Woord van dank
Deze studie werd geschreven binnen het kader van het onderzoeksproject ‘Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen’ van prof. dr. Frits van Oostrom, dat van 1989 tot 2003 aan de Universiteit Leiden gevestigd was. Van januari 1998 tot en met april 2003 ben ik als post-doc aan dit project verbonden geweest. Mijn onderzoek naar de Limburgse sermoenen werd gefinancierd uit de spinoza-premie die de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (nwo) in 1995 aan Frits van Oostrom toekende.
Een wetenschappelijk werk van deze omvang schrijf je niet alleen. Dit boek is het resultaat van een voortdurend debat dat ik met tal van collega's uit binnen- en buitenland op allerhande manieren heb gevoerd en nog steeds voer. Velen van hen zullen hun namen her en der in de noten terugvinden, maar een aantal personen verdient aparte vermelding. In de eerste plaats zijn dat mijn toenmalige Leidse collega's Erik Kwakkel en Geert Warnar. Als het nlcm-project voor mij ergens synergie heeft opgeleverd, dan toch wel in de jaren waarin wij, ieder voor zich, werkten aan studies over veertiende-eeuwse Middelnederlandse handschriften met geestelijke inhoud, de mysticus Jan van Ruusbroec en de Limburgse sermoenen. Erik Kwakkel verdient nog een extra vermelding voor het maken van een degelijke codicologische beschrijving van het handschrift dat centraal staat in dit boek (opgenomen als Bijlage i). Kurt Otto Seidel en zijn team (met name Simone Loleit) dank ik voor de open wijze waarop wij over de Sankt Georgener Predigten en de Limburgse sermoenen hebben kunnen spreken. Bijzondere vermelding verdienen ook Ingrid Biesheuvel, Thom Mertens, Nigel Palmer en Geert Warnar, die ieder vanuit hun eigen deskundigheid mijn manuscript van uitermate nuttige opmerkingen en aanvullingen hebben voorzien. Marieke van Oostrom ten slotte begeleidde op de van haar bekende adequate wijze namens Uitgeverij Prometheus de productie van dit boek.
Leiden, zomer 2004