Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands (2005)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands
Afbeelding van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het NederlandsToon afbeelding van titelpagina van De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.42 MB)

Scans (37.78 MB)

ebook (5.26 MB)

XML (1.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Limburgse sermoenen (ca. 1300). De oudste preken in het Nederlands

(2005)–W.F. Scheepsma–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 316]
[p. 316]

Bijlage IV
‘Broeders’ in handschrift H

Handschrift h bevat een klein aantal verwijzingen waaruit blijkt dat het voor een publiek van ‘broeders’ gemaakt is. In de oorspronkelijke Sankt Georgener Predigten stonden hier ongetwijfeld verwijzingen naar een vrouwen-, meer specifiek een nonnenpubliek. Maar ook in de Middelhoogduitse overlevering bestaan verzamelingen die werden toegesneden op een mannelijk publiek. Het gaat om de volgende plaatsen uit handschrift H:

Register:

In het register wordt Ls. 40 als volgt aangekondigd: Det sin de xii vrogte ende es een orberlic sermoen als de brudere onsen here suln ontfaen, ende es lanc (Kern 1895, 180, 25-28).

Ls. 11

Dit sermoen bevat een langere passage over het schuldkapittel waarin een aantal malen over het vermanen van medebroeders gesproken wordt:

Nu merct dit: duet een bruder een denc dat quaet es ende weder Got ende dar die sameninge [= gemeenschap] af bedruft mach werden, dis sal ic heme manen dat hit vor den bruderen in capitelen brenge ende sal dat dun in derre meiningen dat hi sig dar ane betere ende dat covent te vreden blive. So dun ic heme regt. Nu wert ligte der bruder ongeduldeg ende wert bedrueft. Dis en hebbic engene sonde, hebbict dor guet gedan. Maer dadict heme te lede ogte in wraken ogte van omminnen, dat war mi grote sonde. Wie gutlike hit oec ontfinge ogte wie vele guts draf quame, so wart mi dog sonde, want ict in quade dele ende in hate. Nu geschiet dat decke dat een bruder den anderen siet quaet dun ende denct. ‘Nů ware dese bruder wert dastůne warnes dat his genade suchte ende hit beterde.’ So denct hi dan her weder: ‘Dis en dut nit, hi worder ligt af bedrueft.’ Nu wil ic u dar tue enen raet geven die guet es ende wale mogt dun sonder sonde. Van allen dengen die gi siet ogte hoert die te wandelne sin so suldi mercken in ore conscientien weder van der wrugin meer args ogte guts comen moge. Dunt u in ore conscientien dat beter es gewrugt, so wrugt. Vendi oec dat beter es geswegen, so swigt. Ende also haudet ane enen igeliken dengen, so blift-

[pagina 317]
[p. 317]

dis sonder sonde. Nu geschiet decke dat een mensche een denc ombe dbetste duet ende compt ten ergsten. Es heme dat sonde? Jaet, est also dat hiet met eengen denge mogte hebben versien. Ende ogt van sinre onbescheidenheit ligte es gescheit, also dat hit met harden worden ogte niet wreden heft also tue bragt dat der bruder vor gut en can genemen die gewrugt es, so magt heme wale ene sonde sin. Mar heft hi alle di denc versien die te versinne waren na sinre bescheidenheit so hi betste mag, ende dan met minliken ende met sechten worden sinen bruder maent sinre scout, al compt dan eneg arg draf, dans heme engeen sonde. Dit hebbic al dar ombe gesproken op dat gi wet wie der mensche sondeget ane sin evenkersten. Want dats ene der sonden die den mensche hindert op den regten wech din onse here leit den regten mensche iegent himelrike (Kern 1895, 292, 11-293, 19).

Het oudste handschrift met Sankt Georgener Predigten g heeft het in de corresponderende passage steeds over swestir, wat hoogstwaarschijnlijk de oorspronkelijke lezing is: Nv merkint diz: Tv̊t ain swestir ain dinc, daz v̊bil ist unde widir got ist, alde dauon diu samenunge betruͤbit mac werdin, des sol ich sie laiden ze capile [...] (g, f. 51ra-51va). Ook in a zijn deze vormen overigens omgewerkt naar brůder: Nu merkent dis: tůt ain brůder ain ding daz úbel ist und wider Got ist oder da von dú samnung betruͤbet wird enz. (Rieder 1908, 196, 5-33).

Ls. 13

Deze preek is in zijn geheel aan het geestelijk leven gewijd en verwijst daarbij enkele malen naar een broederpubliek, bijvoorbeeld: ende sal sig een igelic bruder dis vlitegen dat hi vretsam sie met sinre geselscap dar hi bi es (Kern 1895, 315, 17-19; zie verder 316, 11 en 13, 321, 9, 16, 20, 24 en 27, en 322, 7). g heeft in de corresponderende passages consequent swestir(on) en het persoonlijk voornaamwoord ir, zelfs in de talrijke citaten van de kerkvaders, die in beginsel toch een algemene strekking hebben (vgl. f. 59va-59vb en 62ra-62va). Ten opzichte van g is h algemener geformuleerd, wat vooral wordt uitgedrukt door het begrip evenkersten (vgl. Kern 1895, 321, 6 en 26). a kiest in deze passages voor het neutrale brůdern of eben cristen, waarmee in beginsel de hele christenheid is inbegrepen (vgl. Rieder 1908, 212, 7, 216, 14-217, 10). Eenmaal gaat het in Ls. 13 over de in een klooster regelmatig voorkomende situatie waarin men enen bruder tenen ambagte kist (Kern 1895, 336, 9-10). g spreekt daar van een swester die tot priolinvn of suppriolinvn wordt verkozen (f. 67va).

[pagina 318]
[p. 318]

Ls. 25

In dit sermoen worden twee manieren van geestelijk leven onderscheiden, het werkende en het biddende. Driemaal wordt er in de volgende trant gesproken over een klooster dat wordt bevolkt door broeders: Nu hort wie der cloester gesirt es alse een dal vol schonre blumen. Dar bi sin betekent die brudere in din clostere (Kern 1895, 417, 26-28; vgl. 418, 3 en 21). Het corresponderende Rd. 73 is in handschrift g niet overgeleverd, maar dat zal ongetwijfeld over zusters hebben gesproken. In handschrift z is Rd. 73 wel geheel bewaard en daarin is, conform de verwachting, wel sprake van broeders; z werd immers gemaakt voor de dominicanen van Bazel. a is dusdanig bekort dat daarover geen uitspraken gedaan kunnen worden (vgl. Rieder 1908, 315, 26-30).

Ls. 31

In deze tamelijk eigenzinnige bewerking van Rd. 60 wordt tweemaal naar een mannenklooster verwezen: ende sal al ombe gaen in din cloester van bruder te brudere ende sal sonderlike dogede leren (Kern 1895, 454, 9-10) en dassin die dogede die hi gegadert heft in sinen cloestere van enen igeliken bruder (Kern 1895, 455, 4-6). Conform het tot intussen bekende patroon spreekt g op de corresponderende plaatsen van swestir en a van brůder (Rieder 1908, 269, 12-13 (a) en 30-32 (g), resp. 270, 20-21 (g; a is hier bewerkt).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken