Kamer wenscht te bespreken, | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
dan beteekent dit naar mijn gevoel dat de commissie-generaal voor de verdere onderhandelingen in zake de details tegenover de Indonesische delegatie een groot stuk van haar gezicht zal hebben verloren. Ik hoop, dat men in Den Haag verstandig is en dat men het zinnetje zal begrijpen, dat ik, op voorstel van Van Mook, aan het telegram van gisteren toevoegde, nl. dat men in de beslissende ronde geen aarzelingen kan gebruiken. Hoe vreemd of het ook moge klinken: onderhandelingen tusschen parlementen, zelfs in zulke vitale problemen als deze, zijn nu eenmaal technisch volkomen onmogelijk. Indien er ooit een voorbeeld is geweest van de beperkte werking van het parlementaire stelsel, dan is het misschien wel in dit geval. Naast de vraagstukken van oorlog en vrede, die voor een volk van beslissende beteekenis zijn, heeft men hier een voorbeeld van dezelfde kracht. Alleen zou men zich kunnen verbeelden, dat een parlement in dit geval nog de mogelijkheid zou bezitten om een oordeel te geven en ja of neen te zeggen tegen een bepaalde oplossing. Ik ben er tot in mijn ziel van overtuigd, dat dit slechts schijn is. Hetgeen van verschillende zijden verleden jaar telkens als verwijt tegenover de regeering is geuit, nl. dat de Kamer voor een fait accompli zal worden gesteld, is zeer juist aangevoeld. Er is naar mijn stellige overtuiging geen andere oplossing, indien men geen groote schade aan het resultaat wil toebrengen. Gisteren vertelde Sanders mij, dat het plan van het gemeenschappelijke secretariaatGa naar voetnoot1. toch voorloopig niet doorgaat. Het schijnt, dat men aan Indonesischen kant dit niet aandurft, omdat men er een demonstratie van innige samenwerking in ziet, waarvan men vreest dat de achterban, zoolang er nog geen accoord is, verkeerde uitleggingen zal geven. Wij moeten nu maar eens zien of wij zelf op eigen gelegenheid een ander secretariaat kunnen vinden, want in het paleis Rijswijk is de combinatie van woonruimte en secretariaat toch niet erg geschikt. Sanders kwam met het voorstel om de directeurswoning van de Javasche Bank, waarin nu generaal Mansergh zit, als gemeenschappelijke woonruimte van de commissarissen-generaal te gaan gebruiken en, als deze liever in het paleis blijven, er dan het secretariaat in te vestigen. | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
Dinsdagavond, 29 October 1946, 22 uurIn de afgeloopen dagen zijn wij bezig geweest met de opstelling van een memorandum, dat als handleiding, of liever gezegd als grondslag, bij de bespreking van het politieke hoofdprobleem met de Indonesische delegatie kan worden gebruikt. Na de bespreking van de punten op Zaterdagmiddag had het secretariaat, door samenwerking van Sanders en Samkalden, een knap stuk opgesteld. Daarnaast had Van Mook een stuk gecomponeerd op Zondag. Zondagavond had ik het eerstgenoemde met de beide heeren van het secretariaat besproken en hadden zij hiervan een laatste lezing opgemaakt. Toen wij ze Maandagmorgen bij elkaar brachten, was er het verschil, dat Van Mook er een verhaal van gemaakt had, een soort beschouwing, over hetgeen aan weerskanten moest worden aanvaard, terwijl het secretariaat al direct een artikelsgewijze regeling in den vorm van een overeenkomst had opgesteld. Het hoofdpunt van de discussie was de wijze, waarop de erkenning van de republiek, waarover wij het allen eens waren, moest worden geïntroduceerd. Het was duidelijk dat deze voor ons onverbrekelijk vast zit aan de erkenning door de republiek van de Vereenigde Staten van Indonesië en van de Nederlandsch-Indonesische Unie, waarvan het hoofd zal zijn de Koning van Nederland. Op deze wijze is naar onze meening het staatsverband gered en aan den anderen kant krijgt de republiek ook de erkenning die zij vraagt. Ik heb goede hoop, dat dit zal gelukken. Uit een gesprek vanmiddag met Boediardjo bleek het mij nog weer eens, dat het den heeren er zuiver om gaat de creatie, zooals die thans bestaat, te behouden. In welk verband deze verder wordt opgenomen, is voor de groote massa natuurlijk secondair, omdat deze daarvan betrekkelijk weinig zal bespeuren. Ten slotte zijn wij het er over eens geworden, dat het het beste was om de inleiding van Van Mook te gebruikenGa naar voetnoot1. en daarin te zeggen, dat de republiek zal worden erkend, indien deze bereid is een overeenkomst te sluiten, waarin de bepalingen zullen worden opgenomen, zooals die in de tweede afdeeling van dit memorandum zijn vermeld, d.w.z.o.a. dat zij plaats neemt in de Unie onder de Kroon. Met dezen gedachtengang kon Van Poll zich ook vereenigen, omdat daar het element van gelijk oversteken, waar Jonkman over gesproken hadGa naar voetnoot2., duidelijk in is verdisconteerd. | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
In antwoord op ons telegram CG 25, waarin wij vroegen of de regeering meent dat de Nederlandsch-Indonesische Unie binnen onze instructie valt, kregen wij gisteravond al telefonisch bericht, via den secretaris-generaal Kiveron, dat het onmogelijk was vóór Dinsdagavond antwoord te hebben, omdat men, ook in geval van overeenstemming in den ministerraad, de zaak toch nog aan de Koningin zou moeten voorleggen. In verband hiermede was hun voorloopig telegram naar ons onderweg. Dat telegram CG 16Ga naar voetnoot1. kwam vanmorgen, maar baarde mij wel eenige zorgen. Jonkman heeft gelijk, wanneer hij zegt dat hij deze Unie nog onvoldoende kan beoordeelen. Daarom hebben wij vandaag besloten hem vannacht den volledigen tekst van ons memorandum toe te sturenGa naar voetnoot2., waarin hij vanzelf een antwoord krijgt op een aantal van zijn vragen in CG 16. Veel moeilijker is echter de procedure. Jonkman schijnt zich voor te stellen dat wij dit memorandum aan de Indonesische delegatie ter hand stellen, trachten tot overeenstemming te komen en dan dat resultaat aan den Haag zullen voorleggen. Een discussie in de commissie-generaal van vanavond bevestigde mijn gevoelens, dat dit onmogelijk is. Ik had zelf een ontwerp-telegram in antwoord op CG 16 opgemaakt, waarvan echter het laatste gedeelte nog op voorstel van Van Mook is versterkt. De Indonesische wereld en eigenlijk ook de geheele buitenwereld leeft in de overtuiging, dat de commissie-generaal handelt namens de Nederlandsche regeering. Zij zullen dus niet kunnen aanvaarden, dat, nadat wij tot een accoord zijn gekomen, de Nederlandse regeering op de overeengekomen bepalingen nog in belangrijke mate zou kunnen afdingen. Daar zou niemand iets van begrijpen en zeer terecht maakte Van Mook de opmerking, dat wij dan in dezelfde positie zouden komen te verkeeren, als waarin hij het geheele afgeloopen jaar heeft gezeten, met alle moeilijkheden, die daar aan vast zitten. Ik voel dit inderdaad zeer sterk en met mij ook de andere commissarissen. Toch ligt het voor de hand, dat wij een zoo goed mogelijke poging moeten doen de regeering in te lichten en de kans te geven zich een beeld te vormen van hetgeen wij eigenlijk doen. Dat brengt met zich mede, dat wij wel bereid | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
zijn om de politieke bespreking eenige dagen uit te stellen, ten einde die informatie te geven. In ons telegram CG 27Ga naar voetnoot1. wordt de zaak zoodanig geredigeerd, dat wij duidelijk uitgaan van de veronderstelling dat de heeren met ons opzetje accoord gaan en dat wij Vrijdag eenvoudig met de zaak doorgaan. Wij wijzen er nog even op, dat er een groot gevaar zit in stagnatie. Aan Indonesischen kant gaat men dan weer een breed overleg openen in eigen kring over eigen formuleeringen, met alle nadeelen, die daaraan vastzitten. Wij moeten dat trachten te vermijden door eenvoudig een stuk op tafel te leggen, waarvan wij met vrij groote zekerheid weten dat dit in beginsel wordt aanvaard. Deze verhouding tot de regeering is en blijft een groote moeilijkheid. Mijn indruk is dat zij theoretisch op het juiste standpunt staan: zie b.v. het telegram CG 15, dat een antwoord is op mijn CG 24. In dat telegram zegt Jonkman terecht, dat de rolverdeeling deze is: ‘Uw besluitvaardigheid en daadkracht ginds moet ik hier verantwoorden naar vele zijden; daartoe behoef ik inlichtingen niet alleen voor mij, maar ook voor anderen, aangezien ik onze politiek hier voortdurend moet toelichten en verdedigen om daarvoor meerderheid te verwerven, welke niet a priori aanwezig is’Ga naar voetnoot2.. Natuurlijk, die inlichtingen moeten wij ook geven en wij zijn daar druk mee bezig. Maar onze besluitvaardigheid en daadkracht worden de nek omgedraaid wanneer men ook over bijzonderheden, waarvan men niet zegt, dat die buiten onze instructie vallen, gaat meepraten. Daar zit de misère en ik vrees, dat men zal trachten mee te blijven praten, ook tegen den opzet in. Ik kom hoe langer hoe meer tot de ontdekking, dat wij daar strak aan vast zullen moeten houden, dat het eerste en eenige probleem voor Jonkman is: vaststellen of wij buiten onze instructie gaan. Doen wij dat niet, dan zijn wij krachtens onze instructieGa naar voetnoot3. gemachtigd tot ieder besluit, indien wij met eenstemmigheid handelen. Hij beroept zich nu op het overleg inzake het geval Soekarno, maar verzuimt er bij te vermelden, dat voor dit punt uitdrukkelijk van te voren was overeenge- | |||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||
komen, dat wij hierover eerst overleg zouden plegen en zijn goedkeuring op het spreken met Soekarno zouden afwachten, alvorens het aan te kondigen. Naar aanleiding van dit telegram ben ik ook nog weer eens in de aide-mémoire aan de Britsche regeeringGa naar voetnoot1. gedoken, die, blijkens de telegramwisseling, door Jonkman als een soort Bijbel voor de commissie-generaal wordt beschouwd, zooals Van Mook niet zonder humor opmerkte: ‘De brieven van Paulus Jonkman aan de Britten’. Ik ben tot de conclusie gekomen, dat dit heele stuk eigenlijk, wat zijn inleiding betreft, door de feiten is achterhaald. Er wordt daarin nog geschermd met de kidnapping van SjahrirGa naar voetnoot2. om te bewijzen hoe weinig gezag de republikeinsche regeering eigenlijk heeft, enz. Vergelijkt men dat met hetgeen er thans is tot stand gebracht en het gezag, dat Sjahrir b.v. onder moeilijke omstandigheden weet te ontwikkelen bij de watervoorziening van Soerabaja, dan blijkt het volkomen duidelijk dat dit op het oogenblik niet meer opgaat. Voor ons zijn dus alleen de punten 4 A tot en met H nog actueel. Het eenige beroerde punt, dat er in voorkomt, is het voorschrift, dat het accoord zal worden vastgelegd in den vorm van twee gelijkluidende, voor ieder der partijen geldende protocollen. Ik vind dat eigenlijk een kinderachtige zaak, die psychologisch hoogst nadeelig werkt. Het is, zooals ik in een telegramGa naar voetnoot3. schreef, alsof men eerst met de republiek praat, tot overeenstemming komt en, op het moment dat dat gelukt is, met den rug naar elkaar toe gaat staan en ieder zijn eigen volk laat toespreken en net doet of men den ander niet kent. Wanneer wij nu heelemaal niet van plan waren de republiek te aanvaarden, dan is het nog tot daar aan toe, maar dat doen wij immers toch. Waarom dan niet den koninklijken weg bewandelen en die republiek erkennen door hetgeen men afspreekt in den vorm van een overeenkomst tusschen partijen te gieten? Beteekent dit dan soms, dat deze partijen plotseling volkenrechtelijk op een lijn staan? Dat is toch immers nonsens. Er is voorloopig geen sprake van dat diezelfde republiek, die door ons wordt erkend, zonder | |||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||
onze medewerking lid van de Uno kan worden. Op mijn voorstel is er dus bij Jonkman zeer sterk op aangedrongen om dit punt te laten vallen. Het zou wel eens kunnen zijn, dat dit het ergste wordt van alles. Immers, hier zouden wij positief onze instructie wenschen te overschrijden. Daaraan kan men ons vastnagelen en dan moeten we maar zien, wat er gebeurt. Formeel hebben wij als commissie-generaal dan geen rechten. In dit telegram CG 27, dat handelt over de beteekenis van de aide-mémoire, wees ik er even op dat het punt 4 C cGa naar voetnoot1. wel eenig gevaar inhoudt, omdat Jonkman misschien prof. Gerretson minder in de hand heeft dan Sjahrir Soetomo. Niet zonder humor is, dat ik, vanavond naar den radiozender P.C.J. luisterend, den leider van de christelijk-historische Kamerfractie Tilanus voor de microfoon kreeg, die beschouwingen over actueele problemen in de Tweede Kamer hield en daar natuurlijk ook een nummertje weg gaf over de verderflijke Indonesische politiek van de combinatie Schermerhorn-Logemann-Van Mook. Hij legde er den nadruk op, dat hij elke onderhandeling met het ‘Japansche creatuur Soekarno’ met de grootste stelligheid afwees. Ik dacht bij mezelf toen: Wat geeft ons Nederlanders in vredesnaam het recht om, als men zooiets hoort, nog een leelijk gezicht te trekken tegen Rinto Alwi, die in Rajat vuile stukjes schrijft, of tegen dezen vriend Soetomo, die ons ook nog altijd niet te best vertrouwt, maar zelfs al een beetje bijdraait. Dat laatste kan ik van Tilanus zelfs nog niet eens zeggen. Ik moest ook eventjes zacht lachen om een telegramGa naar voetnoot2., dat wij vanmorgen kregen, waarin Jonkman mededeelt, dat hij een vertrouwelijke persconferentie had, waarin hij het militair bestand heeft besproken en dat hij vertrouwt, dat de oppositie er nu iets meer van aanvaardt. Wel, indien dan van christelijk-historische zijde, die toch nog altijd het eerst in aanmerking komt om door Jonkman te worden omgepraat, den zelfden avond op deze wijze door de microfoon wordt gesproken, dan spijt het mij wel, maar dan moet ik Jonkman dit vertrouwen in zijn groot overredingstalent helaas ontnemen. Intusschen is de Nederlandsche houding inzake pers- en propagandaprobleem met onze sterke pretentie tegenover de republi- | |||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||
keinen, dat zij hun mannetjes in de hand moeten houden, weer een typisch bewijs van die eigenaardige hoovaardij, die op de Indonesiërs toch misschien een beetje een huichelachtigen indruk moet maken. Ook die jongelui hooren Tilanus en weten van Indië in nood en Gerretson. Niettegenstaande wij daar uit democratisch beginsel niets tegen doen en ons op het standpunt stellen, dat dit noodzakelijk en juist is, durven wij toch zonder blikken of blozen te vragen dat de Indonesiër er een ander standpunt op na houdt en er voor zorgt, dat onze zachtzinnige ooren geen kwalijke geluiden uit zijn hoek zullen treffen. Het beroerde is, dat het grootste deel van onze menschen eigenlijk in het scheeve van zulk een psychologische houding niet eens erg heeft en het als de gewoonste zaak van de wereld beschouwt. Zulke duigen zijn het, die mij voor de toekomst in samenwerking tusschen Nederlanders en Indonesiërs soms een hard hoofd doen hebben. Er zal ook door ons nog menigen bok geschoten worden, zij het even goed te goeder trouw als door onze regeering gebeurde in deze aide-mémoire aan de Britsche regeering onder punt 4 C c. | |||||||||||||||||
Zaterdag, 2 November 1946, 8 uurGisteravond werd ik gestoord, maar ik hoop nu vanmorgen het relaas van de laatste dagen te kunnen vastleggen. De plenaire zitting van 30 October leverde niet veel bijzonders op. Nadat de politieke bespreking van Dinsdagavond was uitgesteld, waarvoor als reden naar buiten werd opgegeven dat de uit te wisselen nota's nog niet klaar waren, maar waarvoor onzerzijds de werkelijke reden was, dat wij ons tegenover den Haag niet al te veilig voelden, kon de plenaire zitting nauwelijks iets van belang opleveren. Er werd een aantal sub-commissies voor burgerlijke zaken ingesteld, die het contact tusschen Nederlanders en Indonesiërs bevorderen. Dat is op zichzelf tot op zekere hoogte uiterst nuttig, maar ik krijg in de laatste paar weken na het tot stand komen van het militair bestand hoe langer hoe meer het gevoel, dat dit toch geen begaanbaren | |||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||
weg oplevert, omdat er telkens moeilijkheden komen, die voor een deel het gevolg zijn van de onduidelijke politieke situatie. Voor de gezagsovername hadden wij zeer duidelijk afgesproken, dat op de plaats van een Brit een Nederlander zou komen. Telkens weer blijkt, dat lagere Indonesische autoriteiten dat probeeren om te draaien en hun machtssfeer trachten te vergrooten. Aan den anderen kant is het ook voor ons vaak moeilijk om den status quo te handhaven. In Buitenzorg wordt het aantal troepen van Nederlandsche zijde veel grooter dan dat van Engelsche en moeten dus meer legeringsruimten worden gevorderd, wat aan Indonesischen kant natuurlijk weerstanden wekt. Zoo zijn er in dit vlak talrijke wrijvingspunten, die onvermijdelijk zijn en zullen blijven bestaan tot er een duidelijke politieke uitspraak ontstaat. Na afloop van de plenaire zitting van Woensdag vroeg ik aan Sjahrir om samen als voorzitters der delegaties een gesprek te hebben over de stukken, die inmiddels aan beide zijden waren opgesteld. Onze nota, die in CG 26 compleet naar Den Haag was geseindGa naar voetnoot1., het ik aan Sjahrir lezen tijdens dit gesprek, dat in mijn kamer plaats vond. Het is altijd uiterst moeilijk om een idee te krijgen van den indruk, dien het heele geval op hem maakt. In dit opzicht is er tusschen de Indonesiërs een even groot verschil als tusschen de Nederlanders. Wanneer ik b.v. Gani naast Sjahrir plaats, dan is er tusschen beide Sumatranen in dit opzicht een hemelsbreed verschil. Toch liep dit gesprek wel en werd het mij duidelijk, dat de republiek de constructie van de Vereenigde Staten van Indonesië zonder meer aanvaardt, doch dat de moeilijkheid zit in de Nederlandsch-Indonesische Unie en in de Kroon. Merkwaardig was, dat hij in dit gesprek eigenlijk meer den nadruk legde op Unie zelf dan op het staatshoofd. Zij hebben zelf in een verbond een even nauwe samenwerking tusschen beide landen voorzien. Dat werd mij duidelijk uit het concept, dat hij bij zich had en mij liet lezen. Het verschil was eigenlijk, zooals ik dat tegen hem uitdrukte, dat zij dit kind, dat door de Vereenigde Staten van Indonesië en het Koninkrijk der Nederlanden in de wereld werd gebracht, naamloos heten, terwijl wij het een naam wenschten te geven en een duidelijke gestalte. Ik heb hem in dit gesprek zeer duidelijk gezegd, dat deze vormkwestie voor ons een voorwaarde sine qua non is, waarvan niets valt af te dingen. Van onzen kant wordt dit gesteld als het resultaat van de hervorming | |||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||
van het Koninkrijk, terwijl het natuurlijk van den kant van de republiek wordt gezien als de schepping uit vrije wilsbeschikking van twee gelijkwaardige partijen. Ik had er geen bezwaar tegen aan de Indonesiërs dezen kijk op het geval te laten, wanneer zij slechts aanvaarden dat Nederland van constitutioneel gezichtspunt uit hetzelfde resultaat van een volstrekt andere zijde benadert. Het Indonesisch document viel mij, op dit eene punt na, eigenlijk erg mee. Er kwam een artikel in voor, dat na het tot stand komen van het accoord de Nederlandsche militaire macht in geheel Indonesië beperkt zal blijven tot 50 000 man. Dit is een getal, dat veel grooter is dan wij hier vroeger ooit hebben gehad en naar mijn overtuiging ook veel grooter dan Nederland op het oogenblik financieel kan dragen. Dit is natuurlijk het resultaat van het groote getal van 91 000, dat bij de bestandsonderhandelingen op tafel is gekomenGa naar voetnoot1.. Verder kwam er een bepaling in voor van de erkenning van de vóór den oorlog geldende rechten van Nederlanders en van anderen, terwijl er eveneens een bepaling in voorkwam dat ook in de toekomst de rechten van Nederlanders en minderheden nooit bij die van Indonesiërs zouden mogen worden achtergesteld. Op zichzelf zijn dit uiterst bevredigende bepalingen, die in allerlei kringen groote geruststelling zullen geven. Natuurlijk zullen er altijd nog weer menschen blijven, die zeggen: ‘Ja, welke garantie hebben wij dat dit inderdaad ook wordt nagekomen?’ Maar ik meen, dat, met onze constructie van de Nederlandsch-Indonesische Unie er boven, er in dit opzicht toch althans een vrij redelijke waarborg voor een behoorlijke wetgeving gaat bestaan. Wij spraken met elkaar af om de uitgestelde vergadering op Vrijdagavond te houden. Inmiddels was het hoofdpunt van onze zorgen gelegen in het verkeer met den Haag. Nadat wij op 24 October in CG 21Ga naar voetnoot2. in een lang telegram het beginsel van den opbouw in drie etages - republiek, V.S. van Indonesië en Ned.-Indonesische Unie - hadden uiteengezet en op 26 october de vraag hadden gesteld of de Nederlandsch-Indonesische Unie voldoet aan de voorwaarde, dat de Republiek een plaats in gemeenschappelijk staatsverband aanvaardtGa naar voetnoot3., gaf CG 16Ga naar voetnoot4. ons op 29 October een ontwijkend antwoord. Zoo van dezen trant: Er zit wel wat in en het lijkt wel aardig, maar wat het precies voor- | |||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||
stelt begrijpen wij nog niet. De heele situatie werd getypeerd door het zinnetje, dat luidt: ‘M.i. vergt de laatste ronde geen overhaasting, doch vereischt bezinning en overleg’. Op 29 October verzonden wij daarop telegrafisch het geheele memorandumGa naar voetnoot1., dat wij hebben ontworpen, en in CG 27 een begeleidende beschouwing. Daarbij heb ik in het bijzonder de aide-mémoire onder de loupe genomen en er op gewezen, dat dit stuk verouderd is en alleen de punten 4 A tot en met H voor ons nog in aanmerking komen. Daarbij hebben wij echter uitdrukkelijk bezwaren gemaakt tegen den protocolvorm en hebben met kracht gepleit voor den vorm van een overeenkomst. Op den avond van 31 October, nadat wij een tocht langs het front hadden gemaakt, bleek dat Den Haag aan de telefoon was voor Sanders. Het was de heer Kiveron, die weer een keer een boodschap voor den minister moest overbrengen. Ik heb gemeend dat het toen verstandig was zelf aan de telefoon te komen en daardoor indirect te laten voelen, dat ik tegen deze wijze van communicatie tusschen Den Haag en de commissie-generaal nogal bezwaren heb. Ik begrijp het natuurlijk wel: Jonkman weet zeker, dat hij van Sanders geen antwoord krijgt en dus ook geen repliek behoeft te geven. In dit gesprek deelde de heer Kiveron mede, dat er dien avond ministerraad zou zijn en dat er een telegram naar ons onderweg was. Hij begon de mededeeling met te zeggen, dat de wijziging van hoofdstuk 13 van de grondwet in de Kamer was verworpenGa naar voetnoot2.. Het was kennelijk de bedoeling indruk op ons te maken, omdat daardoor de tweederde meerderheid van 67 stemmen noodzakelijk is in plaats van de drievijfde van 60, zooals anders het geval zou zijn geweest. Ik heb van deze gelegenheid gebruik gemaakt den heer Kiveron te zeggen, dat ik den indruk kreeg, dat de ministerraad bezig was ons in dezelfde positie te drukken als waarin het geheele vorige jaar de luitenant-gouverneur-generaal heeft verkeerd met alle slechte gevolgen van dien. Ik heb hem gevraagd aan den minister mede te deelen, dat ik niet alleen mijn persoonlijke meening in dit opzicht gaf, maar ook die van de andere leden der commissie, indien ik zeg, dat wij deze positie niet aanvaarden en dat wij uitsluitend de mededeeling verwachten of de door ons voorgestelde | |||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||
oplossing binnen onze instructie valt of niet. Verder deelde ik mede, dat wij doorgaan met de besprekingen op basis van CG 26. Het telegram kwam inderdaad gistermorgenGa naar voetnoot1.. Het was in elk opzicht onbevredigend. De regeering heeft gezegd, dat zij zich sterk maakt met haar politieke leven voor het resultaat van het overleg, dat door de commissie-generaal zal worden gepleegdGa naar voetnoot2.. Nu overweegt de regeering blijkens dit telegram een comité-generaal van de Kamers. Hiermede probeert zij duidelijk de verantwoordelijkheid af te schuiven. In de tweede plaats is het niet verstandig dit in de Kamer in discussie te brengen, alvorens in het bijzonder Van Poll de gelegenheid heeft gehad de Katholieke fractie behoorlijk van voorlichting te dienen. Daarin zit op het oogenblik geen mensch, die er eenig verstand van heeft. Indien de regeering dan ook nu zegt, dat zij dit memorandum beschouwt als ‘Uw bijdrage tot gedachten-wisseling met Indonesiërs en niet, althans nog niet, als voorstel van de Nederlandsche regeering, aangezien U daartoe U niet, althans nog niet, sterk kunt maken’, dan meen ik dat de regeering over het hoofd ziet, dat ook wij het recht hebben en de mogelijkheid om ons voor onze eigen voorstellen sterk te maken met ons politieke leven. Ik vermoed alleen, dat het den leden van den ministerraad ontgaat, dat, indien Van Poll en ik tot dezen stap komen zouden, dit ook zonder eenigen twijfel het einde van dit Kabinet zou beteekenen. Misschien speculeeren de heeren er weer op dat ons verantwoordelijkheidsgevoel ons van dezen stap zal terughouden. Bepaald misselijk is, dat Jonkman wel zegt dat ons memorandum op eenige punten afwijkt van de aide-mémoire, zonder echter te zeggen op welke punten dit het geval is. Wij staan nl. op het standpunt, dat dit alleen geldt voor de vormkwestie, d.w.z. verdrag in plaats van protocol. Dat er verder als laatste overweging aan wordt toegevoegd, dat er een belangrijke grondwetsherziening noodig zal zijn, waarvoor de ⅔ meerderheid vereischt blijft, is duidelijk een | |||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||
aanwijzing voor de angst voor het oordeel van de Kamer en tevens de angst voor de beslissing. Op CG 29Ga naar voetnoot1. waarin ik mededeeling deed van het resultaat van het persoonlijk gesprek met SjahrirGa naar voetnoot2., ontvingen wij nog geen reactie, behalve in een telegramGa naar voetnoot3., dat wij vanmorgen kregen: ‘Ministerraad zich bewust beteekenis van Uw memorandum en werkwijze voor goede oplossing, (doch) gevoelt behoefte aan inniger overleg’ en stelt voor om, zoodra de besprekingen op een daartoe geschikt punt zijn aangekomen, zoo mogelijk Van Poll en ondergeteekende voor vollediger toelichting te laten overkomen. Het is dus volmaakt duidelijk, dat, zooals ik dezer dagen tegen Kiveron zei, men ons precies behandelt zooals Van Mook verleden jaar. Wij zijn niet van plan daarop in te gaan, maken op het oogenblik een basisovereenkomst klaar en onderteekenen die, wanneer dat mogelijk is. Gistermiddag, vóór de bespreking in de politieke commissie van gisteravond, hadden wij een heel aardige vergadering met een aantal van de adviseurs van Van Mook. Wij hebben daarin ons plan volledig uiteengezet, inclusief de positie van de Kroon. Ik had een inleiding gegeven, waarop Prof. Enthoven antwoordde en zijn groote instemming met dit plan betuigde. Allerwegen was men uiterst tevreden over het laten vallen van den overgangstermijnGa naar voetnoot4.. Generaal Spoor twijfelde er aanvankelijk nog aan of in den vorm van de Unie, zooals ik die had geschetst, naar het wezen een Rijksverband was gehandhaafd. Toen las Van Poll echter uitvoerig de verschillende functies voor, welke deze Unie heeft te vervullen. Daarop was ook generaal Spoor volledig gerustgesteld. Zeer verrassend was de reactie van De Villeneuve, den man, die het ondernemerselement in den kring van adviseurs van Van Mook representeert. Deze was bepaald verheugd over het resultaat en sprak zijn groote vertrouwen in deze toekomstige figuur uit. Dr. Hoven zit kennelijk omhoog met de organisatie van de Groote Oost, want zijn betoog kwam er op neer, dat dit nu in theorie alles wel heel mooi was, maar dat de menschen de zaak nu eenmaal afmeten naar de daden van de Nederlandsche regeering. Tot heden toe gebeurt er in dit opzicht veel te weinig in de buitengewesten en zijn de wettelijke beletselen, die op | |||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||
dit moment nog bestaan, een uitermate hinderlijke factor. Natuurlijk had deze opmerking betrekkelijk weinig te maken met het beginsel van de geheele structuur der Vereenigde Staten en van de Unie, doch zij wees er voor de zooveelste maal op hoe moeilijk de verwerkelijking is van al deze dingen in dit land van beperkte mogelijkheden, wat menschenmateriaal betreft. Aan het slot van de bespreking vroeg generaal Spoor zeer terecht maatregelen te nemen om dit geheel, zooals wij dit nu vanmorgen bespraken, in breeder kring op dezelfde wijze uit te leggen en aannemelijk te maken. Hier schuilt inderdaad naar mijn smaak de enorme moeilijkheid. Het aantal menschen, dat hiertoe in staat is, is buitengewoon klein. Bovendien zullen wij dan straks beleven, dat de pers met halve en scheeve berichten begint met de geesten te verpesten, zoodat er dan niet al te veel meer te bereiken valt. Toch zal door middel van de radio, zoowel door de leden van de commissie-generaal als door anderen, aanhoudend dienen te worden gesproken. Het is niet voldoende dit aan de regeeringsvoorlichtingsdienst over te laten. Daarvoor is zijn gezag uit den aard der zaak onvoldoende. Gisteravond dan was de derde politieke besprekingGa naar voetnoot1., waarvoor wij 's middags de stukken hadden uitgewisseld. Ik was echter nogal teleurgesteld, omdat wij van republikeinsche zijde een stuk kregen, dat belangrijk afweek van hetgeen Sjahrir mij had laten zien. Alle gunstige bepalingen ten aanzien van de rechten van minderheden, zoowel op politiek als op economisch gebied, waren hieruit weggelaten. Gelukkig heeft hij daarover in het begin van de bespreking, die in zijn huis plaats vond, een opmerking gemaakt en medegedeeld, dat zijn delegatie ook het oorspronkelijke stuk, dat ik had gezien, had goedgekeurd. Een duidelijke verklaring waarom of ze dan nu met dit stuk waren gekomen, bleef achterwege. Hét groote punt van deze bespreking, waarover wij twee uren onafgebroken hebben gesproken, was niet de federatie van de Vereenigde Staten van Indonesië, maar was het probleem van de Unie en de positie van de Kroon. Het is volkomen duidelijk, dat zij zoo lang mogelijk probeeren vast te houden aan onafhankelijke Vereenigde Staten en daarnaast aan een verbond daarvan met het Koninkrijk der Nederlanden. Wanneer wij deze figuur aanvaarden, dan zijn zij bereid tot zeer vergaande concessies inzake dit verbond. Wij hebben ons uitgeput in argumenten voor het geven van een naam aan het resultaat | |||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||
van dit verbond, evenals over de positie van de Kroon. Het ging alles echter nogal stroef. Sjahrir heeft zeer weinig gezegd en pas op het eind van de vergadering wees hij op de groote moeilijkheden, die er van Indonesischen kant zouden rijzen. Aan het slot van de discussie stelde hij merkwaardigerwijze twee pertinente vragen, waarop hij echter het antwoord uit een persoonlijk gesprek met ons reeds kende. De eerste vraag was of de commissie-generaal gemachtigd was om een overeenkomst te onderteekenen met een inhoud als wij thans hadden ontworpen. Ik heb hem geantwoord, dat dit inderdaad het geval was, met uitzondering van een enkel punt, waarvan ik meende dat de telegrammenwisseling met Den Haag dit binnen enkele dagen zou ophelderen. Ik had hierbij natuurlijk het oog op den overeenkomst-vorm, die in de plaats moet treden van een protocol. Zijn volgende vraag was of wij ook gemachtigd waren den vorm te accepteeren, zooals zij voorstelden, dus zonder Unie en zonder Kroon. Ik heb hem daarop ronduit gezegd, dat wij daarvoor geen machtiging hadden en dat wij, indien zij daar bij blijven, verplicht zouden zijn verder van de zaak af te zien en ons terug te begeven naar Nederland. Daarmee was de bespreking afgeloopen en werd gevraagd of wij nu over en weer een overeenkomst wilden opstellen in den vorm, zooals wij meenen dat aanvaardbaar zou zijn. Deze zou dan Maandagavond in een nieuwe bespreking kunnen worden behandeld. Daarna werd er bij Sjahrir gegeten en hij vroeg mij na afloop niet direct weg te gaan, maar nog even aan de menschen gelegenheid te geven om met elkaar te spreken. Wij hebben dat toen gedaan en zijn pas tegen tien uur naar huis gegaan. Ik meende uit deze laatste opmerking van hem te mogen begrijpen, dat hij er prijs op stelde in een nader persoonlijk contact nog eens aan zijn eigen menschen een indruk te doen geven van onzen gedachtengang en misschien ook omgekeerd. Toen Van Mook en ik na afloop samen naar huis reden, maakten wij tegen elkaar de opmerking dat het moeilijk zou zijn, maar dat wij niet zonder hoop waren. | |||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||
werd natuurlijk het moeilijke punt opnieuw ter sprake gebracht en vroeg Sjahrir aan Killearn om ook zijnerzijds met een aantal van zijn menschen nog eens te spreken en zijn overwegingen in zake dit probleem aan hen uiteen te zetten. Killearn noodigde de heeren toen uit op de lunch en kreeg er negen op visite. Dat gesprek heeft geduurd tot over vier. Het bleek ten slotte, dat de heeren wel bereid waren de Unie te aanvaarden zonder Kroon, of de Kroon zonder Unie. Erg goed kan ik in dezen gedachtengang nog niet komen. Sanders speelde mij als resultaat van dit gesprek een formuleering in handen, waarvan eigenlijk niemand wilde zeggen dat hij het er mee eens was, precies zooals de vorige maal op de Hooge Veluwe het geval was met de formuleering van Lord InverchapelGa naar voetnoot1.. Deze formuleering zou dan alleen als grondslag voor verdere discussie kunnen dienen. Zij luidt als volgt: ‘The republic of the United States of Indonesia shall be independent. The Netherlands and the United States of Indonesia shall negotiate a treaty defining matters of common interest. Implement either by the Netherlands or by the republic of the United States of Indonesia or by both, in consultation of joint decisions on such matters, shall be taken in the name of the Crown’. Hier is dus het voorbeeld dat de Unie de nek wordt omgedraaid, nadat de Kroon is gered. Ik heb Sanders geantwoord, dat ik in deze zaak glashard ben en tot geen enkele concessie bereid. Ik geloof dat, als wij hiermee beginnen, wij ook verder geen voet aan den grond krijgen. Wij leggen dus Zondagavond een ontwerpovereenkomst voor, waarin wij ons van deze zaak waarschijnlijk geen spat zullen hebben aangetrokken. Dat het met deze heeren niet in elk opzicht eenvoudig omgaan is, is vandaag weer eens gebleken uit het gedrag van den generaal Soedirman. Er zou om 5 uur joint truce commission vergadering zijn op het hoofdkwartier van generaal Mansergh. Wright, die hiervan voorzitter is, komt op een gegeven oogenblik op het hoofdkwartier van Mansergh en vindt laatstgenoemde in een kamer, wit van woede. Hij beduidde Wright, dat hij niet van plan was de vergaderzaal binnen te gaan en dat hij ook aan generaal Forman had verboden zulks te doen. Het geval was nl. dat Soedirman de onsmakelijkheid had gehad om zijn beruchte lijfwacht mee te nemen in het geallieerd | |||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||
hoofdkwartier en deze daar voor de deur op post te stellen, ondanks het feit dat er natuurlijk een Britsche wacht aanwezig is. In militaire kringen is dit zoo ongeveer het onbehoorlijkste wat iemand kan doen. Wright heeft toen met Sjarifoedin de zaak blijkbaar kunnen plooien en Soedirman heeft aan Mansergh zijn excuses moeten aanbieden. Dit kan natuurlijk ook een beetje het gevolg zijn van het feit, dat men een onderwijzer tot luitenant-generaal en opperbevelhebber bombardeert. Een beetje militaire opvoeding heeft deze man blijkbaar nog wel noodig. | |||||||||||||||||
Donderdag, 7 November 1946, 19 uurDe afgeloopen dagen zijn ruimschoots getypeerd door het feit, dat ik aan het bijwerken van dit verslag niet ben toegekomen. Zaterdagmorgen een gesprek met Van Goudoever, die mij een nogal somber beeld gaf van de politieke situatie in de Malinogebieden. Allerlei figuren aldaar hebben onzen kant gekozen en zien op het oogenblik groote activiteit van Nederland naar de zijde van de republiek, terwijl er in den opbouw van de Malinogebieden nog maar weinig vorderingen worden gemaakt. Een man als Nadjamoedin, die een niet zoo nobel karakter schijnt te hebben, maar wel uiterst slim moet zijn, zou het b.v. toch wel heel mooi vinden, indien hij op een of andere receptie eens in aanraking zou kunnen komen met Sjahrir en den voorzitter van de commissie-generaal om daarmee samen te worden gefotografeerd. Dat klinkt vrij zot, maar aan den anderen kant zou zulk een man daar dan in zijn eigen gebied mee kunnen werken en de gedachte bestrijden, dat zij eigenlijk worden vergeten en nergens zijn. Ten einde in dit opzicht nog beter resultaat te kunnen verkrijgen dan met zulk een scherts van een foto, heeft Van Mook nu tegen de volgende week een vergadering belegd van menschen uit de Malinogebieden, wien dan volledige opening van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de republiek zal worden gegeven. Wij nemen aan, dat dat een zekere bevrediging kan schenken en bovendien hebben wij al een aanmerking in deze richting van Den Haag gekregenGa naar voetnoot1., zoodat ook Jonkman door dit feit kan worden bevredigd. Zaterdag en Zondag hebben wij verder besteed aan het opmaken van de ontwerp-overeenkomstGa naar voetnoot2., waarom de Indonesische delegatie | |||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||
had gevraagd. Het is ten slotte de inhoud van het memorandumGa naar voetnoot1., maar nu artikelsgewijze en wat strakker uitgewerkt. Verder hebben wij dezen Zondag besteed aan het opstellen van de zeer lange telegrammen 32 tot en met 35Ga naar voetnoot2., waarvan helaas 35 dien Zondagnacht niet meer kon worden doorgeseind. In 32 hebben wij een poging gedaan om de afwijking van de aide-mémoire en instructie te analyseeren en komen dan eigenlijk tot het resultaat, dat dit alleen maar geldt voor den protocolvorm. De regeering staart zich nog steeds blind op het geval Sumatra, waarbij men blijkbaar niet in staat is te begrijpen dat de figuur van de Vereenigde Staten van Indonesië dit probleem Sumatra volstrekt heeft veranderd in vergelijking met de periode van de Hooge Veluwe. Toen ging het er om of wij Sumatra zouden weggeven aan de republiek; thans gaat het er alleen om op welke wijze Sumatra in deze Vereenigde Staten zal worden opgenomen, hetzij als zelfstandige eiland-staat, hetzij als provincie van de republiek Java. Ik heb het stellige vermoeden, dat, indien wij deze ontwikkeling rustig zijn gang laten gaan en nu niet zelf in dezen pot gaan zitten roeren, de grootste kans is dat Sumatra op eigen zelfstandigheid zal willen staan. De eenige tegenkracht, die hiervoor aanwezig is, ligt in het groote aantal Sumatranen, dat op het oogenblik in de republiek een belangrijke functie vervult. In CG 33 gaven wij een uitvoerig verslag van de politieke besprekingen met de Indonesische delegatie van Vrijdagavond. Indien men dan verder bedenkt, dat men in Den Haag over de notulen van 21 vergaderingen beschikt, dan lijkt het mij toch een beetje kras om aan te nemen dat men daar onvoldoende is geïnformeerd. Ik zou wel eens willen weten hoeveel ministers deze notulen inderdaad hebben gelezen. In CG 35 hebben wij een antwoord gegeven op de suggestie, dat Van Poll en ondergeteekende naar Holland zouden komen ter nadere explicatie van onze voorstellen. Wij hebben gemeend daartegen overwegende bezwaren te moeten inbrengen. Immers daarmede zouden wij de commissie-generaal ook voor de toekomst in precies dezelfde positie laten dringen als zulks met den luitenent-gouverneur-generaal gedurende het geheele afgeloopen jaar het geval is geweest. Wanneer wij op het critieke moment, waarop wij vlak voor het sluiten van de overeenkomst zouden staan, door ons | |||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
vertrek naar Den Haag een element van groote onzekerheid in de situatie zouden brengen, zou Van Mook hier in een zoodanig labiele situatie achterblijven, dat ook hij daarvoor de verantwoordelijkheid onmogelijk zou kunnen aanvaarden. Hij heeft dan ook m.i. volkomen terecht gezegd dat hij in dat geval onmiddellijk zijn ontslag zou nemen, omdat hij de verantwoordelijkheid daarvoor eenvoudig niet dragen kan. Wij leven hier in deze gecompliceerde wereld, waarin de Britten tot op heden een beetje de balans houden, min of meer op een vulkaan. Daarvan begrijpt Den Haag kennelijk heelemaal niets. Aan den anderen kant is het mij wel duidelijk, dat zij, in het aangezicht van het enorme gewicht van de beslissingen, die genomen moeten worden en van de noodzaak om deze plannen door de Staten-Generaal te doen aannemen, in groote moeilijkheden zitten. Het verwerpen van hoofdstuk 13 van de grondwetGa naar voetnoot1. maakt inderdaad dat, aangezien de communisten een onberekenbaar element vormen, hetzij de Partij van de Vrijheid, hetzij de Christelijk-Historische Unie met de toekomstige wijziging mee moet gaan. Dat zal uitzonderlijk veel moeite kosten. Persoonlijk geloof ik echter, dat de communisten het niet zullen wagen om tegen te stemmen. In dat geval is Kamerontbinding onvermijdelijk en ik vrees, dat de communisten met de verwerping van dit plan bij het Nederlandsche volk dan toch niet zulk een beste beurt zullen maken. Hoe het echter ook zij, het is volkomen duidelijk dat Den Haag aarzelt. Merkwaardig is dat wij tot op den dag van vandaag, dat wil dus zeggen Vrijdagmorgen, want vanavond komt er geen telegram meer, zonder eenig positief antwoord zijn op welk voorstel onzerzijds dan ook. Maandag was er voor de plenaire zitting niets en hebben wij die uitgesteld. Daarna is de generaal Soedirman hier gearriveerd en is met veel pijn en lang vergaderen ten slotte toch een regeling getroffen, waardoor het militair bestand nu effectief is geworden en het bevel ‘ophouden met vuren’ wordt gegeven. Merkwaardig was wel, dat de Indonesiërs ten slotte na lang aarzelen in de bestandscommissie hebben toegegeven dat zij er bezwaar tegen hadden om dit bevel te geven, omdat zij bang waren allerlei troepen niet in bedwang te hebben. Gelukkig is deze zaak nu sedert twee dagen in orde en is er een regeling gekomen, waarbij alle Indonesiërs, die zonder kenteekenen binnen een 2-K.M.-zône voorbij de grenslijn komen, óf worden ontwapend, óf worden neergeschoten. Ik vermoed, dat onze | |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
jongelui van de laatste mogelijkheid wel een ruim gebruik zullen probeeren te maken. Trouwens, deze bepaling is op zichzelf niet overbodig, want van Indonesische zijde werd den laatsten tijd een buitengewone onhebbelijkheid ten toon gespreid. Zware mitrailleurs, die op 300 meter afstand van onze kampementen in stelling zijn gebracht, werden bij Bandoeng gesignaleerd. Men zal er nu wel voor zorgen, dat deze worden opgeruimd, hetzij door overleg, hetzij met geweld. Ik heb er geen bezwaar tegen, wanneer onze soldaten eens duidelijke taal laten hooren, want het staat wel vast dat er aan den anderen kant een onbehoorlijk aantal chicaneurs aanwezig is. Maandagavond hadden wij dan de volgende politieke besprekingGa naar voetnoot1., waarin de ontwerp-overeenkomst, zooals wij die hebben opgemaakt, als basis van verdere discussie werd aanvaard. Deze politieke bespreking had een heel eigenaardig verloop. Het ging natuurlijk weer over de hoofdpunten, maar Roem begon eerst over de door ons bezette gebieden, die hij na de overeenkomst als het ware op slag bij de republiek wilde inlijven. Wij hebben hem met eenige moeite duidelijk gemaakt, dat dit wel onze bedoeling is voor den definitieven toestand, maar dat er eenvoudig ongelukken gebeuren, indien wij op deze manier te werk zouden gaan. Ten slotte bedankte hij ons voor de explicatie. Als men nu denkt dat hij daarmee tevreden was, dan heeft men het heelemaal mis. Dat bleek vanmorgen bij een artikelsgewijze bespreking van het ontwerp tusschen de juridische adviseurs van de beide delegaties, toen men weer op dit punt terug kwam. Wij hebben toen de wijziging, die Van Mook heeft voorgesteldGa naar voetnoot2., opgenomen en dat moeten de heeren nu verder maar slikken. Verder is het hun wel duidelijk, dat zij ten aanzien van de hoofdpunten bij ons niets meer hebben af te dingen. Ten slotte, aan het eind van de vergadering, die toch in een uitstekende stemming verliep, stelde Sjarifoedin een aantal scherpe vragen. Het hoofdpunt daarvan was of wij de Nederlandsch-Indonesische Unie beschouwen | |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
als een soort superstaat. Dit hebben wij natuurlijk vlot ontkend. Immers in dat geval zal er van autonomie in inwendige aangelegenheden van ieder der beide samenstellende staten geen sprake zijn. Bovendien hebben wij hem duidelijk gemaakt, dat Nederland zelf zulk een structuur nooit zou verdragen. Mijn indruk aan het eind van deze vergadering was, dat in ieder geval Sjahrir ons voorstel, wat zijn hoofdlijnen betreft, in beginsel volkomen aanvaardde. Ook met een aantal anderen is dat zonder twijfel het geval. In het bijzonder menschen als Soebandrio en Tanzil, die bijloopende figuren zijn, maar toch niet heelemaal zonder beteekenis, staan vrijwel volledig aan onzen kant. Er werd op deze vergadering geen afspraak gemaakt voor een volgende bespreking, maar dit werd overgelaten aan een nader overleg tusschen de voorzitters van de beide delegaties. Dat heeft inderdaad op Dinsdagmorgen direct plaats gevonden en ik had een lang gesprek met Sjahrir, waarin mijn indruk volkomen werd bevestigd. Wij hadden bij geruchte gehoord, dat het misschien wel nuttig was, indien enkelen van ons een ontmoeting zouden hebben met Soekarno en Hatta, ten einde deze twee figuren te overtuigen. Sjahrir had mij nl. al eerder verteld, dat Sjarifoedin en Gani tijdens hun verblijf in Djokja de vorige week in zake ons memorandumGa naar voetnoot1. een zeer afwijzende houding van het binnenland hadden ontmoet. Sjahrir hapte hier dan ook direct op, maar stelde het in een eenigszins anderen vorm voor, nl. in den vorm van een gewone politieke bespreking van de twee volledige delegaties, waar Soekarno en Hatta, en misschien nog een aantal anderen, aanwezig zouden kunnen zijn. Ik heb dat toen overlegd in de commissie-generaal en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat dit laatste idee zeker aanvaardbaar was. Als plaats van vergadering meenden wij echter Djokja zeker niet te kunnen aanvaarden, doch de voorkeur te moeten geven aan b.v. Cheribon, waar Sjahrir een zeer geschikte plaats wist. Ook Sjahrir was direct met Cheribon als vergaderplaats verzoend geweest, zoodat dit geen moeilijkheden opleverde. Wij hebben dit plan onmiddellijk naar Nederland geseind en, ingevolge art. 7 onzer instructieGa naar voetnoot2., in CG 37, dat op Dinsdag 5 November is uitgegaan, machtiging gevraagd onze standplaats te verlaten ten einde deze vergadering te kunnen houden. Dinsdag kreeg Van Mook nog eenige inside-information uit re- | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
publikeinschen kring. Deze hield nl. in, dat van de delegatie Sjahrir voor aanneming van ons voorstel zoude zijn, Gani als het kon nog een beetje sterker, en tot onze verrassing zou ook Roem willen aanvaarden, maar die loopt nog met een vrij sterke vrees voor zijn partij rond. Merkwaardigerwijze heeft de scherpzinnigste man van de delegatie, Sjarifoedin, nog een typisch wantrouwen. Koets, die zeer met hem is bevriend, zal inmiddels probeeren door persoonlijke gesprekken dit wantrouwen te verzwakken, zooal niet volledig uit den weg te ruimen. Betreffende het binnenland kregen wij te hooren, dat Soekarno eigenlijk wel voor aanneming was, maar dat Hatta er zeer tegen gekant is. Dit is op zichzelf ook niet zoo'n wonder. Intellectueel en qua temperament schijnt Hatta verreweg de scherpste te zijn en Soekarno is, zooals Sjahrir dat tegen mij uitdrukte, in zulke zaken meestal nogal passief. Sanders had gisterochtend het verhaal, dat Killearn en Sjahrir een gesprek met elkaar zouden hebben gehad, waaruit een eenigszins sombere conclusie zou moeten worden getrokken, omdat de Indonesische delegatie er op zou staan dat de conferentie te Cheribon een plenaire zitting, dat wil dus zeggen onder Engelsch voorzitterschap, zou worden. Sanders, die met Killearn en Wright zou lunchen, kwam mij daarmee aan ons eten lastig vallen en na onze lunch ben ik toen met hem meegegaan en heb aan Killearn betuigd, dat ik daar niets voor voelde. Ik heb hem uiteengezet, dat deze methode volstrekt fout is. Een plenaire zitting is een stijf geval en, hetgeen wij noodig hebben, is de mogelijkheid om met alle overredingskracht, waarover wij beschikken, de Indonesiërs uit het binnenland gezamenlijk een kijk te geven op deze moderne visie van Nederlandsche zijde. Het gaat om het winnen van een zeker vertrouwen en dat lukt nooit in dergelijke stijve vergaderingen, waarbij het Engelsch op zichzelf al een wezenlijk bezwaar is. Ik heb Killearn er aan herinnerd, dat de plenaire zitting over de politieke zaken in twee gevallen aan de orde komt, nl. wanneer de zaak definitief gelukt en wanneer zij definitief mislukt. Geen van beide stadia is op het oogenblik nog bereikt en daarom moeten de politieke besprekingen voortgezet worden op de wijze, zooals wij die thans voeren. De procedure, die van onze zijde jegens de Indonesische delegatie is aangewend, moeten wij probeeren ook op de menschen uit het binnenland toe te passen. Wij kunnen, indien het in deze conferentie van Cheribon niet gaat, nog altijd met Killearn overleg plegen. Ik stelde hem aan het einde voor om dan misschien Woensdag- | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
avond samen met Sjahrir en hem deze zaak te bespreken; dit draaide uit op een invitatie voor een diner, dat wij gisteravond hebben gehad. Van half acht tot elf uur uitermate gezellig, overspoeld met een ruime hoeveelheid champagne, waarvan de oude heer zelf een groot liefhebber bleek te zijn. Toch was deze champagnestroom niet zoo overmatig, dat hij iets anders uitwerkte dan een goed humeur en een beetje losser tong bij onzen vriend Sjahrir. Betreffende de conferentie te Cheribon vertelde Sjahrir, dat tot zijn stomme verbazing Roem en ook Gani heel erg op de aanwezigheid van de Engelschen waren gesteld. Zij meenden dat deze conferentie in het binnenland een groote gebeurtenis zou zijn en dat daarom de aanwezigheid van de Engelschen uiterst gewenscht was. Ik heb toen mijn standpunt daar tegenover uiteengezet, dat ook niet veel bestrijding vond. Sjahrir was het eigenlijk wel met mij eens en begreep niet best waarom Roem plotseling zoo op dit standpunt stond. Het slot was een m.i. verstandig compromis: wij zullen een gewone plenaire zitting in Cheribon beleggen, terwijl de politieke besprekingen, waar het eigenlijk om is begonnen, op de normale wijze buiten de aanwezigheid van onze Engelsche vrienden zullen worden gehouden. Wel zei Sjahrir, dat misschien de aanwezigheid van Lord Killearn van eenige beteekenis zou kunnen zijn, indien hij bereid was om zijn vrienden uit het binnenland duidelijk te maken, dat de internationale verhoudingen niet zoo eenvoudig lagen als zij soms schijnen te denken. Belangrijk was ook wel in dit gesprek de opmerking van Sjahrir, dat, indien het hem niet zou gelukken deze overeenkomst tot stand te brengen, dit voor hem het aftreden zou beteekenen. Ik heb daar tegenover gesteld, dat de commissie-generaal zich tegenover Nederland in een soortgelijke positie bevond. | |||||||||||||||||
Vrijdag, 8 November 1946, 8.30 uurGistermorgen hadden wij twee gesprekken van geheel verschillenden aard. Het eerste was slechts terloops met den heer Van den Dries, den plaatsvervangend thesaurier-generaal in Nederland, die hier ingevolge het nieuwe K.B.Ga naar voetnoot1. komt als vertegenwoordiger van den | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
minister van financiën en die op bezoek was bij Sanders, terwijl ondergetekende er binnen rolde. Hij representeert dus min of meer de stem van Nederland. Hij wist er natuurlijk niet alles van, maar in het gesprek, waarin wij ons op het standpunt stelden, dat het voor de commissie-generaal onmogelijk is vóór het sluiten van de overeenkomst naar Nederland te gaan, bleek dat hij dit uitsluitend meende te moeten toeschrijven aan een soort overprikkeld gevoel van eigenwaarde bij de leden van de commissie-generaal. Toen wij trachtten hem duidelijk te maken, dat er inderdaad haast was bij dit geval en de omstandigheden zulk een reis, die zeker drie weken in beslag neemt, niet meer toelaten, omdat Mansergh hier den 22en November weggaat, bleek het dat hij daarvan niet het minste idee had en vermoedde, dat dat ook met anderen in Nederland het geval was. Ik las hem een ontwerp-telegram voor van Van Mook, waarin nog eens werd gewezen op de beteekenis van den datum van 30 November. Het was heel nuttig van den heer Van den Dries te hooren, dat hij dit telegram niet voldoende overtuigend vond en dat dit in Den Haag niet den door ons gewenschten indruk zou maken. Ik had zelf ook al eenigszins dezen indruk gekregen, omdat naar mijn meening de staart van CG 35Ga naar voetnoot1. in dit opzicht nog heel wat krasser was. Weinig vermoedde ik op dat moment, dat het volgende gesprek met den kolonel Van Houten, adjudant-generaal van de Koninklijke Landmacht, en de overste Borghouts (Peter Zuid van de K.P.)Ga naar voetnoot2. mij vanzelf de stof in handen zou spelen voor een heel wat sterker telegram aan Den Haag. De beide heeren kwamen ons, naar aanleiding van een gesprek, dat Van Houten toevallig met De Boer had gehad, een verontrustend verhaal brengen over de stemming in het Nederlandsche leger. De kolonel merkte terecht op, dat het er niet om ging of de troep eigenlijk gelijk had of niet, maar het belangrijke was dat de stemming ongeveer zoo is, dat zij er dicht aan toe zijn om de zaak er bij neer te gooien. Aan het eind van het gesprek uitten zij | |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
hun vrees, dat de commissie-generaal bezig was een overeenkomst tot eiken prijs te aanvaarden en, indien zulks zoo was, de aanwezigheid van het leger volkomen overbodig zou zijn. De soldaat redeneert zeer simplistisch. Hij zegt: de Indonesiërs in de gebieden, die door ons zijn bezet, worden beveiligd en voelen zich kennelijk met ons tevreden en wij zijn er geenszins het zoo zeer gehate Nederlandsche gezag. Waarom breiden we dit niet uit tot Djokja? We zijn heelemaal niet zoo erg tegen die republiek. Wij zouden naar Djokja willen gaan, daar alle Japansche collaborateurs, o.a. Soekarno, achter de tralies zetten en aan Sjahrir zijn republiek op een presenteerblaadje aanbieden en dan verder rustig met hen samenwerken. De kolonel zei op een oogenblik: ‘U kunt het leger slechts op twee manieren gelukkig maken, nl. door het bevel om naar huis te gaan of door het bevel om naar Djokja op te rukken. Daar tusschenin ligt voor den soldaat geen enkele mogelijkheid, die zijn stemming van vandaag bevredigen kan’. Ten slotte gebruikte hij een uitdrukking, die ik als motto voor een telegram heb gebruikt: ‘Bij velen van de troep zal een zucht van verlichting opgaan, indien de Engelschen na 30 November zijn verdwenen. Deze zucht zal echter aan misschien vierduizend Indonesiërs het leven kosten’. Dit kwam er dus op neer dat de kolonel er op rekende, dat, indien er verder niets gebeurt en geen maatregelen worden genomen, in de eerste week van December de oorlog zal ontbranden, op een manier, die ons werk volmaakt onmogelijk maakt en met een intensiviteit, die niet meer te keeren valt. Dit beteekent, dat, indien zulks werkelijkheid wordt, de geheele wereld de onderhandelingen van Nederland gedurende het afgeloopen jaar zal beschouwen als een schijnheiligheid. De Boer zei later tegen mij: ‘Nederland zal dan gelden als een volstrekt onbetrouwbaar volk en dat heeft voor een klein volk zichzelf nog nooit betaald.’ Het is immers duidelijk, dat wij dan den schijn wekken, dat wij door praten gewacht hebben tot het moment, waarop wij van de Engelschen verlost zullen zijn, om dan toe te kunnen slaan. De beide militairen begrepen dat dit een calamiteit is. Wij hebben hen kunnen overtuigen van de juistheid van ons standpunt, vooral door de mededeeling dat wij aan de Indonesiërs een bepaald plan hebben aangeboden, waarvan wij tevoren hebben gezegd dat daarop niet valt af te dingen. Ik zei den heeren, dat onze onderhandelingen eigenlijk geen onderhandelingen zijn, maar niet veel anders dan een verklaring van onzen kant van hetgeen wij wenschen en hoogstens hier en daar een poging om daarvoor een formu- | |||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||
leering te vinden, die bij de Indonesiërs een minimum aan weerstand opwekt. Verder dat ik dezen heb meegedeeld, dat dit plan is à prendre ou a laisser en dat, indien de republiek dit niet aanvaardt, de gevolgen voor haar rekening zijn. In dat geval zou er inderdaad ook oorlog ontstaan met, naar mijn overtuiging, internationale interventie, maar bij welke wij, ten gevolge van het aanbod, dat wij hebben gedaan, belangrijk sterker zouden komen te staan dan indien de oorlog uitbrak op de wijze, zooals kolonel Van Houten ons die voorspelde. Verder hebben wij hun de hoofdtrekken van het plan verteld. Ook dat wekte geruststelling en het resultaat van het bezoek was alleen het verzoek om op zeer korten termijn nieuwe richtlijnen voor de voorlichting van het leger te maken. Er is beloofd, dat Van Poll die vanmorgen om tien uur klaar zal hebben. Van dit gesprek heb ik gisteravond een ruim gebruik gemaakt om in een telegram nog eens met grooten klem er op te wijzen, dat wij vóór 30 November klaar móéten zijn. Ik heb niet gezegd dat het zeker is dat ons de zaak dan uit de hand loopt, maar zelfs de kans mogen wij niet loopen, omdat dan het spel volkomen verloren is. Ik heb duidelijk gezegd, dat de commissie-generaal niet bereid is daarvoor de verantwoordelijkheid te dragen en daarom omgaand machtiging vraag om overeenkomstig CG 34Ga naar voetnoot1. een overeenkomst te sluiten. De vergadering van de civil-affairs-commissie heeft gisteren vrij behoorlijke resultaten opgeleverd. De zeer gespannen toestand ten gevolge van de uitgifte van het republikeinsche geld en vooral als gevolg van de propaganda, die de republiek maakte tegen den Nicagulden, benevens een feitelijke blokkade van de stad, zullen volgens afspraak met de republiek een eind nemen. Er zal gezorgd worden voor een rijstaanvoer van 100 ton per dag en drie Nederlandsche schepen zullen, voorloopig onder Engelsche vlag, rijst gaan halen uit republikeinsche havens. Verder zal er in zake het geld geen wederzijdsche propaganda worden gemaakt en, voor zoover er vorderingen tusschen gouvernementsinstellingen en republiek bestaan, zullen deze worden verrekend op gelijke koers van beide geldsoorten. Het bezit van wederzijdsche geldsoorten zal niet strafbaar worden verklaard. Ik hoop dat dit resultaat zal hebben, want deze grappen, gepaard aan het spektakel rond generaal Soedirman, hadden de stemming hier in Batavia buitengewoon verknoeid. In het DagbladGa naar voetnoot2. | |||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||
werden al scherpe maatregelen van een sterk gezag verlangd. Dat deze lieden de genomen maatregelen wel niet scherp genoeg zullen vinden, is duidelijk. Gisteravond aten Sjahrir en ik opnieuw bij Killearn en hadden een buitengewoon gezelligen avond, waar betrekkelijk weinig aan politiek werd gedaan. Het eenige belangrijke was, dat wij gezamenlijk tot de conclusie kwamen, dat de inhoud van de ontwerp-overeenkomst zoodanig was, dat zoowel de commissie-generaal alsook Sjahrir hiermee met hun politieke leven in zee dienden te gaan. Hij deelde onomwonden mee dat verwerping van deze voorstellen voor hem aftreden zou beteekenen. Ik heb wat mij betreft toen ronduit verklaard op hetzelfde standpunt te staan en te weten dat dit ook met de andere leden het geval is. | |||||||||||||||||
Zondag, 10 November 1946, 9.30 uurVrijdag was de Indonesische delegatie met vol gevolg naar Djokja afgereisd en was er dus van dien kant weinig activiteit. Maar aan de Nederlandsche zijde was er dien dag toch een zeer belangrijke bespreking. Een aantal politieke partijen, waaronder ook de Indische Katholieke partij, de Vaderlandsche Club, de Christelijk Staatkundige partij, de Persatuan Timor Besar, de Eenheidsgroep en nog een paar andere, hadden een telegram gezonden aan de Staten-Generaal en aan den minister-president om uitdrukking te geven aan hun meening, dat er hier niets definitiefs mocht worden beslist zonder de goedkeuring van de Staten-Generaal. Dit was natuurlijk het intrappen van een open deur, omdat dit feit ook voor ons vanzelf spreekt. Hoofdzaak is echter, dat er uit zulk een telegram een zekere verontrusting over den gang van zaken spreekt. Wij hebben het daarom juist gevonden om hen te ontvangen. Aanwezig waren op Vrijdagmorgen 10 uur de volgende heeren: A.L.S. Bär en Soeria Santoso voor de Eenheidsgroep, G .Pastor en Teng Sioe Tjhan voor de I.K.P., L. Pelhaupessy voor de Persatuan Timor Besar en C.C. van Helsdingen voor de C.S.P. Het voorzitterschap werd blijkbaar waargenomen door den heer Bär, een man, die op mij een uitstekenden en zeer redelijken indruk maakte. Aan zijn linkerhand zat | |||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||
de heer Van Helsdingen, die in dit verband natuurlijk verreweg de moeilijkste figuur is. Wij hadden tevoren gevraagd wat er eigenlijk achter elk van deze organisaties staat. Zoo had de Christelijk Staatkundige Partij volgens haar opgave thans 100 leden, maar er werd aan toegevoegd, dat er een groot aantal sympathiseerenden waren. De Vaderlandsche Club gaf het aantal leden van voor den oorlog op. Jammer was, dat de heer Verboom, de leider hiervan, niet aanwezig was. Het was een op zichzelf zeer leerzaam gesprek, naar ik geloof voor beide partijen. De voorzitter begon in een nogal wantrouwenden toon, waarbij hij o.a. van de veronderstelling uitging dat wij handelden onder den druk van de Engelsche regeering, zooals dat tot heden toe altijd het geval was geweest. In antwoord hierop heb ik den voorzitter eerst gevraagd mij uiteen te zetten uit welke verschijnselen hij dezen Engelschen druk meende te moeten afleiden. Daar kwamen nu op staatkundig terrein niet zulke steekhoudende argumenten voor den draad. Natuurlijk werd het geval Soedirman van de afgeloopen week, dat geheel door de Engelschen is behandeldGa naar voetnoot1., breed uitgemeten. Het spreekt echter vanzelf, dat dat nog niet hetzelfde is als Engelsche druk bij de staatkundige verhouding. Toen is De Boer losgebrand op de hem eigen wijze en heeft in vrij felle kleuren een teekening gegeven van wat er stond te gebeuren, indien het ons niet gelukte om vóór 30 November tot overeenstemming te geraken. Dit verhaal maakte kennelijk wel eenigen indruk op de heeren. Vooral omdat het uit dien hoek kwam. Verder heb ik met groote openhartigheid, maar met het verzoek om het toch niet verder te vertellen, de geheele geschiedenis van het contact met de Engelschen beschreven, zooals ik dat tot op dit oogenblik zie van 1943 af en vooral uit het afgeloopen jaar. Daarbij kwamen tallooze feiten voor den dag, waarvan de heeren pas voor het eerst hoorden. De overdracht van dit gebied aan de Engelschen en de wijze, waarop de Amerikanen dit hebben gespeeld. De weinig loyale houding van de Amerikaansche regeering tot op den dag van heden toe met hun bevel aan de Engelschen om al hetgeen deze uit lend lease hebben gekregenGa naar voetnoot2. niet aan de Nederlandsche regeering over te dragen. Zoo ben ik verder gegaan met de beschrijving van de conferentie van Che- | |||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||
quers op 27 DecemberGa naar voetnoot1. en in 10 Downing Street van 10 AprilGa naar voetnoot2.. Het maakte ook wel eenigen indruk, toen ik vertelde dat Lord Killearn tot op heden toe den inhoud van de ontwerp-overeenkomst, die wij aan de Indonesiërs hebben voorgelegd, niet kent. Het was mij volkomen duidelijk, dat de heeren door dit alles op de Engelschen een geheel nieuwen kijk kregen, een kijk, die tot heden was vertroebeld door hetgeen een aantal lagere goden hier ter plaatse aan kwaad hadden gesticht. Daarna zijn wij overgegaan tot de ontwerp-overeenkomst zelve, waarvan wij de heeren een duidelijk beeld hebben gegeven en hebben vastgesteld, dat wij in onze redeneering eigenlijk meer van de Malino-gebieden waren uitgegaan dan van de republiek en dat de geheele beteekenis van deze overeenkomst was om de Malino-gebieden met de republiek in hetzelfde gelid te scharen. Van den kant van overste Santoso kwam een belichting van de militaire situatie, die niet zoover van de onze afweek. Hij meende nl. dat het best mogelijk is om de republiek militair onder den voet te loopen. Iedereen was het er verder over eens, dat zeer veel van de uitwerking zal afhangen. Van Helsdingen wees op het feit, dat hij betrokken is bij de vervaardiging van de staatsregeling voor de Groote Oost. Hij voelde zich bezwaard over het feit, dat daarbij blijkbaar de strekking voorzit zooveel mogelijk over te laten aan de afzonderlijke staten en zoo weinig mogelijk aan de Vereenigde Staten van Indonesië. Aangezien het duidelijk is, dat, hoe men het ook draait, onze invloed in deze laatste het grootste zal zijn, maakte hij daartegen terecht bezwaren. Ik heb hem in zooverre gerustgesteld, dat al dergelijke punten, ook al worden daar nu op dit oogenblik ontwerpen voor gemaakt, ten slotte toch nog nader door de commissie-generaal moeten worden bekeken en dat wij meenen dat de door ons in het vooruitzicht gestelde rijksconferentie daar ook nog wel een woordje over zal meespreken. Aan het slot vroegen zij of wij er in konden toestemmen deze groep straks bij de uitwerking ook als adviseurs te betrekken. Ik | |||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||
heb daarin ronduit toegestemd en gezegd, dat juist bij deze uitwerking met de meening van een zoo breed mogelijke laag zal moeten worden gerekend, veel sterker dan thans bij het opstellen van deze basisovereenkomst, die alleen maar tot stand kan komen als wij aan alle kanten een strak en sterk standpunt innemen. Tot slot van de drie-urige bespreking kon ik niet nalaten aan den heer Van Helsdingen te vragen of mijn veronderstelling juist was, dat hij toch met andere gevoelens en inzichten deze vergadering verliet dan waarmee hij was binnengekomen. Hij was zoo royaal om dit ronduit te bevestigen en de voorzitter, de heer Bar, deed hier een schepje boven op door te zeggen, dat hij zich volkomen gerustgesteld voelde en dat hij het grootste vertrouwen had in den gang van zaken. Ik vond dit op zichzelf als resultaat van een bespreking met menschen, die een verontrust telegram naar Nederland hadden gestuurd, niet onpleizierig en de moeite waard om in dit dagboek uitdrukkelijk vast te leggen. Verder arriveerde Woensdag Mr. De Visser met juffrouw Beitsma. De Visser gaf ons zijn versche indrukken uit Nederland. Ik moet helaas zeggen dat deze op geen enkel punt erg bemoedigend waren. De informaties over den algemeenen politieken toestand gaven een duidelijk beeld van malaise, gebrek aan inspiratie en leiding. Het was duidelijk, dat De Visser het als zijn hoofdtaak had te beschouwen om de verbinding tusschen Den Haag en Batavia, die naar het gevoel van de heeren veel te wenschen overliet, in de juiste stemming te krijgen. Blijkbaar meent Den Haag, dat wij een wat al te persoonlijke politiek bedrijven als commissie-generaal en wat snel geprikkeld zijn. Nu moet ik eerlijk zeggen, dat er inderdaad wel wat aan mankeert, maar helaas konden de mededeelingen van De Visser in den grond van de zaak daaraan, bij mij althans, weinig verbeteren. Immers, op den bodem van onze gevoelens, althans van mij, ligt een duidelijk gebrek aan respect voor de menschen, die thans de verantwoordelijkheid dragen. Uit de telegramwisseling blijkt tot op heden weinig eigen meening en tegenover onze zeer duidelijke stem klinkt in mijn ooren althans slechts een zwak geluid van weifelende menschen. Ons werd aangeraden onze telegrammen, alvorens zij werden verzonden, eerst door De Visser te laten lezen, ten einde een soort geestelijke aansluiting mogelijk te maken. Een dergelijke opmerking bewijst meer dan wat anders hoe weinig het Kabinet van de situatie verstaat. Indien zij dan tegelijk een man sturen, die over de geheele zaak precies eender denkt als ik, dan is de kans, dat hij hier in Ba- | |||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||
tavia binnen enkele dagen in ons stemmingsbeeld zal zijn verwerkt, wel buitengewoon groot. Trouwens, ik meen dat de scherpe toon uitsluitend is gevoerd in twee telegrammen, naar aanleiding waarven ik Jonkman den bekenden scherpen brief heb geschrevenGa naar voetnoot1.. Daarna is hij kennelijk zelf de telegrammen gaan redigeeren met zijn bekende methode van praten naar alle kanten in zeer vage en vriendelijke bewoordingen en in antwoord daarop zijn, naar ik meen, de telegrammen, die wij zonden, wel in duidelijke taal, maar geenszins onvriendelijk gesteld. Het zal echter een bezwaar blijven, dat twee werelden met elkaar spreken, waarbij men in de onze precies weet wat men wil en in Den Haag afwacht zonder eigen plan en probeert er een maximum voor zijn eigen denkrichting uit te sleepen, ook nauwelijks uit overtuiging, doch in de hoop een zoo groot mogelijk aantal leden van de oppositie in de Kamer mee te krijgen. Ik geloof persoonlijk aan deze methode niet. De regeering zal moeten weten wat zij wil, beslissen met ons en op een gegeven oogenblik het resultaat aan de Kamer voorleggen. Het moge dan een fait accompli zijn, naar mijn overtuiging is dat onvermijdelijk. In wezen komt immers het vraagstuk hierop neer: aan de eene zijde een revolutionnaire situatie, waardoor zich in dezen hoek van de aarde de zin van het catastrophale in de geschiedenis voltrekt; aan de andere zijde in Nederland een democratisch bestel, dat alleen berekend is op beslissingen in normale tijden. Toch tracht men daar den kop in het zand te steken en te doen alsof het catastrophale niet bestaat niet alleen, maar zonder meer binnen de sfeer van het normale staatkundige apparaat kan worden getrokken. Dit is naar mijn vaste overtuiging volkomen onjuist en probeert men dat, dan zal men óf het catastrophale ten top drijven, óf een schijnvertooning in het democratische apparaat opvoeren, waarvan de besten zullen erkennen, dat deze onvermijdelijk is en waartegen de dogmatici zullen blijven mokken, zonder dat zij de mogelijkheid hebben langs andere lijnen mee te werken aan het tot stand brengen eener nationale oplossing van de catastrophale situatie en den overgang daarvan in een legale verhouding. Merkwaardig was ook de notitie, die De Visser meekreeg van minister Jonkman voor de commissie-generaal, naar aanleiding van punt 4 van de notulen van de 16e vergadering der commissie-generaal, waarin ik de vraag stelde of wij voor het beleggen van een ple- | |||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||
naire zitting, waarin wij mededeeling zouden doen van eventueele overeenstemming, vooraf de goedkeuring van de regeering moeten verwerven. Zoowel Van Poll als De Boer meenden met mij dat dit niet noodzakelijk is. De commissie-generaal heeft het recht dit als delegatie zelfstandig af te doen, mits zij blijft binnen de grenzen harer instructie, eventueel aangevuld met wat uit de regelmatige telegrammenwisseling moge blijken. In antwoord daarop geeft Jonkman de volgende notitie mee: ‘De commissie-generaal kan zich mijns inziens “sterk maken” voor de Nederlandsche regeering, d.i. niet alleen eigen ambtelijk leven op het spel zetten, maar ook het politieke leven van den minister van overzeesche gebiedsdeelen in het Kabinet, mits zij ontwijfelbaar handelt conform haar instructie en mits zij volledig verwerkt de ministerieele positie in het algemeen en het stelsel der ministerieele verantwoordelijkheid in het bijzonder, zooals wij die nu kennen, d.w.z.:
mits zij derhalve in gemoede en verstandelijk overtuigd is, dat de minister in die positie en met die verantwoordelijkheid zal kunnen aanvaarden wat zij doet. De commissie in haar onderhandelingen met de republiek houde bij een en ander voortdurend mede het oog op
Indien men dit goed leest, beteekent het eigenlijk dat de minister ruimte laat om de verantwoordelijkheid voor de beslissing in zake het gestelde aan de commissie-generaal over te laten. Immers hij zegt ‘mits zij derhalve in gemoede en verstandelijk overtuigd is’, enz. Dat beteekent, dat de beoordeling van de situatie over hetgeen de minister in de geschetste positie en met die verantwoordelijkheid zal kunnen aanvaarden, is verlegd van den minister naar de com- | |||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||
missie-generaal. Ik verheugde mij over dit document buitengewoon sterk en hecht er ook groote waarde aan, voor het geval er over bevoegdheidskwesties moeilijke discussies zullen ontstaan. De ellende is echter, dat ik niet geloof dat de minister straks zal handelen overeenkomstig de leer, die hij hier verkondigt. Het is een stuk vol mooie woorden en wazige gedachten, waarvan de practische beteekenis onzeker is. Intusschen typeert ook een dergelijk stuk de geheele situatie. Het gesprek met De Visser had ons intusschen tot de noodzakelijkheid gebracht Den Haag nog eens de beteekenis van 30 November in dit geheele spel duidelijker uiteen te zetten. Op 7 November ging daartoe, daags na aankomst van De Visser, het telegram CG 39 uit. Van Mook had hier een ontwerp voor gemaakt, maar toen wij deze zaak bespraken met den pas aangekomen vertegenwoordiger van den minister van financiën, Van den Dries, en ik hem dit ontwerp voorlas, vond hij dat veel te weinig overtuigendGa naar voetnoot1.. Ik ben er toen ingeklommen en heb een vrij scherp telegram opgesteld, waarin de uitspraak van kolonel Van Houten werd opgenomen, nl. ‘dat er na 30 November door onze troepen een zucht van verlichting zou gaan, die echter vrij zeker aan misschien 4 000 Indonesiërs het leven zou kosten’. Dit telegram, gekruid met dergelijke uitspraken, heeft het inderdaad gedaan, want wij kregen als antwoord dat Jonkman nu ten minste van de beteekenis van dezen datum overtuigd wasGa naar voetnoot2.. Ik was mij hierbij natuurlijk bewust een stukje misbruik van zulke uitspraken te hebben gemaakt. Ik heb dat wel in meer gevallen gedaan. Ik ben er echter van overtuigd, dat dit plegen van demagogie op het Kabinet een van de noodzakelijke middelen is om de situatie duidelijk te maken. Met subtiele middelen komt men tegenover Den Haag, dat zoover buiten deze gedachtensfeer staat, niet ver. Ook overigens zijn in deze dagen vellen vol telegrammen naar Den Haag gegaan: over mededeelingen betreffende wijzigingen van den tekst en verklaring daarvan, maar vooral CG 41Ga naar voetnoot3. heeft hier veel moeite gekost. Blijkens mededeelingen van De Visser en ook uit berichten, die ons regelrecht en zijdelings bereiken, komt Den Haag hoe langer hoe meer onder den indruk van het feit dat wij hier eigenlijk maar stil onzen gang gaan, zonder behoorlijk op onze in- | |||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||
structieGa naar voetnoot1. te letten. Het gekke van de affaire is dat de heeren dat wel telkens beweren, maar toch eigenlijk niet duidelijk zeggen op welke punten dat is. Nu hebben wij op 8 November in CG 41 op juridische gronden betoogd, dat hun bewering met de gegeven instructie in de hand niet juist is. Dat betoog is in mijn oogen intusschen een spitsvondigheid. Immers, er wordt in de instructie gezegd wat men als uitgangspunt bij zijn werk moet gebruiken. Als uitgangspunt dient o.a. de bestaande grondwet. Dat wil dus zeggen, dat wij die beslist letterlijk als uitgangspunt zullen gebruiken, dus van daar uit werken naar wat anders toe. Verder staan onder deze uitgangspunten ook grootheden vermeld, die als grens zijn te beschouwen, die wij niet ten nadeele van Nederland mogen overschrijden, doch waar wij gerust binnen mogen blijven. Dit artikel 15 van de instructie rammelt en daar kunnen wij ons altijd achter verschuilen. Wij geven daarbij ronduit toe, dat wij dat niet hebben geprobeerd inzake de kwestie protocol of overeenkomst en op dit punt aan de regeering machtiging tot afwijking hebben gevraagd. Wij meenen echter in dit opzicht juridisch zeer sterk te staan, waarmee naar onze overtuiging ook de regeering tegenover de Kamers uiterst sterk staat. In dit geheele telegram hebben wij de instructie dus onder de loupe genomen en hopen nu duidelijk te hebben gemaakt, dat dit een onhoudbaar document is. Formeel is zulk een instructie natuurlijk noodzakelijk; wanneer ik echter zoo voor mijzelf het geheele proces eens naga, dat zich hier heeft ontwikkeld, dan moet ik eerlijk zeggen dat alle papieren, die wij uit Den Haag hebben meegekregen, bitter weinig invloed op ons denken en op ons plan hebben uitgeoefend. Ik heb den indruk, dat de heeren dat intuïtief voelen en daarom juist met zooveel angstvalligheid naar deze instructie zitten te kijken. Zeker, af en toe bedenken wij wel eens of een bepaald punt nog door den beugel kan, ja dan neen, maar eerlijk gezegd is de vraag of het binnen onze instructie valt daarbij nooit de meest klemmende. Wij voelen den materieelen inhoud van de problemen hier als oneindig veel belangrijker dan de formeele zijde, die door de instructie wordt geleverd. Indien men dan bovendien nog ziet welke kronkelredeneeringen scherpzinnige juristen als Sanders en Samkalden samen aan de hand van de instructie kunnen verzinnen, dan is het volkomen duidelijk dat zulk een document nooit vooraan in onze gedachten | |||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||
kan staan. Merkwaardig is ook, dat Den Haag zich telkens vastklampt aan de aide-mémoireGa naar voetnoot1.. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat dit het eerste stuk is, dat het Kabinet over dit probleem heeft geproduceerd. Dat daaraan echter in dit verband een zoo groote waarde moet worden toegekend, is wel een beetje vreemd. Is het eigenlijk wat anders dan een element in de discussie met de Britsche regeering? Ons dan zulk een stuk met zooveel klem als hoeksteen van onze instructie mee te geven, is de aanvaarding van meer internationale beïnvloeding dan wij verleden jaar ooit hebben toegestaan. Het beeld van dit land werd Zaterdagmiddag nog weer eens aardig gecompleteerd in een ontmoeting met Hoven, Lion Cachet, generaal Spoor en den kolonel De Vries, die ons kwamen vertellen dat er op Celebes, in het bijzonder op Zuid-Celebes, nabij Makassar, een noodtoestand dreigt te ontstaan. De zaak loopt ons daar radicaal uit de hand en het Nederlandsch gezag krijgt uit de dessa geen enkele informatie meer. Men heeft het gevoel in een compleet vijandig land te staan en wenscht zoo snel mogelijk militaire versterking van minstens 1 bataljon. Dit speelde nu in het door ons gepacificeerde gebied. In de Groote Oost is de zuiging van den vrijheidsstrijd eveneens enorm sterk. Wij zullen hier denzelfden status moeten introduceeren als op Java en Sumatra en anders halen wij in deze gebieden de reis nooit. De menschen in Zuid-Celebes hebben de commissie-generaal uitgenoodigd daar te komen. Op het oogenblik is daarvoor geen kans, maar zoo gauw wij uit Nederland terug zijn, zal dit uiterst noodzakelijk zijn. Ik heb bij deze gelegenheid den heer Lion Cachet mededeeling gedaan van de correspondentie van zijn adspirant-controleur Kernkamp met prof. Gerretson, waarin deze ambtenaar schrijft dat er bij den huidigen politieken wind geen mogelijkheid is om tegen gevallen van corruptie op te treden, omdat de Nederlandsch-Indische regeering dat niet zou wenschen, daar dit als onvriendelijkheid tegenover de Indonesiërs zou worden opgevat. Ik heb mij over een dergelijke schandalige uitlating van een Nederlandsch ambtenaar zeer scherp uitgelaten. Het was duidelijk dat Lion Cachet hier nogal van schrok en hij wist er natuurlijk niemendal van. Ik maakte de opmerking dat, indien dit het beeld is van de geestesgesteldheid van het Binnenlandsch Bestuur in Zuid-Celebes, mij dan een ontwikkeling, zooals zij ons kwamen teekenen, heel | |||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||
niet verwonderde. Natuurlijk kreeg ik prompt als antwoord dat de ambtenaar in kwestie beslist een uitzondering was. Ik moet eerlijk zeggen dat deze mededeeling voor mij weinig overtuigend klonk. De ervaring b.v. inzake de voorlichting, die toch in belangrijke mate op het Binnenlandsch Bestuur moet steunen, wijst in dezelfde richting, al is het dan niet zulk een pregnant bewijs van defaitisme als de heer Kernkamp hier in dezen brief heeft geleverd. Weliswaar schreef hij aan Samkalden, dat hij dezen brief niet aan Gerretson had gestuurd met de bedoeling, dat die verder zou worden verspreid, maar dat is ten aanzien van correspondentie met den heer Gerretson een nogal naieve gedachte. | |||||||||||||||||
Zondag, 10 November 1946, 22 uurVandaag een uiterst belangrijke, maar moordend zware, dag. 's Morgens was de vergadering met de Malino-vertegenwoordigersGa naar voetnoot1., waarvan de notulen der 24ste vergadering een duidelijk beeld geven. Na een uiteenzetting van onze politiek als commissie-generaal, waarin er de nadruk op werd gelegd dat wij de Groote Oost en Borneo op denzelfden voet wenschen te behandelen als de republiek Java en Sumatra, ontstond er een discussie, die op mij geen erg grootschen indruk maakte. De Sultan van Pontianak, onze vriend Max, voerde een vrij groot woord, dat niet heelemaal evenredig was aan zijn verstandelijke vermogens, die toch zeer bepaald beperkt zijn. Borneo bleek, vooral in het zuiden, vrijwel geheel republikeinsch te zijn beïnvloed. In Zuid-Celebes is de figuur van Nadjamoedin, een man, die vroeger op Economische Zaken werkte, zonder twijfel de scherpste en scherpzinnigste. Jammer dat zijn betrouwbaarheid op financieel gebied geen al te goede reputatie heeft. Aan het eind stelde ik de vraag, hoe zij over de door ons tegenover de republiek ontworpen staatkundige constructie dachten, maar daarop was natuurlijk geen direct antwoord te verwachten en wij stelden daarom voor de vergadering tot Woensdag, na de bespreking te Cheribon, te verdagen en de heeren de gelegenheid te geven over deze zaak nog eens na te denken en onderling overleg te plegen. Een veel belangrijker vergadering was die, welke 's middags gehouden werd met den Raad van Departementshoofden. Van Mook had op deze vergadering grooten prijs gesteld, omdat hij den Raad | |||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||
van Departementshoofden volledig wenschte in te lichten vóór wij naar Cheribon zouden vertrekken. Ik heb dat in de vergadering direct een klein beetje anders gesteld, nl. niet alleen als een kwestie van informatie, maar ook dat wij op het oordeel van deze heeren prijs stelden. In dit laatste schuilt in dit land altijd een zekere moeilijkheid met dit college. Het is een college van hoofdambtenaren en geen politiek college, zooals een normale ministerraad. Ten slotte zal een departementshoofd op een pertinente vraag om een oordeel over onze politieke constructie kunnen antwoorden, dat hij daar in zijn kwaliteit niet op is gehuurd. Hij zit daar als deskundige op een bepaald gebied en niet als politicus. Toch is dat in deze vergadering uitstekend gegaan. Ik wil in dit verslag niet vervallen in herhaling van de notulen, maar als indruk weergeven dat de vergadering in het algemeen de vastheid van lijn, die wij nastreven, in de hoofdpunten als bron van een zekere bevrediging en geruststelling signaleerde. Generaal Spoor verklaarde dat het hem volkomen duidelijk is wat bedoeld wordt met de uitdrukking, dat dit het laatste woord is van de commissie-generaal. Afwijzing van onze politiek kon worden verwacht van de zijde van Spoor, Warners en Pinke. Warners hield een vrij gecompliceerd betoog, dat duidelijk verried met welke groepen in Nederland hij in den laatsten tijd contact had gehad. Immers hij uitte de vrees voor een catastrophe op grond van het feit, dat Nederland niet bereid zou zijn zulk een plan te aanvaarden, doch ook uit zijn stem klonk duidelijk dat hij niet veel alternatief zag. Hij legde sterk den nadruk op de noodzakelijke voorlichting van het Nederlandsche volk. De mooiste scène kregen wij aan het einde, toen ik trachtte duidelijk te maken dat de regeering een zekere weifeling ten toon spreidt om te beslissen, omdat zij het een moeilijke zaak vindt om aan het parlement voor te leggen. Prompt daarop interrumpeerde de admiraal met de woorden: ‘Ik vind, dat dit voor deze basisovereenkomst geen moeilijke bezigheid is voor de regeering.’ Nu vind ik het jammer, dat ik het gevoel moet hebben dat admiraal Pinke, toen hij dit zei, waarschijnlijk niet precies wist, waarover hij sprak. Ik geloof dat zijn staatkundig inzicht daarvoor niet toereikend is, maar ik ben toch zoo vrij geweest om, als typeering van den geest van deze vergadering van den Raad van Departementshoofden, in een telegram, dat 's avonds na deze vergadering nog wegging, deze uitspraak van Pinke op te nemen. Verder heeft deze vergadering ons gevraagd aan de regeering uitdrukkelijk te zeggen dat een oplossing uiterst urgent is, omdat de hui- | |||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||
dige spanning niet alleen voor militaire, maar ook voor civiele personen, alhier ondraaglijk wordt. Het was een uitstekende vergadering, waarvoor ik zeer dankbaar was en die ons een sterke steun zal zijn bij ons werk in Cheribon. Vandaag twee lange telegrammen, CG 44 en 45, verzonden, waarbij in de laatste weergegeven onze indrukken van de gesprekken met verschillende groepen, nl. met de politieke partijen, met de Malino-heeren en ook met de zoo juist besproken Raad van Departementshoofden. En nu morgen vroeg naar Cheribon! | |||||||||||||||||
Linggadjati. Woensdagmorgen, 13 November 1946 te 9 uur
| |||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||
de haven zouden binnen varen, maar het werd duidelijk dat de bemanning van de Banckert er aanstoot aan nam dat de republiek liever dezen weg volgde dan het patrouillevaartuig te vergunnen binnen te varen. De bemanning van de rood-witte boot had echter alleen order om ons af te halen en verder niet. Ten slotte werden Koets en Van Goudoever op de rood-witte boot overgezet, nadat wij hoorden dat aan den wal Gani, Sjarifoedin en Wright op ons stonden te wachten. Van Mook meende nl. dat wij ons tegenover de Marine niet konden permitteeren om zonder meer over te stappen. Na allerlei onbegrijpelijke manoeuvres kwam ten slotte de G.M.-boot weer naar buiten en werd medegedeeld dat het patrouillevaartuig achter haar aan naar binnen kon varen. De stemming van onze Marine-menschen was beneden nul en dat een bepaald grondgebied van het Koninkrijk niet zonder meer zoo maar kon worden betreden, deed een van de officieren kennelijk in woede uitbarsten. Het was duidelijk, dat wanneer onze reis succes zou hebben, er nog heel wat inwendige zending zou zijn te bedrijven. Het incident is gelukkig goed afgeloopen, wij werden niet voor de pijnlijke situatie van een weigering geplaatst, die na de houding, die wij eenmaal hadden aangenomen, onherroepelijk terugkeer ten gevolge zou hebben gehad. Later, in den loop van deze paar dagen, vertelde Sjarifoedin, als tegenhanger van dit geval, dat hij te voren al zijn gezag had noodig gehad om in Cheribon toestemming te verkrijgen om ons daar aan den wal te laten komen, terwijl Boediardjo vertelde dat er een extra bataljon was gerequireerd, omdat de Lasjkar Rakjat te kennen zou hebben gegeven ons wel eens een kopje kleiner te willen maken. Ziedaar de stemming, die er aan weerskanten bestaat en die voor een groot stuk eigenlijk de achtergrond van de discussies in de afgeloopen twee dagen heeft gevormd. Het is tegen het einde al duidelijker geworden - wat ik al vaker in dit verslag opmerkte - dat de vrees voor dit soort uitbarstingen aan weerskanten, in het bijzonder bij de Indonesiërs, een hoofdrol speelt. Wij kwamen na een autotocht, die op zichzelf ook merkwaardig was, over twaalven in Linggadjati aan. Ik zat in de auto met Van Mook en juffrouw Lenderink achterin, Sjarifoedin naast den chauffeur en een T.R.I.-offlcier, wiens functie blijkbaar was langs den weg het Merdeka-geroep uit te lokken. Groote massa's menschen stonden aan den kant van den weg, waarvan de reacties totaal verschillend waren. Er waren er, die inderdaad vrij vuil deden, maar er | |||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||
waren ook menschen, vooral onder de Chineezen, die ons uitermate vriendelijk toeknikten. De T.R.I.-officier brulde Merdeka en het publiek brulde terug. Ik merkte op, dat bij ons de Koningin dat toch anders doet en dat toejuichingen daar kennelijk iets spontaner zijn dan hier het geval is. Het was duidelijk een in elkaar gezette show, want de volgende dagen bij het heen en weer gaan naar de haven was er geen kip te bekennen en was ook de publieke reactie volstrekt nihil. Na aankomst in het huis van den Chineeschen millionnair Kwee, die als gastheer fungeerde, waarbij wij werden ontvangen door Sjahrir en zijn geheele delegatie, werd afgesproken dat Sjahrir en ik nog voor de lunch naar Soekarno en Hatta zouden gaan voor een algemeen praatje. Ook de andere leden van de commissie-generaal stemden met dit plan in. Soekarno resideerde in het controleurshuis te Koeningan, alwaar ik door beide heeren uitermate vriendedelijk en hoffelijk werd ontvangen. Het gesprek ging eerst over de reis en algemeenheden, maar kwam al betrekkelijk gauw op de politieke situatie van vandaag. Hierbij zeiden de heeren onomwonden dat zij een overeenkomst op zeer korten termijn buitengewoon zouden toejuichen. Hatta formuleerde dit op een oogenblik op een voor mij onverwachte wijze, toen hij zei: ‘Wij moeten dan in die overeenkomst de zaak zoo formuleeren, dat het duidelijk is welk een groot geschenk Nederland geeft, zoodat er dankbaarheid is in ons volk, die de grondslag zal zijn voor een eeuwige vriendschap’. Het werd mij duidelijk, da deze beide menschen inderdaad samenwerking met ons willen. Het zijn twee volkomen verschillende menschen; Soekarno een Javaan en Hatta een Sumatraan. Soekarno min of meer een charmeur, die hangt aan de phrase en zichzelf in het gesprek als het ware in gedachten in de noodzaak ziet het resultaat bij zijn volk aanvaardbaar te maken. Hatta, een man, die veel meer Westers en verstandelijk zakelijk redeneert. Deze man maakte op mij een uitstekenden indruk, die ook bij latere ontmoetingen werd bevestigd. Na een gesprek van een uur verdwenen wij, waarbij ik de afspraak maakte 's avonds op een voorstelling, die zij in elkander zouden zetten, terug te zullen komen. Het stond nl. bij mij al vrij snel vast dat het feit, dat de geheele Nederlandsche delegatie 's avonds zou verdwijnen, geen gunstigen indruk maakte en van onzen kant een zekere stroefheid beteekende, gebaseerd op prestige-politiek of liever gezegd op de gevoeligheden van onze menschen. Ik was de eerste dagen behoorlijk vermoeid, omdat wij Zondagnacht tot twaalf | |||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||
uur met telegrammen bezig waren geweest. Bovendien was deze Zondag zeer zwaar geweest door de vergadering met de Malino-vertegenwoordigers 's morgens en die met de departementshoofden 's middags. Het was toen inderdaad Zondagavond met mijn hart niet al te best, maar in dit geheim dagboek wil ik toch wel verklappen dat ik dit hart eenvoudig heb gebruikt als argument om hier 's avonds te kunnen blijven, omdat ik dit om politieke motieven noodzakelijk achtte en deze ongesteldheid van mij ook naar den buitenkant voldoende dekking gaf. Sanders, Samkalden en Juffrouw Lenderink bleven, met het oog op de samenwerking in het secretariaat met Boediardjo, eveneens achterGa naar voetnoot1.. Ik had van het gesprek met Soekarno en Hatta een goeden indruk behouden en achtte het voor het bereiken van een resultaat nogal bemoedigend. De lunch verliep normaal en onmiddellijk daarna begonnen de besprekingen. Deze was de eersteGa naar voetnoot2. van een serie uiterst taaie onderhandelingen, die ik niet gauw zal vergeten. Wij gingen nu artikelsgewijs te werk en de zeer uitvoerige en knappe notulen, die Sanders daarvan heeft opgemaakt, geven er een duidelijk beeld van. Ik zal ze daarom in dit verslag niet herhalen en mij beperken tot enkele indrukken. Eigenlijk werd de geheele discussie op Maandag, Dinsdag en Woensdagmorgen beheerscht door één overweging van Indonesische zijde. Men aanvaardde weliswaar onze constructie van Vereenigde Staten en Unie met de Kroon als hoofd, maar waar het eigenlijk om ging was voor hen het geven van een duidelijk souvereinen verschijningsvorm aan de republiek. Zij hebben een jaar gepraat over 100 % Merdeka en het is een uiterst pijnlijke operatie om daarvan iets tegenover de volgelingen te moeten inslikken. Verder werd er duidelijk dat hun daarbij eigenlijk de Vereenigde Staten van Indonesië nog minstens zoo sterk in den weg zaten als de Unie. Immers, in hun gedachten leeft nog altijd de voorstelling, dat de republiek Indonesia geïdentificeerd moet worden met het geheele gebied van het voormalig Nederlandsch-Indië. Zij weten zeer goed dat zij slechts op een beperkt gebied gezag uitoefenen, maar de in- | |||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||
stelling van een gouverneur van Borneo en een gouverneur van de Groote Oost, die voorloopig Djokja tot standplaats hebben, is toch een volkomen duidelijke indicatie voor dit verlangen. Heel scherp kwam dit tot uitdrukking in de discussie op Dinsdag, toen het ging om artikel 16Ga naar voetnoot1., waarin de overgangstoestand wordt omschreven en uitgegaan wordt van de grondwettelijke bepalingen, die Nederland in dit gebied volledige souvereine rechten geeft. In deze discussie brachten wij naar voren dat de diplomatieke en handelsvertegenwoordiging van dit land, in samenwerking met Nederland, zal moeten uitgaan van de Vereenigde Staten van Indonesië. De republikeinse delegatie heeft echter met groote hardnekkigheid vastgehouden aan artikel 7 van hun ontwerp-overeenkomstGa naar voetnoot2., waarin werd opgenomen dat zij als republiek in bepaalde landen onmiddellijk een vertegenwoordiging zouden vestigen, waarbij dan verder genadiglijk in andere landen de zaak aan Nederland zou worden overgelaten en aan ons werd verzocht om hun personeel op te leiden. Afgezien van de juiste opmerking van Van Mook, dat dat geen samenwerking was, maar een soort verhuur van personeel, was deze figuur, juist met het oog op de stichting van de Vereenigde Staten, voor ons onaanvaardbaar. Dit soort overwegingen speelde eigenlijk bij alle besprekingen over ieder artikel vrijwel dwars door alles heen. De eene keer uitgesproken, de andere keer onuitgesproken, doch even duidelijk voelbaar. Precies om vijf uur vertrokken de andere commissarissen naar Cheribon om vooral op tijd te zijn, ten einde moeilijkheden aan de haven te vermijden. Er bleven dus achter Sanders en Samkalden, benevens juffrouw Lenderink en ondergeteekende. De beide eerstgenoemden hadden hun koffers 's morgens al van boord meegenomen, terwijl wij spullen leenden van Van Mook en onder elkaar. Er was eerst even gelegenheid om te rusten, hetgeen geen luxe was. Ik voelde mij den Koning te rijk, dat ik niet naar die stinkend heete Banckert behoefde terug te gaan. Tegen acht uur werden wij door Sjahrir opgehaald om weer naar Soekarno te gaan, waar voor de delegaties en de Engelschen een aantal voorstellingen zou worden gegeven. De meeste indruk op mij | |||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||
maakte een z.g. anklong-concert. De anklong is een typisch primitief Soendaneesch instrument, bestaande uit bamboebuizen, gesneden in den vorm van orgelpijpen, waarbinnen een veerend rietje zit met een balletje, dat bij heftige beweging tegen deze buizen slaat en een toon voortbrengt. In elke anklong zitten een drietal buizen van verschillende lengte, die harmonische tonen voortbrengen. Kinderen van een muloschool, ik schat in totaal 25, onder leiding van een onderwijzer, ieder met een instrument met verschillende toonhoogte, produceerden dit concert. Het is een unieke poging om met een klassiek instrument een concert te geven van eenigszins moderne allure. De muziek is nl. ook door notenschrift vastgelegd. Het klonk verrassend welluidend en muzikaal. Daarna kwam het gewone type dansers en danseressen, begeleid door de gamelan. Ik zat naast Hatta, die mij zeer geanimeerd van alles uitleg gaf en die op mij een even prettigen indruk maakte als in het onderhoud tijdens de middaguren. Na tienen vertrok het hele gezelschap naar Linggadjati voor het diner. Sjahrir vertelde mij nog een merkwaardig verhaal. Er heerschte in Cheribon groote opwinding over het feit dat deze besprekingen hier zouden plaats vinden. Er gaat nl. door deze streek de legendeGa naar voetnoot1., dat aan den voet van de Tjerimai, de vulkaan, op welks flank Linggadjati is gelegen, een ommekeer in de geschiedenis van dit land zal worden gebracht. Hij had talrijke telegrammen en telefoontjes ontvangen, die daarop betrekking hadden. Zou ten slotte toch, achteraf bezien, de wil van de heeren om tot een overeenkomst te geraken hebben samengehangen met een zeker geloof aan deze legende? Het diner, dat plaats had na ons bezoek aan Koeningan, was een verrukkelijke Chineesche maaltijd met vogelnestjessoep, haaievinnen en alle bij een goed Chineesch diner passende ingrediënten. Het had echter ook de eigenschap van ieder goed Chineesch diner, nl. lang te duren, zoodat ik pas om half twaalf in mijn bed kwam, niettegenstaande ik er direct na den maaltijd ben uitgeknepen onder de verontschuldiging van mijn gezondheidstoestand. Merkwaardig was wel een beetje dat men mij aan de rechterhand van Soekarno had gezet en Lord Killearn aan de overzijde van de tafel aan de rechterzijde van Hatta. Hiermede werd toch weer even de bijzondere relatie, die ook de republiek met Nederland ziet, duidelijk geaccentueerd. Ik moet zeggen, dat ik er achteraf in het geheel geen | |||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||
spijt van heb gehad dien avond in Linggadjati te zijn gebleven. Het zou een eenigszins nare smaak hebben gegeven, wanneer bij het diner, dat kennelijk de hoofdfeestelijkheid van het geheel bedoelde te zijn, geen enkele Nederlander had aangezeten. Bovendien heeft het voor mij het voordeel gehad, dat ik dien nacht heerlijk heb geslapen in tegenstelling tot de collega's, die den volgenden morgen om half negen al present waren na in een snikheet blikken doosje een beroerden nacht te hebben doorgebracht. De Indonesiërs hadden na mijn vertrek nog een tijd met Killearn en Wright zitten praten en het bleek ons achteraf dat zij niet erg optimistisch waren gestemd, omdat het hun duidelijk was dat de Nederlandsche delegatie op allerlei belangrijke punten nog even hard was als bij de vorige besprekingen. Zij begonnen met Dinsdagmorgen een half uur later te komen dan was afgesproken, hetgeen een beetje een normaal beeld is van de Indonesische wereld. Om negen uur zijn wij voortgegaanGa naar voetnoot1. met de behandeling van de artikelen. Wij waren den vorigen dag blijven steken in de artikelen 3 en 4Ga naar voetnoot2.. Daarover begon de discussie opnieuw, doch ook ditmaal zonder resultaat. Wij hadden met elkaar afgesproken, dat de geraamde plenaire zitting in ieder geval secundair zou zijn aan deze politieke besprekingen en ik had ook Lord Killearn medegedeeld, dat hij maar moest afwachten wat daarvan terecht zou komen, omdat wij van plan waren Dinsdag door te gaan tot het bittere einde en alle artikelen behandeld waren. Sjahrir had den vorigen dag al voorgesteld om artikel 2, waarin hij graag ‘vrije staat’ wilde vervangen door ‘souvereine staat’ en waarop wij toen weigerden in te gaan, aan te houden en bij andere artikelen op ditzelfde probleem terug te komen. Deze procedure bleek ook verder noodzakelijk. Behalve artikel 2, was ook noodig om 7 en 9Ga naar voetnoot3. voorloopig te passeeren, nadat wij daarover geen overeenstemming hadden kunnen bereiken. Wij vergaderden met een pauze van een kwartier, waarin de eeuwige fotografen hun lusten botvierden, aan een stuk door tot half twee. Daarna togen wij naar het huis van de familie Kwee, waarin Sjahrir logeerde, om de lunch te gebruiken. Dit was er een van het hier gebruikelijke loopende type. Ook nu weer waren Soekarno en Hatta aanwezig. Aan deze lunch | |||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||
kreeg ik een gesprek met Soekarno over de vraag wanneer wij de zaken met hem zouden kunnen bespreken. Hij noodigde ons toen uit voor Dinsdagavond tusschen zes en acht uur. Ik ging daarbij natuurlijk van de veronderstelling uit, dat hij ook een arrangement met zijn eigen delegatie zou maken. Later zou mij blijken, dat dit niet was gebeurd. De middagvergaderingGa naar voetnoot1., die van half drie tot zes duurde, ging op denzelfden voet voort. De langste discussie ontstond rondom artikel 16Ga naar voetnoot2., waarin de overgangssituatie gedurende deze twee jaren werd geregeld. Hierbij kwam al het sentiment inzake de republiek nog weer eens boven tafel. Sjahrir verklaarde rondweg, dat door dit artikel de republiek weer opging in Nederlandsch-Indië en dus eigenlijk nergens meer was om dan later bij het tot stand komen van de Vereenigde Staten van Indonesië als een soort autonome provincie te worden herboren. Dit was natuurlijk een vrij scherpe wijze van uitdrukking, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik mij hun gedachtengang wel kan voorstellen. Telkens weer kwam de internationale zijde van het vraagstuk om den hoek kijken. Of wij al beweerden, dat de gewone man van dit alles weinig of niets zal ontdekken, zoodat voor hem alleen de republiek blijft bestaan, het hielp allemaal niets. Zij waren zelfs wel bereid om te erkennen dat naar binnen toe de geheele regeling bevredigend was, maar hetgeen zij eigenlijk verlangden was de manifestatie van de republiek naar buiten. Daardoor pas zou hun leidende laag een duidelijken indruk krijgen van de werkelijke zelfstandigheid van de republiek. Het sprak volkomen vanzelf, dat wij hieraan met geen mogelijkheid konden toegeven. Veel nieuwe argumenten kwamen er niet op tafel, zoodat het den indruk maakte van een eindeloos gezaag over dezelfde zaak. Ten slotte was het 6 uur en fluisterde De Boer mij in de ooren, dat de afspraak met Soekarno bestond en dat wij dus eenvoudig moesten opbreken. Intusschen hadden wij 5 exemplaren van den tekst met de wijzigingen, zooals ze waren aangenomen, snel laten typen en namen die mee. Het bleek overigens, dat Sjahrir niet mee zou gaan, hoewel ik hem dat wel had gevraagd. Achteraf hoorde ik dat hij volkomen kapot was en barstende hoofdpijn had, zoodat hij van de gelegenheid gebruik wilde maken om even te rusten. Gani | |||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||
en Sjarifoedin gingen in zijn plaats mee. Bij Soekarno aangekomen, overhandigden wij den heeren het resultaat en gaf ik een uiteenzetting van de punten, die nog open stonden en waarover de discussie aan den gang was, zonder dat wij zagen hoe er een overeenstemming uit moest groeien. Nu had Van Mook van te voren al met ons overlegd, dat het toch ten slotte misschien de beste oplossing was om te probeeren toe te geven aan het verlangen van Sjahrir inzake artikel 2. Immers het woord ‘vrije’ staat voor de Vereenigde Staten van Indonesië drukte toch in wezen niet veel anders uit dan ‘souvereine’ staat. Deze beide woorden zijn in de huidige internationale wereld even mistig. Wij zouden dan verder probeeren deze verandering zoo duur mogelijk te verkoopen. Sjarifoedin had op een oogenblik plaats genomen op de bank tusschen Soekarno en Hatta in en legde in het Maleisch, of zooals dat tegenwoordig heet in de bahasa Indonesia, uit welke punten er nog open stonden. Soekarno maakte de opmerking, dat in deze overeenkomst de republiek naar zijn smaak wat weinig op den voorgrond trad. Ik antwoordde hem, dat dit wel juist was, omdat men in deze overeenkomst meer spreekt over de zaken, die nog geboren moeten worden dan over hetgeen reeds bestaat. Wij gaven dit dus wel toe en meenden dat op dit punt hier en daar nog wel wat te doen viel. Op een oogenblik kregen wij het over artikel 7Ga naar voetnoot1., waarin, naar ik meen Gani, voorstelde het woord ‘souverein’ in te lasschen. Toen kwam Van Mook met zijn voorstel op de proppen om het dan liever aan het begin te plaatsen en in artikel 2 op te nemen. Daarop antwoordde Gani direct met enthousiasme, dat dat uitstekend was. Ook de andere heeren bevestigden dit. Vervolgens vroeg Van Mook aan Soekarno en Hatta, of, indien zij deze wijziging er door kregen en wij haar aanvaardden, wij dan konden zeggen klaar te zijn. Daarop antwoordde Soekarno volmondig bevestigend en zei zelfs, dat hij in dit geval bereid was het volle gewicht van zijn persoon en positie in te zetten om de zaak bij de bevolking van de republiek aanvaardbaar te maken. Het zal een ieder duidelijk zijn, dat er op dat moment een kleine schok door de Nederlandsche delegatie ging, omdat wij nu het accoord kregen van de hoogste autoriteit. Daarop werd besloten een communiqué op te stellen, waarin aan de wereld mededeeling werd gedaan van het bereikte accoord. Het was inmiddels duidelijk ge- | |||||||||||||||||
[pagina *31]
| |||||||||||||||||
De Commissie-Generaal in de sloep, welke haar van de Catalina op Hr. Ms. ‘Banckert’ overbracht (11 november 1946) Van links naar rechts: Schermerhorn, De Boer, R.W. baron van Lijnden (officier op de Banckert) en Van Mook.
| |||||||||||||||||
[pagina *32]
| |||||||||||||||||
In de sloep, welke de commissie-generaal van de Catalina naar Hr. Ms. Banckert overbracht. (11 november 1946).
Van links naar rechts: Dr. P.J. Koets, Prof. Schermerhorn, F. de Boer, R.W. baron van Lijnden (luitenant ter zee 1e kl.) en Dr. H.J. van Mook. | |||||||||||||||||
[pagina *33]
| |||||||||||||||||
Op Hr. Ms. Banckert (11 november 1946) Schermerhorn met Mej. Lenderink.
| |||||||||||||||||
[pagina *34]
| |||||||||||||||||
Op Hr. Ms. Banckert (11 november 1946) Van Poll, Schermerhorn en Van Mook.
| |||||||||||||||||
[pagina *35]
| |||||||||||||||||
Lord Killearn en Soekarno te Koeningan (11 november 1946).
| |||||||||||||||||
[pagina *36]
| |||||||||||||||||
Maaltijd te Linggadjati (11 november 1946).
Van links naar rechts: Soekarno, Schermerhorn, lord Killearn en Mohammad Hatta. | |||||||||||||||||
[pagina *37]
| |||||||||||||||||
Maaltijd te Linggadjati (11 november 1946).
Van links naar rechts: Soekarno, Schermerhorn, lord Killearn, Mohammad Hatta en Van Mook. | |||||||||||||||||
[pagina *38]
| |||||||||||||||||
Vergadering der Commissie-Generaal in de tuin van het huis te Linggadjati, waar Schermerhorn c.s. waren ondergebracht.
| |||||||||||||||||
[pagina *39]
| |||||||||||||||||
Tijdens een korte pauze gedurende de besprekingen te Linggadjati.
Van links naar rechts: Leimena, Dr. Gani, Dr. Van Mook, Dr. Roem, Sjarifoedin, Prof. Schermerhorn, Van Poll, Sjahrir, De Boer, Soedarsono en Boediardjo. | |||||||||||||||||
[pagina *40]
| |||||||||||||||||
Mr. P. Sanders, secretaris-generaal der Commissie-Generaal in de tuin van het huis te Linggadjati, waar Schermerhorn c.s. waren ondergebracht.
| |||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||
worden, dat Van Poll zich met die vervanging van het woord ‘vrije’ door ‘souvereine’ toch niet heelemaal gelukkig voelde. Vandaar, dat Van Mook tijdens het redigeeren van dit communiqué het verstandige idee opperde om te spreken over een mogelijke basisovereenkomst en niet te zeggen dat overeenstemming over een basisovereenkomst was bereikt. Dit was dus een beetje een verzwakking van onzen kant, waartoe te meer reden bestond, omdat wij ook aan Soekarno direct hadden medegedeeld, dat het voor ons noodzakelijk was om de invoering van dit woord ‘souverein’ in plaats van ‘vrij’ in artikel 2 nader met de Nederlandsche regeering te overleggen. Wij gingen ten slotte verheugd naar huis. Van Mook zei nog even triomphantelijk: ‘Zie je wel, dat deze truc gelukt is en we, door toe te geven op dit eene punt, de andere zaken hebben overwonnen!’ Het was ruimschoots tijd voor het diner, toen wij uit Koeningan in Linggadjati terugkeerden. Ik vertelde het resultaat direct aan Sjahrir, die er opvallend lauw onder bleef en een gezicht trok alsof hij er eigenlijk niet veel van begreep. Daarna vertelde ik het aan Lord Killearn, die heel anders reageerde en uitermate verheugd was, zooals ik trouwens ook wel had verwacht. Wij spraken toen af 's avonds om half elf nog de plenaire zitting te beleggen, in aansluiting waaraan Samkalden voorstelde een persconferentie te houden, waarbij wij, behalve dat kleine communiqué, ook backgroundinformatie zouden geven. Het bleek, dat het diner wat korter duurde en dat wij konden beginnen om tien uur in plaats van om half elf.Aldus geschiedde. Wij togen naar het hotel Linggadjati, waar Lord Killearn met zijn club logeerde en waar een vergaderzaal was ingericht. De gewone zaken werden allemaal zeer kort behandeld: rapporten werden niet gelezen, maar zonder meer geaccepteerd en de aandacht was geconcentreerd op punt vier van de agenda: mededeelingen van de hoofden der delegaties. Ik deed mededeeling van het bereikte accoord in de bewoordingen van het met Soekarno en Hatta opgestelde communiqué en voegde daar een aantal vriendelijkheden aan toe. Daarna was het woord aan Sjahrir, die, in termen, die ik nu eigenlijk helaas niet precies meer weet, maar waarvan de twijfel af droop, ongeveer hetzelfde vertelde en aan het slot zei dat, wanneer mijn optimisme gegrond was, hij de eerste zou zijn om zich evenzeer te verheugen als ik dat had gedaan. Killearn trok een gezicht alsof er geen vuiltje aan de lucht was, begon met ons beiden geluk te wenschen en een handje te geven en hield daarna een toespraak, die hij van tevoren op papier had klaar gemaakt. Vervolgens | |||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||
bedankte ik Lord Killearn voor de goede diensten, die hij had bewezen als voorzitter van onze plenaire zittingen. Sjahrir deed hetzelfde en ten slotte vroeg ik Killearn of hij bereid was om de definitieve onderteekening van de overeenkomst te doen plaatsvinden in een plenaire zitting onder zijn leiding. Dit zou dan moeten geschieden nadat de commissie-generaal uit Nederland zou zijn teruggekeerd. Er werd nog wat heen en weer gepraat en het was een wat trekkerige boel, niet erg in overeenstemming met de situatie, waarin wij meenden te verkeeren. De Nederlandsche delegatie had trouwens direct in de gaten, dat er aan den anderen kant het een en ander niet klopte. Ik verzocht daarom Killearn de vergadering te sluiten en schoot toen op de Indonesische delegatie af. Daar hadden wij de poppen aan het dansen. Roem was zeer fel en obstinaat en zei, dat dit niet te pas kwam, want wij hadden toch te spreken met de Indonesische delegatie en met niemand anders. Ik werd toen ook eenigermate nijdig, vertelde dat wij deze afspraak hadden gemaakt met Soekarno en dat wij dit verder beschouwden als een inwendige aangelegenheid van de Indonesische republiek. Wij meenden de twijfelpunten met de hoogste autoriteiten te hebben besproken in aanwezigheid van twee ministers en waren tot een duidelijke oplossing gekomen. Het bleek toen al spoedig, dat de heeren heelemaal niet van plan waren om de door hen geopperde bezwaren tegen de artikelen 7, 9 en 16Ga naar voetnoot1. te laten vallen, tegenover onze toevoeging aan artikel 3. Ik praatte nog geruimen tijd met Sjarifoedin en nog een paar anderen, waaronder Leimena, en ten slotte werden wij het samen wel eens, daar wij begrepen dat de hoofdzaak eigenlijk ging over artikel 16. Sjarifoedin meende dat, indien wij daarvoor den tekst zouden aanhouden van hem, die zeer weinig verschilde van een voorstel van Van Poll, of dien van Sjahrir, de zaak daarmede wel bekeken zou zijn. Sjahrir zat in een andere hoek van de kamer met een aantal lieden en op een gegeven oogenblik toonde Sjarifoedin een papiertje, afkomstig van Soekarno, dat onze lezing van het geval vrijwel bevestigde. Alleen stond er de opmerking op, die hij inderdaad had gemaakt, nl. dat de republiek hierbij wat weinig uit de verf was gekomen. Om twaalf uur maakten wij een einde aan dit gesprek en de eenige conclusie was, dat de Indonesische delegatie den volgenden morgen vroeg met Soekarno en Hatta moest spreken om de zaak uit te zoe- | |||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||
ken. Wij zouden dan later naar boord terugkeeren, ten einde vooraf de zaak nog verder recht te kunnen breien. Het was volkomen duidelijk, dat wij de Indonesische delegatie lichamelijk plat hadden vergaderd. Ook wij waren vrijwel lens, maar ik had het gevoel van in ieder geval niet zo erg als Sjahrir en een aantal van zijn vrienden. Gelukkig hadden wij een goede nachtrust en in het heerlijke klimaat van Linggadjati brachten wij den volgenden morgen een aantal zeer aangename uren door tot om tien uur de Indonesische delegatie kwam opdraven. Daar werd toen tusschen tien en half twaalf - buiten tegenwoordigheid ditmaal van Van Mook, die Dinsdagavond was vertrokken - de laatste slag geleverdGa naar voetnoot1.. Sjahrir zag er nog zeer vermoeid uit, maar was toch wel slim genoeg om te beginnen met het punt, waarvan hij kon verwachten dat wij bereid waren met hen mee te gaan, nl. in zake artikel 16. Het dringen naar zelfstandige buitenlandsche betrekkingen van de republiek was nog precies hetzelfde. Ons afwijzen daarvan echter eveneens. Voor de zooveelste maal wees ik er op, dat het hun waarschijnlijk wel zou gelukken een vrij belangrijke Russische ambassade in Djokja te krijgen en ik vroeg Sjahrir of hij daarmee nu zoo geweldig gelukkig zou wezen. Engeland en Amerika zouden er echter, indien wij deze ontwerp-overeenkomst publiceerden, niet over piekeren hetzelfde te doen. Daarmede zouden deze landen immers in de meest scheeve positie komen, die internationaal denkbaar is. Ten slotte gaven zij toe, nadat wij van onzen kant hadden toegezegd in den begeleidenden brief te zullen opnemen, dat wij met de republiek over een aantal buitenlandsche posten overleg zouden plegen en dat zij menschen beschikbaar mochten stellen. Daarna kwam de redactie van het artikel zelf aan de beurt. Voor lid 1 waren wij onmiddellijk bereid den tekst te aanvaarden, zooals die door Sjahrir was voorgesteld, echter met een paar kleine wijzigingen. Deze tekst gaf even goed onze bedoeling weer. De wijziging was, dat wij de aanpassing van de staats- en volkenrechtelijke positie van Nederland zouden laten aansluiten op de erkenning van de republiek, in plaats van deze daarmee in overeenstemming te brengen. Het is duidelijk, dat dit laatste nog een verandering in ons voordeel was. Nu in het eerste lid eigenlijk het totale beginsel was uitgesproken, | |||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||
werden lid 2 en 3 van artikel 16Ga naar voetnoot1., waarin de Nederlandsche regeering bepaalde toezeggingen deed, geschrapt. De toezeggingen gingen hun eigenlijk niet ver genoeg en wij vonden het beter om er maar niet over te praten. Van verschillend standpunt uit, waren we het hierover vrij snel eens. Schrappen was de oplossing. Daarna kwamen wij aan 7 en 9Ga naar voetnoot2.. Dat was zeer eenvoudig. Ik vroeg aan de heeren om deze artikelen zonder meer aan te nemen. Indien zij zulks deden, zouden wij klaar zijn, indien zij het weigerden zouden wij ook klaar zijn, maar dan in negatieven zin. Want met ons was hierover, zooals zij zeer goed wisten, verder niet te spreken. En toen kwam zoowaar het resultaat weer vlot, zelfs nog met de opmerking van Sjarifoedin, dat hij het tweede lid van artikel 9, waarin gesproken wordt over hetgeen er zou gebeuren, indien er geen wettelijke troonopvolger zou zijn, er liever uit zag, omdat hij dat tegenover de Koningin onsmakelijk vond. Toen was het inmiddels meer dan tijd om weg te gaan, doch op het laatste moment kwam Roem nog met een opmerking, die mij later het eenige onaangename punt in de geheele onderhandelingen zou bezorgen. Afgezien van een kleine taalkundige correctie in de inleiding probeerde Roem ook voor artikel 1 een tekst in onze maag te stoppen, die er op het eerste gehoor niet zoo verkeerd uitzag en waarvan ik inderhaast het verschil met den tekst, dien wij hadden, niet hoorde. Zij hadden die redactie op een rood papiertje en, terwijl ik al stond, zei ik tegen hem: ‘Geef dat maar aan den heer Samkalden, het klinkt wel aannemelijk, dan zullen wij dat wel zien’. Er werd besloten, dat wij Vrijdagmorgen tot parafeering zouden overgaan. Hiermede was Linggadjati voor ons ten einde. Woensdag om kwart voor twaalf reden wij er weg, op weg naar de Banckert, van waar ons de Catalina naar huis bracht. De tocht terug naar Cheribon leverde weinig bijzonderheden op. Er waren hoegenaamd geen lieden langs den weg, die Merdeka riepen en alles verliep rustig. Met een rood-witte motorboot werden wij buiten de haven gebracht, waar wij op het Nederlandsche vaartuig overstapten, zonder dat dit tot eenigerlei conflict of moeilijkheid aanleiding gaf. Ook de vlieg- | |||||||||||||||||
[pagina *41]
| |||||||||||||||||
Parafering van de ontwerp-overeenkomst op 15 november 1946 ten huize van Sjahrir.
Van links naar rechts: Roem, Sjarifoedin, De Boer, Sjahrir, Schermerhorn, Van Mook en Van Poll. | |||||||||||||||||
[pagina *42]
| |||||||||||||||||
Parafering van de ontwerp-overeenkomst op 15 november 1946 ten huize van Sjahrir.
| |||||||||||||||||
[pagina *43]
| |||||||||||||||||
Parafering van de ontzwerp-overeenkomst op 15 november 1946 ten huize van Sjahrir.
| |||||||||||||||||
[pagina *44]
| |||||||||||||||||
Parafering van de ontwerp-overeenkomst op 15 november 1946 ten huize Sjahrir: Gani en Van Poll.
| |||||||||||||||||
[pagina *45]
| |||||||||||||||||
Na de parafering: Sjahrir, Schermerhorn en Sanders.
| |||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||
tocht leverde geen bijzonderheden op en wij kwamen om vier uur thuis in Batavia. Er was tijd voor een bad en zonder verdere rust gingen wij naar de vergadering met de vertegenwoordigers van Oost-Indonesië en Borneo. Deze vergadering schijnt geen succes te zijn geworden en men was geneigd mij daarvan de schuld te geven. Het is best mogelijk. De hypothese echter, dat ik te vermoeid was voor de leiding van deze vrij moeilijke vergadering, lijkt mij onjuist. Ik geloof, dat ik de situatie en de geestelijke gesteldheid van deze menschen verkeerd heb getaxeerd. Dr. Hoven begon met een opmerking, waaruit voortvloeide dat eigenlijk de samenstellende staten der federatie alles waren en de federatie zelf tot een minimum zou dienen te worden teruggebracht. Daartegen ben ik vrij fel in het geweer gekomen. Voor een deel geschiedde dit in herinnering aan een opmerking van Van HelsdingenGa naar voetnoot1., die ons immers had gewaarschuwd dat Hoven inderdaad op deze wijze bezig was en daarmee een constructie schiep, waarbij voor Nederland geen erg interessante partner in de Unie zou overblijven. Ik voelde in de opmerking van Hoven dus direct de tendens, waarvoor wij gewaarschuwd waren en klom daar dadelijk met wat veel heftigheid in. Ik haalde natuurlijk de internationale argumenten voor de eenheid van dit land en de kracht van de federatie aan, maar in het algemeen hadden deze lieden, die uitermate op de zelfstandigheid van de staten gesteld waren, den indruk dat ik hen achteruit drukte. Ik heb in die vergadering mijn eerlijke meening verkondigd, maar het schijnt dat dit in dit geval verkeerd was. Wij werden het er trouwens na afloop van de vergadering als commissie over eens, dat men veel beter met de menschen van de republiek te doen kan hebben dan met de figuren, die wij hierbij voor de constructie van deze staten naar voren hebben gehaald. Het is een weinig representatief en althans matig intelligent gezelschap, om over het karakter van een figuur als Nadjamoedin, die tot eersten minister schijnt te zullen worden gepromoveerd, nog maar te zwijgen. Wij hebben met deze figuur de keuze tusschen de gevangenis en de functie van ministerpresident: hij komt voor beide gelijkelijk in aanmerking. In dit opzicht is Sjahrir een volkomen ander mensch. Nadjamoedin is een gewone profiteur, die tegen welk geknoei dan ook in het minst niet opziet. Na de vergadering aten wij met deze heeren in het paleis Rijswijk. | |||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||
Op een oogenblik had ik om mij heen de sultans van TernateGa naar voetnoot1., van SoembawaGa naar voetnoot2. en van PontianakGa naar voetnoot3., benevens den heer Afloes van Oost-Borneo, die afhankelijk is van den sultan van Koetei. Deze heeren hebben maar één zorg, nl. hoe wij voor de zelfbestuurders in de toekomst zullen zorgen. Het was duidelijk, dat deze potentaatjes de geheele ontwikkeling slechts dan aanvaarden, wanneer deze ook voor hen een grootere zelfstandigheid meebrengt. De sultan van Ternate betoogde dat, indien het gouvernement hem daartoe vrijheid zou laten, hij in zijn gebied zelf wel met de republiek zou afrekenen. Zijn moeilijkheid was uitsluitend, dat zij zich, op grond van hun contract met den gouverneur-generaal, niet met politiek mogen bemoeien. Men ziet uit zulk een gesprek welk een eigenaardige wending de gebeurtenissen kunnen nemen. Deze bepaling is natuurlijk opgenomen ter bescherming van het gouvernement tegen anti-Nederlandsche politieke activiteit. Thans zouden deze zelfde heeren bereid zijn politieke activiteit te ontwikkelen tegen hun eigen landgenoten ten bate van Nederland. Het is duidelijk, dat niet Nederland het uitgangspunt hunner gedachten is, maar alleen en uitsluitend hun eigen positie. Ik heb er deze heeren met nadruk op gewezen, dat, indien zij achterblijven bij de algemeene sociale ontwikkeling in dit land, zij toch in moeilijkheden komen. Politieke democratiseering door instelling van allerlei Raden helpt wel wat, maar zal blijken onvoldoende te zijn. | |||||||||||||||||
Bangkok-Calcutta, 23 November 1946Op Woensdagavond, 13 November, werd in de eerste plaats in CG 48 de volledige tekst van de ontwerp-overeenkomst, waarover te Linggadjati overeenstemming werd bereikt, aan Den Haag geseind. Ter verduidelijking werd in CG 47, dat na 48 denzelfden avond wegging, een uitvoerige schildering gegeven van den gang van zaken in Linggadjati na het vertrek van Van Mook op Dinsdagavond. In dit telegram deden wij mededeeling van ons voornemen om Vrijdagmorgen te parafeeren, ten einde een document te hebben, waarvan de tekst vaststaat en die voor ons een zekeren grondslag kan leveren voor de discussie met de regeering. Verder hebben wij daarin nog eens ons hart gelucht over de houding van de regeering tegen- | |||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||
over de Kamer. De gedachte om een comité-generaal te houden, waarbij de Kamer zou kunnen worden gekend in de overeenkomst, alvorens de regeering zich hierover zelf een definitief oordeel zou hebben gevormd, lijkt democratisch zuiver, maar het is dan een soort slappe democratie, die op het critieke moment de verantwoordelijkheid altijd bij anderen tracht te plaatsen. Verder hebben wij duidelijk gesteld dat een overkomst van Jonkman en MaarseveenGa naar voetnoot1. alleen zinvol zou zijn, indien zij in Batavia komen met volledige machtiging, omdat anders slechts een herhaling zou worden opgevoerd van de onmacht tot beslissing van Van Mook in April en van de commissie-generaal op dit oogenblik, een gebaar, waardoor het gezag van Nederland in de wereld en in Indonesië alleen maar verder zou afbrokkelen. Vandaar, dat wij CG 47 aldus lieten eindigen: ‘Daarom procedure, dat eerst Kabinet onwankelbaar besluit neemt, ons machtigt om te teekenen en pas daarna hiermede voor Kamer komt. Elke theorie omtrent fait accompli in dit geval onbruikbaar.’ Donderdag werd ook een betrekkelijk spannende dag. Van Mook was eerst bij mij geweest met de mededeeling, dat hij ons aanvankelijk besluit om reeds Vrijdag of Zaterdag naar Nederland te vertrekken, vóór de overeenkomst zou zijn geparafeerd, bij nader overleg toch catastrophaal achtte. Hij bleef bij zijn al eerder uitgesproken meening dat de commissie-generaal, die hem op politiek terrein een steun was geweest, door aldus te handelen hem juist op het politiek meest critieke moment in den steek liet. Hij bleef erbij daarvoor de verantwoordelijkheid niet te kunnen dragen. Wij hebben deze zaak toen in de 29e vergadering van de commissie op Donderdagmorgen nog eens uitvoerig bekeken. Ik ging daarbij in mijn inleiding uit van de gedachte, dat er twee brandpunten van moeilijkheden bestonden. Het schijnt dat men in Den Haag bereid is de hoofdpunten van ons systeem te aanvaarden, maar men wenscht allerlei dingen nog nader te weten en ook nader geregeld te zien. In Batavia is de politieke spanning zonder twijfel veel grooter. De menschen aldaar ondergaan aan den lijve de moeilijkheden en staan midden in het conflict. Het republikeinsche geld treft hen en niet de Nederlanders in Den Haag. Het kan niet worden ontkend dat, parallel loopend aan het succes der politieke besprekingen, de feitelijke levensomstan- | |||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||
digheden moeilijker zijn geworden en de spanning tusschen ons en rood-wit eer is toegenomen dan verminderd. Met allerlei werk in de subcommissies gaat het uiterst stroef en de houding der Indonesiërs schijnt weinig welwillend. Niemand der lagere goden aan dien kant durft verantwoordelijkheid te nemen. Van Mook kon best gelijk krijgen, dat, indien de commissie-generaal weggaat, hetzij op het oogenblik van de publicatie van den ontworpen tekst, hetzij na onze overname van het militair commando, al deze spanningen zich ontladen op een manier, die het verder spreken in Den Haag eigenlijk compleet overbodig maakt. Het resultaat van deze vergadering was, dat besloten werd om ons vertrek voorloopig uit te stellen. Wij kunnen nog altijd de daarop volgende week gaan, indien de reacties te Batavia op een eventueele publicatie niet al te bezwaarlijk zijn. Wij vermoedden, dat de Indonesische delegatie er misschien bezwaren tegen zou hebben om den volledigen tekst te publiceeren en daarom werd aan Verboeket gevraagd een ontwerp te maken voor een verklarende publicatie, waarin de hoofdzaken worden aangegeven. In den loop van den dag maakte ik verder het ontwerp voor CG 49Ga naar voetnoot1., waarin onze gedachtengang op allerlei punten uitvoerig werd weergegeven; de kwestie van de wenschelijkheid nu niet te veel te regelen; de noodzaak vertraging te vermijden, omdat anders het gevaar bestaat dat een groot deel van de internationale goodwill verloren gaat, en onze positie verder afbrokkelt, omdat de tegenpartij den tijd krijgt voor allerlei bedenkingen. In dit telegram hebben wij reeds de publicatie aangekondigd omtrent de hoofdlijnen. Het secretariaat breide er nog een stuk aan in antwoord op de bedenkingen, die wij in hun CG 31Ga naar voetnoot2. hadden gekregen. Eveneens ging dien dag het telegram CG 50Ga naar voetnoot3. uit, waarin wij een poging deden om de bedenkingen van de Indische-Kamercommissie tegen het militair bestand, zooals die geformuleerd waren in CG 28Ga naar voetnoot4., behoorlijk te weerleggen. Op een enkel punt na was dit eigenlijk kinderwerk en Spoor was het daarmede geheel eens. 's Avonds laat kwam de heer Bastiaans van den R.V.D. nog met een gedeelte van den tekst der verklaring, die Beel dien dag in de Tweede Kamer had afgelegd. Hieruit bleek dat hij de hoofdcon- | |||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||
structie had vrijgegeven en, hoewel hij er wel een gezicht bij getrokken zal hebben dat dit het voorstel was van de commissie-generaal, kwam dit toch in den tekst, dien ik in handen kreeg, niet al te duidelijk naar voren. Ik moet eerlijk bekennen dat ik mij door deze verklaring aardig opgelucht voelde, want het meest wezenlijke punt van alles blijft toch het bezwaar, dat Jonkman al eerder had geformuleerd, dat het Koninkrijk, althans in zijn ouden vorm, in twee stukken gaat en men de Vereenigde Staten van Indonesië daaronder niet meer mag begrijpen. In plaats daarvan schept de Unie een bepaald verband, dat men toch nauwelijks een rijksverband kan noemen. Wel is Van Poll van plan om het geval in Nederland toch over dien boeg te gooien, maar ik benijd hem bij deze bezigheid niet. Zegt men, er is een staatsverband, dan is dat wél juist. De moeilijkheid voor de heeren zal wel zijn, dat hier iets geschapen is, waarvan geen voorbeeld bestaat. Dat Beel dit nu in de Tweede Kamer weggeeft, duidt er op dat de regeering toch voor een groot deel het aanvankelijke bezwaar heeft laten vallen. Of zouden zij denken, dat zij straks een gezicht kunnen trekken alsof Beel dit nooit had verteld? Vrijdag was weer een dag van contact met de Indonesische delegatie. 's Morgens om 9 uur zou de vergadering plaats vindenGa naar voetnoot1., waarin de tekst voor de laatste maal nauwkeurig zou worden nagegaan en dan geparafeerd. Dit had ten slotte nog heel wat voeten in aarde. Het begon direct met een aanval van Roem op den tekst van artikel 1, waarvan hij beweerde, dat die niet was overeenkomstig de laatste afspraak op Woensdagmorgen te Linggadjati. Aanvankelijk herinnerde noch ik, noch een van de andere leden, zich wat er precies mee werd bedoeld, doch toen Roem zei dat ik had gevraagd om dat rose papiertje aan Samkalden te geven, begon het mij weer te schemeren. Ik wist toen in ieder geval weer, dat hij op het allerlaatste moment een andere tekst had voorgesteld, waarvan ik inderhaast niet had kunnen vaststellen, dat er een wezenlijk verschil met den ouden tekst in school. Toen Roem er nu echter mee kwam aandragen, was het ons allemaal duidelijk. Hij had bezwaar tegen den term ‘invoegen van de perimeters in de republiek’, omdat hij als uitgangspunt nam dat zij er de jure in hooren en wij er op dit oogenblik alleen de facto gezag uitoefenen. Het ging om overdracht van de facto gezag en dus klopte zijn redeneering. Hij trachtte zich er telkens op te | |||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||
beroepen, dat wij dit zouden hebben genomen en ik wees dat af onder het motto, dat een dergelijke zaak niet zoo maar in vijf minuten, staande aan het eind van de vergadering, er definitief doorge-jaagd zou zijn en dat ik alleen zou hebben gezegd, dat het niet onaannemelijk klonk. Ik vroeg aan Samkalden om dat rose papiertje, maar die produceerde dat niet en beweerde, dat hij zich daar niets van herinnerde. Na een eindeloos gezaag heeft de Indonesische delegatie geprobeerd om na schorsing van de vergadering een nieuwen tekst van artikel I op te stellen, die haar kon bevredigen en tegelijk ons uitgangspunt vasthield. Zij waren er een klein uur mee zoet. Het was duidelijk, dat Sjahrir van het begin af aan onzen kant stond en, toen de nieuwe tekst uit de bus kwam, bleek dit ook zonneklaar: principieel was er niets gewijzigdGa naar voetnoot1.. Merkwaardig was verder, dat Sjahrir namens de Indonesische delegatie ook voorstelde om de betrekkelijk scherpe discussie, die over dit punt was gevoerd, niet in de notulen op te nemen. Wij vonden dat allen een verstandigen zet. Direct hier achteraan moge ik vermelden, dat deze geschiedenis met artikel 1 eigenlijk de eenige vlek is in den stijl van de onderhandelingen. Samkalden heeft mij nl. na afloop verteld, dat hij dat rose papiertje wel degelijk in de kast had liggen, doch het noodzakelijk had geoordeeld dezen tekst in ieder geval zoo problematisch te stellen, dat Roem nooit met recht kon zeggen, dat ik dezen tekst zou hebben aanvaard. Als een van de middelen daartoe beschouwde hij het om zich in deze zaak dommer te houden dan hij in werkelijkheid was. Het heeft het gewenschte resultaat gehad, maar ik had na afloop, vooral toen ik dit hoorde, toch een onpleizierig gevoel. Aan deze discussie over artikel 1 was voorafgegaan die over het nieuwe artikel 17 inzake de arbitrage. Ook daarvan wisten wij, dat het komen zou. Sjahrir had al eerder verwezen naar het betreffende artikel uit hun ontwerp. Voor dit artikel 17 is echter een vrijwel nieuwe tekst ontworpen, waarin ook werd vastgelegd dat er een voortzetting van den arbeid van de twee delegaties zou zijn, die een gemeenschappelijk secretariaat zouden betrekken. Misschien wekt dit artikel in ons land nog wel weerstand, omdat hierdoor de gelijkwaardigheid van Nederland en Indonesië sterk wordt geaccentueerd. Aan den anderen kant dient men wel te bedenken, dat deze arbitrageclausule uitsluitend betrekking heeft op deze overeenkomst tusschen de republiek en Nederland, welke na de tot stand koming van de Ver- | |||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||
eenigde Staten van Indonesië en de Unie eigenlijk ophoudt te werken, omdat dan practisch alle bepalingen zullen zijn geëffectueerd in de nieuwe constructies. Zoo stond dan dus nu de tekst definitief vast, een tekst, waarvan de commissie-generaal meent dat deze eigenlijk niet meer voor wijziging vatbaar is, vooral niet nadat met de Indonesische delegatie was overeengekomen dat deze Maandag letterlijk in het Nederlandsch, Indonesisch en Engelsch zou worden gepubliceerd. 's Middags werd de tekst bij Sjahrir thuis geparafeerdGa naar voetnoot1.. De Indonesische vertaling was nog niet klaar. Salim zou die maken, maar het werd toch beter geoordeeld deze ook door Van Mook grondig te doen nakijken, zoodat de parafeering daarvan op Maandagmorgen zou plaats vinden, tegelijk met de parafeering van den Engelschen tekst, die Van Mook zou maken. Na de parafeering van den Nederlandschen tekst wilde De Boer graag enkele dingen zeggen. Hij legde er den nadruk op, dat, met hoeveel overtuiging hij ook aan de totstandkoming van deze overeenkomst had meegewerkt, de Indonesiërs wel dienden te bedenken dat in het gevoel van tallooze Nederlanders door hen een groote stap voorwaarts en door ons een stap achterwaarts wordt gedaan. Met grooten ernst drukte hij hen op het hart hiermede ook bij de uitwerking ter dege rekening te houden. Hij wees hen in zeer ernstige woorden op de groote verantwoordelijkheid, die thans op de Indonesiërs drukt. Zonder twijfel hebben deze woorden van een man, die anders zoo vaak de zonzijde van de discussies verzorgde, op deze menschen indruk gemaakt. Ook ik heb in aansluiting daaraan in denzelfden stijl gesproken, er op wijzend dat dit slechts een beginpunt is op een langen weg van gemeenschappelijken opbouw. Ik meende te kunnen opmerken, dat deze weg, dien wij tot oplossing van dit conflict meenden te hebben gevonden, een principieel andere is dan de historie in bijna al zulke gevallen te zien geeft. Juist dat feit houdt eenerzijds een belofte in, maar legt anderzijds op de leidende laag aan weerskanten een enorme verantwoordelijkheid. Sjahrir was het met ons beiden van harte eens, trouwens, dat was al wel duidelijk merkbaar aan zijn reacties tijdens de beschouwingen van De Boer. Hij knikte zeer instemmend, toen De Boer opmerkte dat er nog enorm veel dynamiet in het heele geval verborgen zit. | |||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||
Hij gaf ook meer dan ooit den indruk een man te zijn van formaat, die de situatie van het oogenblik scherp beoordeelt en toch ook de toekomst duidelijk in het oog weet te houden. Dat ook Van Mook als degene, die het langst bij deze onderhandelingen betrokken is, er behoefte aan had om wat op te merken spreekt wel van zelf. Hij legde den nadruk op het feit, dat wij nu verder als vrije menschen met elkaar moeten gaan werken, wat nog moeilijk genoeg zal zijn, maar wat later als een vanzelfsprekendheid zal worden beschouwd. Merkwaardig was eigenlijk de korte speech van Van Poll. Tegenover het harde realisme van De Boer en ook tegenover de zeer ernstige en bezorgde stemming van Sjahrir en mij, stak zijn optimisme wel erg af. Ik kon Van Poll op dat moment eigenlijk niet zoo schatten als anders wel het geval is. Het kwam naar mijn smaak niet boven een zeker oppervlakkig optimisme uit, dat met een enkele Katholieke uitspraak een beslist onvoldoende fundeering kreeg. Was mijn gevoel op dat moment juist, dat Van Poll toch niet precies weet welk kind hij mee in de wereld heeft gebracht? Ik heb datzelfde gevoel wel eens vaker gehad, maar op dat moment leek het mij volkomen duidelijk, tenzij hij niet meende wat hij zei. Dat laatste neem ik echter van hem zeer bepaald niet aan. Wanneer ik deze beschouwing van hem vergelijk met de telkens weer bij hem boven komende alarmistische uitlatingen, die den geest ademen van het rapport-Van PollGa naar voetnoot1. en waaruit moet worden afgeleid, dat de Indonesiërs toch zoo verheugd zijn als wij terug komen, of een anderen keer, dat zij er niets van terecht brengen, dan sta ik toch voor een psychologisch raadsel. De verklaring hiervan ligt meer in zijn karakter dan in zijn inzicht. Daarom zit er straks in zijn activiteit in Nederland bij de verdediging een nogal groot gevaar, omdat ik moet aannemen dat zijn eigen menschen, die hem zeker kennen, misschien zullen kunnen raden welke karaktertrekken een belangrijke bijdrage tot dezen gang van zaken en tot deze ontwikkeling van zijn inzicht hebben geleverd. In dit opzicht staat een man als de Boer, die zich niet door pretenties of ijdelheid laat leiden, straks onnoemelijk veel sterker. Misschien een van de beste dingen werd opgemerkt door Roem, een man, die aanvankelijk ons memorandum zoo onvoldoende vond, dat hij heeft voorgesteld de besprekingen af te breken. Deze man is, met de Masjoemi achter zich, van het begin af aan uiterst lastig ge- | |||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||
weest. Nu maakte hij de opmerking, dat wij wel zouden hebben ontdekt dat hij heel anders was geëindigd dan hij was begonnen. Hij gaf daar een typische verklaring van en zei ‘dat hij van den beginne af aan zijn hart had opengesteld’. De geest van de besprekingen en het wederzijdsch vertrouwen hadden het hem mogelijk gemaakt thans heel anders tegenover ons te staan dan in het begin en hij vertrouwde, dat het hem zou gelukken ook de menschen, die achter hem staan, dit proces wel niet te laten meemaken, maar dan toch er zoo van te getuigen, dat zij het resultaat van ons werk konden aanvaarden. 's Avonds aten Sjahrir en ik bij Lord Killearn met Wright. Killearn was in de beste stemming en dat was ook alleszins begrijpelijk. Hij is dichter bij de oplossing gekomen dan zijn voorganger Lord Inverchapel en het vertrek van de Engelschen op 30 November zal in deze omstandigheden heel wat minder spanning te weeg brengen dan zonder de overeenkomst het geval zou zijn. Dat wij dien avond met ons vieren vier flesschen champagne hebben leeggedronken, was dan ook niet zulk een enorm wonder, vooral omdat wij er al eerder ervaring mee hadden opgedaan, dat de oude heer het zelf uitermate graag lust. De rol, die hij heeft gespeeld, is een voortreffelijke geweest. Hij heeft zich, zoolang hij vertrouwen kon hebben dat wij het samen konden redden, keurig op den achtergrond gehouden. Slechts een enkele maal, vóór de conferentie in Linggadjati, toen de datum van het verdwijnen van de Engelschen in zicht kwam, werd hij nerveus en begon hij zelf met formuleeringen voor het moeilijke probleem van de Kroon te werken. Maar hij zal wel hebben door gehad, dat wij daar niet erg veel notitie van namen. Op een party stopte hij ook Van Mook zulk een formule in de hand, die hem het juiste antwoord gaf: ‘This does not impress me very much.’ Wel gebruikten de Engelschen de combinatie Sanders-Wright als de verbinding tusschen Lord Killearn en de commissie-generaal. Langs dezen weg kwam de eene keer een initiatief, dat ik in den wieg heb gesmoord, een andere keer een uiterst verstandige overweging, waaraan wij gaarne gevolg gaven. Zoo hebben Killearn en Wright zeer hun best gedaan om op deze betrekkelijk bescheiden manier, waarvan zij wisten dat het in dit geval de eenige kon zijn, die wat uithaalde, energiek mede te werken aan het bereiken van dit resultaat. In het bijzonder inzake de kwestie van de Kroon heeft Killearn de Indonesiërs zeer duidelijk gezegd, dat geen loyale Nederlander hun voorstel kon aanvaarden. Ik ben er van overtuigd, dat deze druk | |||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||
van zijn kant een wezenlijke bijdrage is geweest tot het doen aanvaarden van artikel 8Ga naar voetnoot1. door de Indonesiërs. Zooals gezegd, was het diner uiterst pleizierig. Er kwamen nog wel een paar politieke dingen boven tafel en Killearn besprak met ons openlijk de Engelsche plannen om te probeeren tusschen de landen in Zuid-Oost-Azië, die als het ware geklemd zitten tusschen de massa's van China en Britsch-Indië, een zeker verband te leggen. Hij dacht aan Birma, Malakka, Indonesië, de Philippijnen, Siam, Indo-China en Australië. Hij wees er op dat de voedselorganisatie op het oogenblik een eerste begin is voor co-ordinatie, maar dat er vandaar uit verder kan worden gewerkt. Ik besprak ditzelfde punt later met Van Mook en Spoor en hoorde toen van Spoor, dat deze al een uitnoodiging had van Stopford om plannen te maken voor een gemeenschappelijke verdediging. Ik meen, dat dit in het Nederlandsche belang is. De verdediging van dit land zal worden toevertrouwd aan de Unie en, hoe sterker deze verdediging op het internationale vlak wordt geplaatst te zamen met Engeland en Amerika, des te meer kans is er dat wij deze zaak uit de locale sfeer van afzonderlijke staten weten te houden. Het slot van het diner was om kwart voor twaalf, toen Sjahrir opmerkte dat hij had te gaan, omdat hij anders met de politie in aanraking kwam. Hij bracht mij thuis met zijn auto en maakte onderweg de opmerking, dat hij waarschijnlijk in zijn leven nog nooit zoveel champagne gedronken had als dien avond. Ik moest echter zeggen, dat hij er evenmin last van had als een van de andere heeren. Zoo stonden wij nu voor de taak om te probeeren het resultaat van de onderhandelingen in allerlei kringen aannemelijk te maken, ten einde een al te groote spanning in de Nederlandsche gemeenschap in Batavia te vermijden. Zaterdagochtend had ik eerst een gesprek met de overste Borghouts, met wien ik al eerder over de voorlichtingsrichtlijnen voor het leger had gesprokenGa naar voetnoot2.. Hij kwam min of meer upset bij mij, want gesprekken van militairen onder elkaar, naar aanleiding van de berichten over de bereikte resultaten, hadden bij sommige menschen in die kringen de gedachte doen rijzen, dat wij de zaak eigenlijk beduvelden. De aanleiding was de Vrijdagmorgen gehouden bespreking van de voorlichtingsheeren, waarbij ook Berckelaer van den | |||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||
L.V.D. aanwezig was geweest. Koets zou daar een en ander hebben verteld over het verkregen resultaat en ten aanzien van de situatie van de Kroon hebben gezegd, dat die eigenlijk niet zooveel te beteekenen had en dat de Kroon in dit verband slechts een symbool was. De heer Berckelaer was met dit verhaal bij Spoor en Pinke gekomen, die woedend waren geworden, omdat deze voorstelling van zaken volkomen in strijd was met hetgeen ik had betoogd in den Raad van Departementshoofden op den Zondag voor Linggadjati. Ik heb toen den heer Borghouts, door het voorlezen van de betreffende artikelen en uitlegging van hetgeen ermee bedoeld werd, volkomen gerustgesteld. Het eind van de historie was, dat deze man mij gelukwenschte met het verkregen resultaat. Dit is een voorbeeld van de procedure, die op de menschen moet worden toegepast. De vraag was voor mij of Koets inderdaad deze stommiteit had gedebiteerd. Ik informeerde bij Samkalden, die er bij had gezeten, en deze ontkende dit niet alleen ten stelligste, maar vertelde ook dat de letterlijke tekst van artikel 8 was voorgelezen. Dat deed mij dan weer twijfelen aan het bevattingsvermogen of aan de betrouwbaarheid van het hoofd van den legervoorlichtingsdienst. Ik vermoed, dat het met Berckelaer vrij eenvoudig gesteld is. Hij had zich natuurlijk de oude rijksconstructie gedacht, die er niet uitgekomen is, en nu heeft hij uit reactie in zijn gesprek de zaak nog een beetje naar den anderen kant scheef getrokken. Dit is natuurlijk een voorbeeld van hetgeen ons op groote schaal te wachten staat. In het bijzonder heeft De Boer zich in de dagen vóór ons vertrek uitermate verdienstelijk gemaakt met een groot aantal toespraken. Op Zaterdagmorgen sprak hij de bemanning van de Banckert toe, Dinsdagavond de Vrouwenunie, Donderdagmorgen de bemanning van de Kortenaer, Donderdagmiddag een groep van Engelsche ondernemers en Donderdagavond een 500 man in de officiersclub. Uit hetgeen ik er van heb gehoord, is dit, met uitzondering van de Vrouwenunie, eigenlijk overal zeer behoorlijk geslaagd. Hij heeft een betoogtrant, die deze menschen wel ligt, die uitgaat van de onvermijdelijkheid van een oplossing en van de onmogelijkheid van den militairen weg. Dit laatste, zoowel met het oog op onze internationale positie alsook met het oog op de onmogelijkheid dit land daarna redelijk te pacificeeren. Zelf heb ik mij in deze activiteit beperkt tot een toespraak in een bijeenkomst met een 60 leden van den Ondernemersbond, waarvan de strekking ongeveer dezelfde was, doch waarbij ik, misschien wat sterker dan De Boer dit doet, heb | |||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||
gewezen op het verschil tusschen de methoden, waarbij men den vrijheidsstrijd nu misschien wat te radicaal oplost, en de andere, welke een knagende vijandschap oplevert, waardoor de verbinding Oost-West, tegelijk met de overwinning van het Oosten, radicaal wordt verbroken. Dat dit niet alleen theorie is, hoorden wij op de terugreis van den heer Broeksma in Calcutta, die vertelde dat een groot aantal Engelsche zaken op het oogenblik overgaan in Britsch-Indisch eigendom. De Engelschen trekken er wel degelijk uit. In de vergadering met den Ondernemersbond werden nog wel wat vragen gesteld, die gedeeltelijk door Van Mook werden beantwoord, maar de aard van deze vragen was geenszins vijandig. Aan het eind van de vergadering meende ik de vraag te moeten stellen of men dezen weg aanvaardbaar achtte of niet. Er waren natuurlijk maar een paar menschen, die, nadat zij de overeenkomst Maandag of pas Dinsdagmorgen voor het eerst hadden gezien, bereid waren een antwoord in positieven zin te geven. Toch waren dat wel belangrijke menschen, o.a. Van Lennep, de vertegenwoordiger van de A.N.I.E.M.Ga naar voetnoot1.. Daarna stelde ik de vraag in negatieven zin. of er menschen waren, die deze overeenkomst volstrekt verwerpelijk achtten, waarbij zij echter direct werden uitgenoodigd om een bruikbaar alternatief te noemen en anders te zwijgen. Hierop reageerde niemand. Later hoorde ik van De Villeneuve, dat deze bijeenkomst in het algemeen in goede aarde was gevallen en dat verschillende directies in Holland van hun vertegenwoordigers het advies hebben gekregen hierachter te gaan staan. Dit is o.a. het geval met de Handelmaatschappij. Ook naar den Ondernemersraad in Nederland schijnt een brief te zijn gezonden in denzelfden geest. 's Zaterdagsavonds was er een tuinfeest bij Van Mook naar aanleiding van het vertrek van generaal Mansergh. Ten gevolge van den regen geschiedde dit in paleis Rijswijk en het gaf mij gelegenheid tot verschillende gesprekken. Een er van was weer met den admiraal Pinke, die mij vertelde aan Helfrich te hebben geseind, dat hij hier achter staat. Natuurlijk had ook hij wel bezwaren en telkens weer komt naar boven, dat nog enorm veel van de uitwerking zal afhangen. Belangrijker was het gesprek met Abdulkadir, die mij letterlijk zei: ‘Ik zou mijn leven willen geven om Nederland er toe te bewegen dit te aanvaarden. Gebeurt dit niet, dan is mijn positie | |||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||
verder onmogelijk geworden’. Ik vroeg hem vanzelfsprekend of hij er mee in kon stemmen, indien ik dit letterlijk aan de regeering seinde, waarop hij volmondig bevestigend antwoordde. Ik heb dit dan ook gedaan, zij het eenigszins verzwakt door in plaats van het woord ‘leven’ het woord ‘alles’ te stellenGa naar voetnoot1.. Ik moet toch wel aannemen dat het oordeel van dezen moedigen, uiterst loyalen, Indonesiër waarde zal hebben. Indien deze man, die zelf drie familieleden door de republikeinsche terreur heeft verloren, zoo spreekt, dan kan men niet meer zeggen dat al hetgeen thans gebeurt alleen maar het gevolg is van drijverij van een aantal heethoofden. Vrijdag 15 november hebben wij in CG 51 verslag gedaan over de parafeering en de verklaring gegeven van de laatste wijzigingen, in het bijzonder van het arbitrage-artikel 17. Verder werd in dit telegram ook medegedeeld, dat wij van plan waren den volledigen tekst te publiceeren, mede omdat de foutieve tekst al circuleerde. Dit telegram kon zaterdag in Den Haag zijn en, aangezien wij den tekst pas Maandag vrijgaven, had Jonkman voldoende gelegenheid dit plan te verhinderen. Op 16 November, dat is dus dezelfde Zaterdag, heeft Jonkman een antwoord op dit telegram kunnen zenden, waarin de publicatie werd aanvaard, mits duidelijk zou worden aangegeven dat slechts sprake was van een ontwerp-overeenkomst, opgemaakt door de Nederlandsche en de Indonesische delegaties, waarover deze voorloopig overeenstemming bereiktenGa naar voetnoot2.. Dit laatste was natuurlijk onzin, want de overeenstemming tusschen de delegaties was bepaald niet voorloopig. Wij hebben hem dit dan ook op 17 November in CG 52 geseind. Eigenlijk was ik over deze toestemming tot publicatie stomverwonderd. Men denkt blijkbaar in Holland dat, nadat deze ontwerpovereenkomst over de geheele wereld is gepubliceerd, er nog kans is om de zaak te veranderen. In theorie is dit natuurlijk een feit, maar indien wij als commissie-generaal daartoe een voorstel van eenigszins ingrijpenden aard aan de Indonesische delegatie zouden doen en deze zou rondweg weigeren, dan geloof ik dat het militaire alternatief nog afschuwelijker gevolgen zou hebben dan in het geval, dat deze overeenkomst nooit zou zijn gepubliceerd. Gaat het om een toevoeging op niet-principieele punten, dan kan men het veel beter weg laten. Ik weet niet, wat Jonkman bij het formuleeren van het voor- | |||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||
behoud op deze vergunning tot publicatie eigenlijk heeft gedacht. Iedereen, die wij tot heden spraken, ging eenvoudig van de veronderstelling uit, dat dit geval is à prendre ou à laisser. Dit telegram CG 36 had trouwens nog een paar eigenaardigheden. De aanhef in een eenigszins gezwollen stijl typeerde Jonkman vrij aardig: ‘Bijzondere zorg eist thans brug tusschen ons beider nog ver uiteenlopende standpunten, waartussen kloof gaapt.’ Dan zou men toch kunnen verwachten, dat men een scherpe formuleering onder zijn neus krijgt van de verschillen, die er bestaan. Het merkwaardige is, dat er over de fundamenteele punten in wezen nauwelijks van een werkelijke gedachtenwisseling sprake is geweest. In CG 52, dat Zondag 17 November uitging, heb ik dat in vrij vriendelijke woorden gezegd. Ik heb daarin erkend, dat er verschil op een aantal punten bestaat. Uit het telegram van Jonkman komt echter niet duidelijk naar voren of dat verschillen zijn tusschen den minister en ons, of tusschen de Indische commissie uit de Kamer en ons. Wij weerleggen regelmatig alle bezwaren en een aantal verklaren wij als onvermijdelijk. Het gekke van de zaak is, dat wij nooit antwoord krijgen op zulke beschouwingen, maar dat er in Den Haag eenvoudig door geredeneerd wordt alsof wij nooit iets hebben verteld. Wel merkt men dan uit de radio, dat Beel de hoofdconstructie in de Kamer weggeeft, zoodat het meest ernstige bezwaar, dat was gemaakt, nl. de splitsing van de Kroon, blijkbaar is vervallen. Op deze manier is het vrijwel uitgesloten dat men schriftelijk tot een einde komt, en ik heb den sterken indruk dat, minstens evenzeer als voor de overeenkomst zelf, het Kabinet zich interesseert voor de vraag of het door de Kamer komt. Op zichzelf begrijpelijk, maar men moet zich daar niet compleet door laten beheerschen. En dit moet toch wel het geval zijn, zie tertio in CG 36 van Jonkman, waarin hij seint: ‘Beel toezegde dat regering, zodra een voor haar aannemelijke overeenkomst bereikbaar schijnt, daarvan Staten-Generaal mededeling doen, voordat zij zich verbindt een bepaalde oplossing te willen nastreven.’ Ik zou wel eens willen weten hoe men zijn eigen standpunt slapper en brakkiger kan formuleeren! Zulk een telegram bracht ons tot het besluit, dat het onvermijdelijk was voor de commissie-generaal zich naar Nederland te begeven, hetgeen dan ook op Zondag 17 November werd geseindGa naar voetnoot1.. Dezen Zondag hadden wij verder een vergadering met den Raad | |||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||
van Departementshoofden, waarin ik voorlezing deed van de overeenkomst, die wij aan de heeren wenschten mede te deelen, alvorens deze werd gepubliceerd. Tevens gaf ik een mondelinge toelichting over het tot standkomen van de verschillende artikelen en een beschouwing over de moeilijkheden en mogelijkheden. Het was duidelijk, dat Spoor, blijkbaar nog wat geladen over de mededeeling van Berckelaer uit de voorlichtingsvergadering van VrijdagochtendGa naar voetnoot1., in het verlengde van zijn gedachtengang een betoog wilde opzetten. Hij begon met te zeggen, dat hij na de vergadering van de vorige week Zondag, met in de hand hetgeen er nu uit de bus was gekomen, zich eenigszins geslagen voelde. Hij brandde direct los op de artikelen 7 en 8 en verweet ons, dat wij daarin de kwestie van de Kroon onvoldoende hadden geregeld. Hij trof dat met dezen aanval niet al te best, want ik ging hem vrij fel te lijf met de vraag of hij meende, dat het nu het juiste moment was om, zonder de Groote Oost en Borneo, de republiek vast te spijkeren op welke manier het staatshoofd van de Vereenigde Staten van Indonesië zal worden benoemd. Hij bedacht zich schielijk en retireerde op een draf. Nu deze front-aanval was mislukt, liet hij het er verder bij zitten en verklaarde zich gerustgesteld. Ik ben er zeker van dat hij nog meer bezwaren te berde had willen brengen, maar deze eerste gedachtenwisseling animeerde hem blijkbaar niet bijzonder. Daarna begon een heel ander soort gesprek met hem over de wezenlijke moeilijkheden, die er in dit opzicht blijven bestaan. Daarin verstonden wij elkaar uitstekend en ik geloof, dat Spoor tacticus genoeg is om straks met ons te probeeren er een maximum uit te sleepen. Ook Warners was niet erg gelukkig en vrij verward. Idenburg zette er aan het eind van de vergadering een stevige punt achter door op te merken, dat het internationaal gezien uitgesloten is te achten, dat deze overeenkomst door Nederland niet zou worden goedgekeurd. Dit had de algemeene instemming van de vergadering. Enthousiasme was er even weinig als bij de commissie-generaal zelf, maar zeker is dat verschillende van de Departementshoofden hier volledig achter gaan staan. Menschen als Idenburg, Van Diffelen, Van Hoogstraten en ook wel Hoven, op voorwaarde dat de zaak van de buitengewesten goed wordt geregeldGa naar voetnoot2., steunen deze overeenkomst zonder meer, om over Koets en Verboeket nog maar te zwijgen. | |||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||
Maandagmorgen hadden wij de 11e politieke bespreking met de Indonesische delegatie, waarin de Indonesische tekst werd geparafeerd en de Engelsche vertaling goedgekeurdGa naar voetnoot1.. Ik heb in deze vergadering mededeeling gedaan van onze reis naar Nederland, benevens van onze hoop om binnen een week na onze aankomst aldaar het Kabinet tot goedkeuring te hebben bewogen. Nogmaals wees ik op de enorme gevaren, die in deze tusschenperiode liggen. Er zal, terwijl wij weg zijn, in de technische commissies moeten worden doorgewerkt en met meer delegatie van bevoegdheid aan Indonesische zijde dan tot heden het geval was. Ik legde er den nadruk op, dat publicatie van deze overeenkomst zonder regeling van het monetaire probleem voor ons eigenlijk onaanvaardbaar is. Door deze situatie verliest de commissie-generaal haar gezicht compleet bij de Nederlandsche gemeenschap. De redeneering ligt voor de hand, dat wij wel mooie overeenkomsten afsluiten, ten minste mooi voor de Indonesiërs, maar dat de heeren intusschen stil doorgaan met voor ons uiterst schadelijke maatregelen. Op militair gebied is de toestand weinig beter en ik deed mededeeling van de afspraak, die wij den vorigen Zondagmiddag hadden gemaakt, dat Sjahrir of Sjarifoedin regelmatig mededeeling zouden krijgen van de gevaarlijke punten aan hun kant en dat zij ons dan maar moesten vertellen waar zij meenden, dat van onze zijde ongerechtigheden gebeurden. Ik sprak er mijn bezorgdheid over uit, dat, niettegenstaande de afgesproken datum van 20 November zeer nabij was, Soedirman het cease fire nog steeds niet had afgekondigdGa naar voetnoot2. en dat er in het bijzonder in het gebied rond Soerabaja, ondanks herhaald aandringen, geen contact met de Indonesiërs kon worden verkregen, zoodat wij gedwongen waren om nu eenzijdig een demarcatielijn vast te stellen en deze aan Soetomo, die aldaar het bevel voerde, te laten mededeelen. Ik wees Sjahrir verder op het geval Madoera, dat op het oogenblik voor de verantwoordelijkheid van de republiek komt en dat hun reputatie geen goed doet, terwijl wij niet in staat zijn de tienduizend vluchtelingen in Soerabaja voor onze rekening te nemenGa naar voetnoot3.. Alle leden van de commissie-generaal legden hierop nog eens in het bijzonder den nadruk door het memoreeren van allerlei gevallen. Sjahrir verklaarde, dat veel van de feiten, die wij | |||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||
hem vertelden, nieuw voor hem waren en hij verzocht ons hem regelmatig op de hoogte te houden, terwijl hij toezegde zijn uiterste best te zullen doen om allerlei misère tot zoo gering mogelijke afmetingen terug te brengen. Onder deze discussie werd het mij duidelijk - voor de zooveelste maal - waarom Sjahrir weliswaar een zekere voldoening heeft over het bereiken van dit accoord, maar er bij hem aan den anderen kant van een groot optimisme volstrekt geen sprake is. Deze man doorziet de moeilijkheden beter dan zijn ambtgenooten en, zoo lang men aan republikeinsche zijde voor allerlei betrekkelijk kleine zaken bij hem moet komen om fiat, kan zijn winkel onmogelijk goed loopen. Ik heb hem dit in een particulier gesprek ook duidelijk gemaakt. Hij is het er volmaakt mee eens, maar ziet voorloopig geen andere mogelijkheid, tenzij zijn menschen zoo ver komen, dat zij in voldoende mate Nederlandsche hulp aanvaarden. Dien Maandagavond had ik van half tien tot elf een gesprek onder vier oogen met Van Mook. Hij begon te vertellen, dat Van Bylandt 's middags was opgebeld door Snouck Hurgronje. In dit gesprek werd hem gevraagd namens Beel, die op het oogenblik plaatsvervangend minister van buitenlandsche zaken is, onmiddellijk over te komen naar Nederland. De reden hiervoor kon hij onmogelijk over de telefoon zeggen, maar het had niets te maken met zijn in December te betrekken gezantschapspost in Rome. Toen Van Bylandt zei dat hij het eigenlijk overbodig vond, omdat de commissie-generaal nu toch besloten had om deze week naar Nederland te gaan, antwoordde Snouck nogal raadselachtig dat dit nog niet zoo zeker was, want dat daarover nog in den ministerraad moest worden beslist. Wij vroegen Van Bylandt even te komen en wij waren het er gezamenlijk over eens, dat, nu wij allerlei uitspraken van gezaghebbende menschen hadden getelegrafeerd, die gunstig waren voor de bereikte ontwerp-overeenkomst, men blijkbaar in Den Haag in Van Bylandt een van die stroohalmen zag, waarvan men verwachtte dat die het Kabinet niet bij de vingers zou worden afgekapt, zooals het met alle vorige stroohalmen van Thio, Enthoven, Abdulkadir e.a. het geval was geweestGa naar voetnoot1.. Van Bylandt voelde voor deze rol in het geheel niets en stelde voor den volgenden dag een telegram te sturen, waarin hij als zijn meening te kennen gaf dat, van internationaal standpunt uit bezien, afwijking van deze overeenkomst on- | |||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||
denkbaar was. Wij vermoedden, dat dit telegram hem de reis wel zou besparen. Blijkbaar is dat ook het geval geweest, want toen wij op 22 November Batavia verlieten, zat Van Bylandt er nog hoog en droog. Daarna spraken Van Mook en ik over de toekomstige ontwikkeling. Hij legde er nog eens den nadruk op, dat, indien deze overeenkomst niet wordt aanvaard, niet alleen hij, maar ook een zeer belangrijk aantal van zijn medewerkers onmiddellijk ontslag neemt. Naar zijn meening zou het gevolg zonder twijfel zijn dat, niet alleen Nederland, maar ook Indië, practisch onbestuurbaar wordt. Nu heeft zulk een zaak natuurlijk altijd twee kanten. Er zijn er genoeg, die Van Mook en zijn medewerkers willen opruimen en vervangen door anderen, alleen is het de vraag of men bij de dan komende radicale koersverandering inderdaad nog van besturen kan spreken. Verder hebben wij uitvoerig gesproken over zijn eigen positie. Het was mij duidelijk dat deze man ambities heeft, die een heel andere richting uitgaan en in ieder geval buiten Nederland en ook buiten Indië liggen. Intusschen stelt hij zich op het m.i. juiste standpunt, dat hij, indien alles overeenkomstig de plannen gaat en de commissie-generaal terug komt, drie maanden verlof wil hebben en alleen bereid is om mee te helpen aan de uitwerking en de definitieve regeling van een en ander, indien de regeering hem dit uitdrukkelijk vraagt. Doet zij dit niet, dan neemt hij inderdaad binnenkort ontslag. Zakelijk lijkt mij deze probleemstelling volkomen juist. Toch schemert er tusschen de regels door iets van het sentiment, dat mij laat begrijpen waarom sommige menschen hem anti-Nederlandsch vinden. Het feit, dat hij na zijn ontslag, noch in Nederland, noch in Indië blijft, maar meer nog de wijze, waarop hij dit in het gesprek stelde, toonen mij duidelijk dat deze man ten slotte de bejegening, die zijn deel geworden is - vooral in het laatste jaar - niet heeft kunnen verdragen. Indien hij voor den oorlog misschien sterk Nederlandsch-Indisch georiënteerd mag zijn geweest, meer dan Nederlandsch, nu, op dit oogenblik, voel ik, dat er bij hem nog iets bij is gekomen. Er schemert in zulk een gesprek ook telkens een zekere minachting door voor het betrekkelijk kleine gedoe, dat Nederland inderdaad vaak te zien geeft. Met de natuur, die deze man heeft, kan ik mij best voorstellen dat hij deze gevoelens tegenover anderen niet zoo duidelijk heeft blootgelegd in een lang gesprek, maar dat hij zich wel heeft laten verleiden tot die uitingen, die, uit hun verband gerukt, hem deze anti-Nederlandsche reputatie bezorgen. Dit is een man, die met hoofd en schouders boven | |||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||
alle anderen in deze Indische wereld uitsteekt, maar die in zijn karakter die eigenaardige moeilijkheid heeft, welke een sterk verwijtende levenshouding op het oogenblik naar buiten draait als een zekere onverschilligheid. Een feit is, dat zijn goodwill bij de Indonesiërs buitengewoon groot is en dat naar mijn overtuiging het wegvallen van Van Mook uit de commissie-generaal talrijke toekomstige regelingen, die nog moeten worden getroffen, moeilijker zal maken. Dit te meer, omdat wij eigenlijk geen goeden vervanger voor hem weten. Wij waren het er beiden over eens, dat die in Indië niet aanwezig is. Hij gaf mij een brief mee aan Jonkman op den morgen van ons vertrek, dien hij mij tevoren had laten lezen en waarin, in wat zachter termen, de inhoud van ons gesprek in hoofdlijnen is weergegeven. Bovendien heb ik een sterk vermoeden, dat bepaalde punten in zijn particuliere leven een belangrijken invloed op zijn houding in het algemeen uitoefenen. Op Dinsdag, 19 November, hadden wij, behalve de reeds genoemde vergadering met den Ondernemersbond, 's middags een lang gesprek met Warners, Van Hoogstraten en Korthals over den financieelen en economischen toestand. De hoofdzaak liep over de geldsituatie. Ik kreeg den indruk dat het ook aan onzen kant een moeilijke geschiedenis is. De z.g. krap-geld-politiek van Korthals - of zooals men in Batavia spottend zegt de kort-geld-politiek van Kraphals - werd b.v. door Warners sterk aangevallen onder het motto, dat het betrekkelijk weinig uithaalt en in hoofdzaak de kleine man er de dupe van zou zijn. Of dit juist is bleek in dit gesprek niet nader; ik vond het vrij verward, maar in het algemeen leek het mij dat Korthals de zaak vrij behoorlijk kon verdedigen. Zeer bemoedigend was dat op dien dag, onmiddellijk na de publicatie van de ontwerpovereenkomst, Korthals en Soemitro het eens waren geworden over de wederzijdsche houding tegenover het republikeinsche en het Nica-geld. Voorlopig beperken wij ons tot het van weerskanten niet strafbaar stellen van het bezit en het verbieden van elke intimidatie op passars en in toko's. Over een officieele koers is nog geen afspraak gemaakt, maar kenmerkend was b.v. het verhaal, dat Korthals met Soemitro had afgesproken om over het probleem van de circulatie een advies te vragen aan de Javasche Bank. Daartoe was door de betreffende sub-commissie een schriftelijk verzoek tot de Javasche Bank gericht en in het gesprek bleek heel duidelijk, dat ook Soemitro het heelemaal niet dwaas zou vinden, indien de Javasche Bank circulatiebank zou worden. De Boer stelde daarbij terecht dat wij | |||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||
dan zoo gauw mogelijk een Indonesiër tot mede-directeur van de Javasche Bank moeten benoemen, zooals trouwens bij allerlei Nederlandsche economische en commercieele instellingen raadzaam zal zijn. Warners deed in dit gesprek een nogal optimistische mededeeling omtrent de regeling inzake de spoorwegen, waarin een zekere ir. Abdulkadir, een oud-ingenieur van de S.S., een zeer loyale houding aanneemt.
's Avonds aten mijn vrouw en ik bij v.d. Heuvel, waar wij ook kolonel Droog ontmoetten. Diens vrouw kwam later van de vergadering van de Vrouwenunie, waar zij onder het gehoor van De Boer had gezeten. De bedoeling van dien avond was om niet over politiek te praten, maar dat mislukte natuurlijk compleet, niet alleen door mijn schuld; ook de heeren waren natuurlijk nogal nieuwsgierig. Het begon in den bekenden stijl, zooals die bij het K.N.I.L. past, maar aan het eind viel het vooral ten aanzien van v.d. Heuvel nogal mee. Hij zei tenminste voor zeker ⅞ overtuigd te zijn. Aangezien deze man stellig niet behoort tot de orde van de elastiekjesmenschen, waar je een uur tegen praat en die je naar je toe haalt, doch die wanneer ze thuis zijn weer op hun oude plaats zitten, vond ik dit toch al weer niet heelemaal een verloren avond, afgezien van de gezelligheid en het goede Chineesche eten. Ook hier was het mij duidelijk, dat vrouwen in den grond van de zaak veel moeilijker zijn dan mannen en het was geen wonder, dat De Boer dien avond geen droge draad meer aan zijn lichaam had onder de werking van 30 paar starende vrouwenoogen. De invloed van de kampen op deze vrouwen is begrijpelijkerwijs enorm geweest en werkt niet gunstig voor de aanvaarding van hetgeen er op dit oogenblik gebeurt.
Dien Dinsdag was Boediardjo bij Sanders geweest met een voorstel voor den begeleidenden brief in zake een zoodanige uitlegging van artikel 15, dat de republiek ook diplomatieke vertegenwoordigers zou kunnen zenden. Sanders heeft nog eens duidelijk uiteengezet, dat dit op juridische gronden onmogelijk is en had met Boediardjo een anderen tekst opgesteld, die van onze interpretatie uitging. Boediardjo had op zich genomen om dit in dien vorm aan Sjahrir voor te stellen. Woensdagmorgen kwam Sjahrir om half tien afscheid nemen. Hij zou naar Djokja gaan en wij naar Holland. Ik heb hem toen in dat gesprek, dat een uurtje duurde, den tekst van Sanders voorgelegd en | |||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||
hij ging hiermee accoordGa naar voetnoot1.. Ik heb hem toevertrouwd, dat wij het plan hadden om als commissie-generaal in Den Haag voor te stellen Abdulkadir zoo spoedig mogelijk als Nederlandsch gezant in Siam of in Manilla te benoemen. Merkwaardig was zijn vraag hoe men er toch in Nederlandsche kringen aan kwam, dat Abdulkadir niet nationalistisch gezind zou zijn. Ik heb hem dit ook ronduit tegengesproken en gezegd, dat wij weten dat hij aan hun kant staat, maar zijn ideaal ziet in een oplossing, zooals thans door ons beiden wordt nagestreefd. Uit dit gesprek bleek mij, dat Sjahrir met een dergelijke benoeming zeer zou zijn ingenomen. Ik heb hem gezegd dat er onzerzijds natuurlijk geen bezwaar tegen bestond, indien zij in het binnenland een gezicht trekken alsof in zulk een geval Abdulkadir ook hun belangen behartigt, zulks in afwachting van een nadere regeling bij het tot stand komen van de Vereenigde Staten van Indonesië. 's Morgens hadden wij verder een gesprek met het bestuur van het I.E.V., waaraan Wermuth, Blaauw, Razoux Schultz en Bogaardt deelnamen. Wij begonnen met hun den gang van zaken uiteen te zetten. Merkwaardig was de reactie van Wermuth, die groote zorgen had over de materieele toekomst van den kleinen Indo. Hij vroeg met grooten nadruk ook het bestuur van het I.E.V. in de toekomst te betrekken bij het treffen van nadere regelingen, opdat de belangen van deze menschen ook zoo goed mogelijk konden worden verdedigd. Toen wij hem de verzekering gaven, dat dit ten volle onze bedoeling is niet alleen, maar dat wij er te allen tijde prijs op stellen van hen wenken en wenschen te ontvangen inzake onderwerpen, die hun groep raken, was Wermuth zichtbaar zeer voldaan. Het was aan de emotie van dezen man uitermate goed te bespeuren, hetgeen ook in de verdere discussie aan den dag trad, dat wij hier te maken hebben met een uitermate pijnlijk probleem, dat al voor den oorlog in een acuut stadium verkeerde. Razoux Schultz pleitte nog weer eens opnieuw voor de kolonisatie op Nieuw-Guinea. Weliswaar memoreerden wij de mogelijkheid van Brazilië, maar er werd grooten nadruk op gelegd, dat deze menschen toch eigenlijk liever in de buurt blijven. Maassen, die bij dit gesprek aanwezig was, memoreerde later de moeilijkheden van de Indo-kolonisatie, omdat de tendens van deze menschen meestal is om zoo gauw mogelijk | |||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||
met koelies te gaan werken en dan zelf toe te kijken; daarop is al menige kolonisatie gestrand. Na de bespreking met het I.E.V., was er om half twaalf een vergadering van de commissie-generaal, waarbij wij de behandeling van een ontwerp van wet tot goedkeuring van de met de republiek gesloten overeenkomst en tot het treffen van de noodzakelijke voorloopige voorzieningen tot de uitvoering daarvan, aan de orde stelden. Prof. Enthoven en Van Mook hadden een ontwerp gemaakt, dat er in wezen op neer kwam dat de bevoegdheden van den ordonnantiewetgever, i.c. de gouverneur-generaal, worden overgedragen aan de commissie-generaal. Dit wetsontwerp is noodzakelijk in verband met de mogelijkheid om de republiek Oost-Indonesië langs wettigen weg tot stand te doen komen. Vooral Hoven was op dit gebied zeer hardnekkig en meende, dat de conferentie van Den PasarGa naar voetnoot1. beter niet kon worden gehouden dan op zoodanigen grondslag, dat de menschen toch weer met het smoesje, dat zij nog wat moeten wachten, naar huis worden gestuurd. Indien wij het zoo zouden kunnen draaien, dat de commissie-generaal eerst het Kabinet beweegt om ja te zeggen en de regeering daarna de zaak in de Kamer ter discussie stelt, dan zou een votum van de Kamer voor de regeering voldoende zijn om de belofte van Beel in te lossen en machtiging te geven tot onderteekening. Daarna komt dan de behandeling van dit wetsontwerp, waarvan Van Poll meent dat zij best in een paar weken klaar kan zijn, doch waarvan ik geloof dat het zeker twee maanden zal duren. Bovendien is het de vraag of de koppeling van de goedkeuring van de overeenkomst aan de machtiging der Staten-Generaal wel verstandig is. Er is besloten, dat dit nader met Den Haag zal worden overlegd en tevens zal worden overwogen of het misschien kan worden gered met een wijziging van de wet op de instelling van de commissie-generaalGa naar voetnoot2.. Een belangrijk punt van discussie was ook of de commissie-generaal voor deze zaak een afzonderlijken Raad van Advies zou moeten hebben. In elk artikel wordt al gesproken over gemeen overleg met allerlei instanties. Waarom dan nog een soort Raad van State, waarvoor het bovendien uiterst moeilijk is om er geschikte menschen voor te vinden, omdat de besten natuurlijk niet aan hun normale taak mogen worden onttrokken. | |||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||
Het slot was dan ook, dat deze Raad van Advies uit het ontwerp werd gelicht. 's Middags hadden wij een vergadering van de commissie-generaal belegd met de generaals Spoor en Buurman van Vreeden en admiraal Pinke, om nog eens precies te bespreken hoe zij dachten over de mogelijkheid van het militair alternatief. Ik ging in mijn inleiding van de veronderstelling uit, dat de overeenkomst in Nederland zou worden verworpen en dat wij dan voor de vraag zouden komen te staan van militaire actie op groote schaal. Wij wenschten dit te bekijken los van de politieke overwegingen, dus zuiver militair-technisch, waarbij ook rekening zou moeten worden gehouden met de mogelijkheid, dat de Engelschen de verzorging onzer voorraden zouden stopzetten en dat er een internationaal embargo op olie en benzine zou worden gelegd. Merkwaardig was de reactie van Spoor, die letterlijk zei: ‘Gelooft U aan de mogelijkheid van een verwerpen van dit accoord? Nu de commissie-generaal een bepaalde overeenkomst heeft bereikt, zouden wij bij verwerping daarvan nowhere in de wereld zijn!’ Ik geloof, dat deze opmerking van Spoor eerlijk is bedoeld; ik heb hem dan ook geantwoord, dat onze vraag niets meer beoogde dan ons de mogelijkheid te verschaffen tot het geven van een antwoord aan diegenen, die den zuiver militairen weg als betere mogelijkheid dan deze overeenkomst wilden stellen. Spoor antwoordde daarop: ‘M.i. kan dit accoord slechts geaccepteerd worden’, een uitspraak, waarmede de commissie-generaal het uit den aard der zaak volkomen eens is. In het algemeen was de taxatie van de militaire heeren naar onze stellige meening aan den zeer optimistischen kant. De bezetting van de voornaamste punten zou een kwestie van een paar weken zijn. Slechts de eerste 30 K.M. rondom de perimeters zouden eenige moeilijkheden opleveren, maar verder meenden zij dat de operatie vrij eenvoudig zou verloopen. Indien wij zulk een actie in Februari zouden beginnen, dan zouden in Juli of Augustus Java en Sumatra bezet zijn, zij het ook dat dan patrouilles nog zuiveringsacties zouden moeten uitvoeren. Voor de bezetting van Java en Sumatra zou na verloop van tijd een tweetal divisies voldoende zijn. De discussie draaide op een oogenblik om de vraag of de meening van Spoor, dat een harde klap bezinning zou opleveren, wel juist zou zijn. Onzerzijds werd dit zeer betwijfeld en Van Mook merkte m.i. terecht op, dat dit wel het geval kan zijn, indien wij na het sluiten van de overeenkomst, wanneer er op Java moeilijkheden ontstaan, een harden | |||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||
klap uitdeelen aan de kwaadwilligen. Generaal Buurman van Vreeden had zelfs den optimistischen kijk dat de T.R.I. zich, indien wij een actie voeren vóór het tot stand komen van de overeenkomst, bij ons zou aansluiten. Typeerend voor den geest van het leger en vooral van den legervoorlichtingsdienst was, dat op de z.g. morning prayers door den legervoorlichtingsdienst een vrij onaangenaam klinkende radiorede van Mr. Roem was voorgelezen. De narigheid daarbij is in de eerste plaats, dat ik vermoed dat de heer Berckelaer zich uitslooft om dergelijk soort uitingen te verzamelen en bijv. de voortreffelijke speech van Sjahrir buiten beschouwing laat, terwijl ook vrij zeker mag worden aangenomen dat hij geen pogingen zal hebben gedaan om de uiterst moeilijke positie van Roem, die geleidelijk-aan de geheele Masjoemi mee moet trekken, te teekenen. Dit gesprek met de militaire heeren liet toch eigenlijk een onbevredigend gevoel achter. Zij zitten natuurlijk op het oogenblik in een vrij beroerde positie, vooral rondom Soerabaja, en op een gegeven oogenblik vrees ook ik dat daar wel een klap zal moeten worden uitgedeeld. Mijn bezwaar is echter, dat ik er nooit zeker van ben welke politieke consequenties deze lieden daaraan verbinden. Buurman van Vreeden is in dit opzicht misschien een nog wat moeilijker figuur dan Spoor, die tegenover ons het spel altijd behoorlijk meespeelt. Op de reis ontmoetten wij in Singapore onzen consul-generaal in Saigon. Hoort men Den Doorn de Jong dan vertellen dat de Franschen een gebied, niet veel grooter dan Sumatra, met 60000 man Fransche troepen hebben bezet en dat het daar volslagen onveilig is, dan vraagt men zich af of het optimisme van onze legerleiding wel zoo goed is gefundeerd. Vanzelf gaan mijn gedachten dan weer terug naar een ander soort optimisme, dat in het K.N.I.L. leefde ten aanzien van de verdedigingsmogelijkheden van Java tegen de Jappen. Ook dat was mis en grondig ook. 's Middags beleefde ik nog een ander, betrekkelijk vreemd avontuur. De heer Warners, die op de vergadering van Zondag niet zoo vreeselijk veel had beweerd, stuurde aan de commissie-generaal Woensdag een uitvoerigen brief, waarin hij allerlei bezwaren tegen de overeenkomst en tegen den gang van zaken ontwikkelde. Zij waren er eigenlijk onvoldoende in gekend om er een oordeel over te kunnen geven, de kwestie van de Kroon en de afwijking van de grondwet zat hem hoog. Het was een vrij onaangenaam gesteld | |||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||
document. 's Avonds ontmoette ik hem op de cocktailparty van generaal Spoor en ik wijdde toen al weer een half uurtje aan de verheldering van het inzicht ook van dezen man. Hij is, naar het schijnt, een knap man, doch ik had Van Mook al eerder voor zijn politieke opvattingen gewaarschuwd. Van Mook heeft echter een eigenaardig soort blindheid voor dat soort dingen. Natuurlijk vroeg Warners mij of ik hem het schrijven van deze nota niet kwalijk nam. Ik heb hem gezegd dat ik vermoed, dat er nog wel meer op komst zijn. Zijn hoofdbezwaar was dat volgens hem de grondwettelijke en wettelijke procedures zouden zijn geschonden. Ik heb hem de door ons gedachte werkwijze geteekend. Deze kon hem op zichzelf bevredigen, maar zijn verwijt was dat dit niet in de overeenkomst stond. Ik heb hem niet laten voelen hoe stompzinnig deze opmerking eigenlijk was, maar alleen gezegd dat er van Nederlandsche zijde nog veel meer verstandige dingen moeten gebeuren, waarvan wij het niet noodzakelijk vinden die in deze overeenkomst vast te leggen. Ik vertelde hem, dat naar mijn meening een mededeeling van den minister in de Tweede Kamer de aangewezen plaats is om een dergelijk misverstand uit de wereld te helpen. Bovendien beloofde ik hem in het voorwoord, dat ik zou schrijven bij de R.V.D.-brochureGa naar voetnoot1. met de overeenkomst, de rede van Van Mook en die van Van PollGa naar voetnoot2., extra aandacht te zullen wijden aan dit punt. Hij meende dat hierdoor heel wat menschen, evenals hij, zouden zijn gerustgesteld. Is Warners ook een elastiekjesklant? De tijd zal het leeren. | |||||||||||||||||
Karachi - Rome, 26 November 1946Na de cocktailparty ontvingen wij in de kamer van De Boer een gezelschap republikeinsche journalisten. Dit was een tegenbeleefdheid voor de ontvangst van Nederlandsche journalisten door Sjahrir. Hiervan hadden wij een schriftelijk rapport gekregen, dat een uitstekenden indruk maakte. Van republikeinsche zijde was gevraagd of De Boer tegenover de journalisten nog eens hetzelfde zou willen zeggen als hij had gedaan na de parafeeringGa naar voetnoot3.. Aldus geschiedde op deze bijeenkomst, die bij ons een zeer prettigen indruk achter liet. Deze menschen waren bepaald niet onwelwillend en overtuigd van | |||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||
het nut der samenwerking. Wij zijn nog in het bijzonder ingegaan op de herplaatsing van tallooze Indo-Europeanen en Nederlanders. Er kwam bepaald geen afwerend gebaar; alleen maakte men een zekere reserve ten aanzien van den tijd. Op de vraag hoe zij dachten over de ordehandhaving en de geleidelijke liquidatie van de Laskar Rakjat en dergelijke organisaties waren zij bepaald zeer optimistisch, waarschijnlijk veel te optimistisch. Mevrouw De Boer, die deze bijeenkomst bijwoonde, maakte later de opmerking dat het geheel haar een beetje deed denken aan een vergadering van de hoogste klas van een lyceum. Inderdaad wordt daarmede een stuk van de toekomstige moeilijkheden getypeerd, maar toch is voor ons de relatie met de Indonesische pers van het allergrootste belang, want de invloed daarvan is veel grooter dan b.v. van de radio. In dit verband valt ook te memoreeren dat Rinto Alwi, een vrij kwalijke knaap, bij Rajat is weggewerkt. Direct na de parafeering zijn de republikeinsche publiciteitsorganen een duidelijke propaganda begonnen om de zaak er door te krijgen. In dit verband zij eveneens een drietal radiotoespraken van die zijde gememoreerd, nl. van Soebandrio in Djokja, van Soekarno in Garoet en van Sjahrir voor radio Djakarta. De strekking van alle drie speeches was uitstekend. Natuurlijk wordt van deze zijde de positie van de Kroon wat zwakker voorgesteld, maar dat was ook wel te verwachten. Persoonlijk lag mij de speech van Sjahrir het beste, hoewel ik vermoed dat deze boven het bevattingsvermogen ging van het overgroote deel van zijn luisteraars. Merkwaardig was de wijze, waarop hij het gebeuren, en nog sterker het persoonlijk oordeel van ieder zijner landgenoten, relativeerde. Zit in deze neiging van hem, die ik al vaker heb opgemerkt, toch een grondslag voor een zekere verwantschap met ondergeteekende, aan wien dit verwijt ook meer dan een maal is gemaakt? Hij wees er op, dat het niet ging om het oordeel van een enkeling, maar dat het een historisch gebeuren was, dat zeventig millioen menschen aanging. Verder ook het relativeeren in den tijd en het teruggrijpen op de lange geschiedenis van Java en het plaatsen van de overeenkomst tegen dezen achtergrond. De strekking van zijn betoog was overigens duidelijk positief. Hierbij aansluitend valt onze publiciteit te vermelden. Het sprak vanzelf, dat Van Mook een radiorede zou houden. Dit gebeurde op Dinsdagavond. Zakelijk volkomen verantwoord en goed, maar ik hoorde van anderen, die geluisterd hadden, dat iedere uiting van | |||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||
gevoel er in ontbrak, in het bijzonder door den toon, waarop werd gesproken. Aanvankelijk had Van Mook voorgesteld, dat alle drie leden van de commissie-generaal voor de radio zouden komen. De R.V.D. had dat kennelijk doorgegeven naar Holland, maar, nadat wij zelf al hadden besloten deze taak geheel aan Van Poll over te laten, kwam er een noodkreet van Jonkman, dat men een toespraak van alle leden van de commissie-generaal hoogst ongewenscht achtte en wij ons tot één spreker moesten beperken. Hoe is het mogelijk op zoo grooten afstand tot dezelfde gedachte te komen! In de discussie, die wij hadden na het eten - ik meen op Zondagavond - en waarin wij onzen twijfel uitten of het wel juist was alle drie te spreken, zei De Boer: ‘Laat Van Poll dit nu eens doen’. Of De Boer op dat moment besefte welk een politieke truc hier werd uitgehaald, betwijfel ik, maar in Nederland zullen allerlei menschen het niet erg hebben geapprecieerd. Immers wanneer ik gesproken zou hebben uit den linkschen hoek, dan hadden allerlei oppositionele elementen daar weer een vrije handgreep op gehad. Nu datzelfde door Van Poll werd gezegd, werd deze ook voor het oog van de wereld volmaakt aan het verkregen resultaat vastgenageld. Niet dat dit vastnagelen van binnen uit noodzakelijk zou zijn, daarvoor staat Van Poll te loyaal achter het resultaat, maar aan de buitenwereld wordt na de speech, die hij op Woensdagavond hield, niet veel mogelijkheid voor twijfel inzake zijn overtuiging meer gelaten. Trouwens, ook Romme heeft daarvoor een bijdrage geleverd. Deze had nl. in de week vóór de parafeering een zeer verontrusten brief aan Van Poll geschreven naar aanleiding van de vergadering van de Indische Commissie uit de Kamer, waarin Jonkman de hoofdzaken had medegedeeld. Van Poll werd uitgenoodigd om deze zaak te torpedeeren door van zijn veto-recht gebruik te makenGa naar voetnoot1.. In dezen brief stond verder nog wel één ding, dat ik Jonkman uiterst kwalijk neem. Volgens den brief van Romme zou Jonkman in die Kamercommissie hebben laten doorschemeren, zooal niet ronduit gezegd, dat Van Poll de auctor intellectualis van het heele schema zou zijn. In de eerste plaats is dit een leugen en in de tweede plaats komt het niet te pas. In onze instructie staat, dat de stijl van de commissie collegiaal is. Hij was daar zoo bezorgd over, dat, toen ik hem indertijd mijn antwoord op zijn installatie-rede ter inzage gaf, hij de onsmakelijkheid | |||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||
had er een potloodaanteekening bij te zetten, ingegeven door de vrees, dat ik deze niet met mijn beide collega's zou hebben besproken. Iemand, die zoo bezorgd is voor den collegialen stijl, begaat toch wel een groote onwaarachtigheid, wanneer hij, waarschijnlijk alleen om indruk te maken op de Katholieken en op de rechtsche zijde, het laat voorkomen alsof dit heele plannetje door Van Poll zou zijn uitgedacht. Ook al was het waar, dan zou het nog onbehoorlijk zijn geweest om dit te zeggen. Inmiddels had ook deze prik van Romme er psychologisch alleen maar toe bijgedragen om Van Poll verder te pressen in de richting eener hardnekkige verdediging van de ontwerp-overeenkomst! Hij had dat gedaan in een brief, dien hij mij eveneens liet lezen en die zeer goed was. Vandaar mijn opmerking dat het naar binnen toe minder dan ooit noodzakelijk was om Van Poll vast te nagelen, maar naar buiten vond ik deze radiorede een voortreffelijke politieke stunt. De rede zelf vond ik om te lezen een beetje droog, vooral aan het slot, maar hij schijnt deze rede zoo uitstekend te hebben voorgedragen, dat allerlei menschen er bepaald enthousiast over waren. Ik neem aan, dat deze beide toespraken ook in het republikeinsche kamp den gewenscliten indruk zullen hebben gemaakt, hoewel dat voor ons natuurlijk altijd moeilijk te beoordeelen valt. Donderdagochtend vertrokken Van Poll, Sanders en Samkalden, terwijl ook Sluyser met hetzelfde vliegtuig reisde. De morgen verliep hoofdzakelijk met inpakken. Voor het eten had ik nog een gesprek met Van den Dries, den vertegenwoordiger van den minister van financiën bij de Indische regeering en adviseur van de commissie-generaal. Deze man heeft geen benijdenswaardige positie. Lieftinck verwacht van hem natuurlijk allerlei rapporten en ik had hem al eens eerder duidelijk gemaakt er groote bezwaren tegen te hebben, indien hij parallel loopend aan de commissie-generaal allerlei politieke beschouwingen aan Lieftinck zou sturen. Aan den anderen kant zijn er, vooral straks bij de uitwerking, maar ook nu al aan het begin, talrijke vraagstukken, die financieele gevolgen hebben en waarin volgens de opvattingen van het betreffende K.B. de heer Van den Dries dus zal moeten worden gemoeidGa naar voetnoot1.. Hij was dien ochtend over allerlei dingen nogal verontrust, maar ik geloof dat het mij wel gelukt is om hem wat te kalmeeren. Toch zullen wij zijn positie in Den Haag nog eens moeten bespreken. Het bezwaar is, dat, | |||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||
indien wij hem op dezelfde wijze behandelen als Maassen, men de eigenaardige figuur krijgt dat de directeur van het departement van financiën veel minder weet dan de aan hem toegevoegde Nederlandsche hoofdambtenaar. Misschien dat dit probleem straks, wanneer wij aan de concrete vormen van samenwerking beginnen, vanzelf een degelijke oplossing krijgt. 's Avonds voor het eten kreeg ik den heer D. van der Meulen nog op bezoek, naar aanleiding van gerezen moeilijkheden inzake de richtlijnen voor den legervoorlichtingsdienst. In verband met het vroeger gememoreerde gesprek met kolonel Van Houten en overste BorghoutsGa naar voetnoot1. had Van Poll richtlijnen opgesteld en Borghouts had hieruit een instructie gemaakt. De heer Van der Meulen had hierop echter critiek, omdat hij vond dat het heele probleem hier veel te mager in werd behandeld en men aan de troep veel meer kon vertellen, waarbij ook de heele ontwikkelingsgeschiedenis van Indië zou kunnen worden opgehaald. De heer Quispel had tegen het ontwerp van Van der Meulen weer allerlei bezwaren, zoo van het gewone soort, o.a. dat hij vond, dat ook Van der Meulen nog te veel het boetekleed aantrok in zake Boven-Digoel. Ik memoreer dit gesprek hier alleen om nog eens weer de aandacht te vestigen op het verschil tusschen twee denkwerelden, die op elkaar botsen en waarmede wij ook in de toekomst nog groote moeilijkheden zullen krijgen. Donderdagavond had Van Mook ons te eten gevraagd met Mevrouw Van Poll en den heer en mevrouw De Boer, die er echter niet bij konden zijn vanwege de voordracht van De Boer voor de officiersclub. Het was zeer gezellig, zonder dat het politiek iets bijzonders opleverde. Zoo begon dan Vrijdagmorgen, 22 November, de reis voor den strijd in Nederland, die wel eens niet minder moeilijk zou kunnen zijn dan die in Batavia. Wij strandden in Singapore door een motordefect, hetgeen ons de gelegenheid gaf tot uitvoerige gesprekken met onzen consul-generaal in Singapore, den heer Vigeveno, en zijn collega uit Saigon, Den Doorn de Jong. Deze beide consulaire ambtenaren en in het bijzonder de eerste, die alle gelegenheid heeft gehad tot beoordeeling van de ontwikkeling van de situatie in Zuid-Oost-Azië en op wiens oordeel ik, uit hoofde van zijn bekwaamheid, grooten prijs stel, meenden dat wij een uitstekend resultaat hadden verkregen. Hij toonde ons een hoofdartikel in de Strait Times onder | |||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||
den titel ‘Indonesia on the map’, dat blijk gaf van een zeer juist inzicht in de moeilijkheden, die nog achter deze overeenkomst schuilen. Den Doorn de Jong dacht er precies zoo over, vooral aan de hand van hetgeen hij in Indo-China waarneemt. In Calcutta vertelde de heer Broeksma, die daar zit als vertegenwoordiger van scheepvaartmaatschappijen en als waarnemend consul, het een en ander over den gang van zaken in Britsch-Indië: groote verwarring en terugtrekken van de Engelschen. Ik moet echter wel vaststellen dat het maatschappelijk aspect van Britsch-Indië absoluut anders is dan dat van Indonesië. Onze jongelui zijn nog op geen stukken na zoo ver als de Britsch-Indiërs, vooral niet op economisch gebied. Wij zullen bij de uitwerking van dit feit een ruim gebruik moeten maken. In Basra sprak ik den heer Tijmstra, die door de Nieuwe Rotterdammer uitgeleend is aan het A.N.P., ten behoeve van de conferentie in Den PasarGa naar voetnoot1.. Het was de eerste eenigszins betrouwbare stem uit het vaderland en hij bracht ons het nogal verontrustende bericht over het bezoek van generaal Kruis en admiraal Helfrich aan de Koningin, die daar kennelijk hun bezwaren hebben uiteengezet. Overigens meende ook Tijmstra, dat het gedeelte van Nederland, dat niet bepaald van te voren tegen elke oplossing door overleg is gekant, thans afwacht. Een bevestiging hiervan leverde hedenmiddag in Rome het gegesprek met PasGa naar voetnoot2.. Ik beschouw hem als een wat minder betrouwbare berichtgever dan Tijmstra. Hij meende echter, dat de invloed van de pers op het oogenblik zeer negatief werkt. Hij vertelde, dat Van Maarseveen en Fievez waarschijnlijk uit het Kabinet zouden treden. Het lijkt mij wat voorbarig; in ieder geval zouden zij toch den invloed van de komst van de commissie-generaal op politiek Nederland kunnen afwachten. Uit de krant las ik verder dat er morgen ministerraad is met de commissie-generaal, zoodat het groote gevecht direct begint. Ik heb vanmiddag de punten opgeschreven voor mijn uiteenzetting, die ik morgen heb te geven. Hiermede sluit ik de eerste periode van dit geheim verslag af. |
|