Ls. 13
Deze preek is in zijn geheel aan het geestelijk leven gewijd en verwijst daarbij enkele malen naar een broederpubliek, bijvoorbeeld: ende sal sig een igelic bruder dis vlitegen dat hi vretsam sie met sinre geselscap dar hi bi es (Kern 1895, 315, 17-19; zie verder 316, 11 en 13, 321, 9, 16, 20, 24 en 27, en 322, 7). g heeft in de corresponderende passages consequent swestir(on) en het persoonlijk voornaamwoord ir, zelfs in de talrijke citaten van de kerkvaders, die in beginsel toch een algemene strekking hebben (vgl. f. 59va-59vb en 62ra-62va). Ten opzichte van g is h algemener geformuleerd, wat vooral wordt uitgedrukt door het begrip evenkersten (vgl. Kern 1895, 321, 6 en 26). a kiest in deze passages voor het neutrale brůdern of eben cristen, waarmee in beginsel de hele christenheid is inbegrepen (vgl. Rieder 1908, 212, 7, 216, 14-217, 10). Eenmaal gaat het in Ls. 13 over de in een klooster regelmatig voorkomende situatie waarin men enen bruder tenen ambagte kist (Kern 1895, 336, 9-10). g spreekt daar van een swester die tot priolinvn of suppriolinvn wordt verkozen (f. 67va).