Over al die preken die gedurende de Middeleeuwen in parochiekerken, stadspleinen, kapittelzalen en colleges gehouden zijn, valt uiteindelijk niet veel te zeggen. We spreken hier immers over een genre dat uit de aard der zaak vluchtig is. Toch is er nog heel wat materiaal voor de literatuurhistoricus overgebleven. Er bestaat een enorme, zeer pluriforme en nog nauwelijks in haar volle omvang bestudeerde middeleeuwse literatuur die op een of andere wijze met de preekpraktijk in verband staat. Het gaat om zeer uiteenlopende teksten, zoals artes praedicandi, waarin de retorica van de preek wordt belicht; boeken met modelpreken voor (wereld)priesters; homilieëncollecties van kerkvaders als Augustinus en Gregorius; schematische opzetjes van nog te houden preken; schriftelijke notities naar aanleiding van gepreekte preken, hetzij door de prediker zelf hetzij door geïnteresseerde toehoorders, enzovoort. Er bestaan bovendien heel wat teksten die als preken zijn vormgegeven, zonder dat ze ooit waren bedoeld als echte kanselredes.
Uit de omringende taalgebieden - Duits, Frans en Engels - zijn overblijfselen bewaard gebleven van zelfstandige volkstalige preektradities die tot voor het jaar 1000 teruggaan. Preken worden daar soms tot de paradepaardjes van de inheemse vernaculaire literaturen gerekend. In het Duitse taalgebied bijvoorbeeld gelden de mystieke preken van Meister Eckhart, die ontstonden aan het begin van de veertiende eeuw, als absolute hoogtepunten van Middelhoogduitse literatuur. Binnen de Middelnederlandse letterkunde legt de preek als literair genre veel minder gewicht in de schaal, zowel in omvang als in kwaliteit. Terwijl Meister Eckhart en andere dominicanen zich bij voorkeur in preken uitdrukten, werkte hun tijdgenoot Jan van Ruusbroec, eerst in Brussel en later in Groenendaal, aan een fraai oeuvre dat voornamelijk bestaat uit traktaten. Preken zijn van hem niet bekend en er zijn ook nauwelijks tijdgenoten uit de Nederlanden aanwijsbaar die preken hebben nagelaten. Pas in de vijftiende eeuw ontstond er zoiets als een eigen ‘Nederlandse’ preektraditie. Uit dit tijdvak stamt dan ook onze legendarische prediker: de franciscaan Jan Brugman (ca. 1400-1473), wiens retorische vaardigheden spreekwoordelijk zijn geworden.
Het is nog niet zo lang bekend dat de Middelnederlandse literatuur desondanks een belangrijk corpus van vroege volkstalige preken heeft voortgebracht, in de vorm van de Limburgse sermoenen. In 1987 publiceerde de Leidse codicoloog J.P. Gumbert een artikel waarin hij op grond van paleografische argumenten aantoonde dat het Haagse handschrift Koninklijke Bibliotheek, 70 e 5 moet worden gedateerd op het einde van de dertiende eeuw. Dit handschrift stond weliswaar al bekend als de oudste overleveringsgetuige van de Limburgse sermoenen, maar werd tot dan toe meestal in de late veertiende eeuw gedateerd. Door de herdatering van het Haagse handschrift wordt de vroege Middelneder-