| |
| |
| |
De reis
MEN KENT het geval van den man, die op den eersten April van Haarlem naar Amsterdam vertrok en daar aankwam op den laatsten dag van Augustus. Bij vergissing was hij in een trein gestapt, die in de andere richting ging, maar inplaats van zich te ergeren had hij even de schouders opgehaald en zich lachend verder laten voeren van stad tot stad tot hij, na zeven volkeren bezocht te hebben, bij lotsbestiering toch te Amsterdam terecht kwam. Men kan gissen dat hij geen zakenman was, noch een winkelier of een ambachtsman, maar het doet er ook niet toe tot welken stand hij behoorde, want een ieder, die van dit geval in de krant gelezen had, begreep dat hij boven alles de echte reiziger was, de man die niet vraagt naar waar, hoe laat of hoe, maar wiens hart hunkert naar niets dan: ergens anders. Dat is de oorspronkelijke drijfveer van den reiziger, de zucht in ieder hart aanwezig, meer of minder, om de vervul- | |
| |
ling niet hier, maar ginds te zoeken. Wellicht bestaan er tegenwoordig menschen reeds zoo beschaafd dat zij niets meer van den drang der nomaden in zich hebben, maar velen zullen er nog niet zijn. Zelfs de filosoof, die meent dat hij niet beter kan doen dan de volle maat van den dag van heden te genieten, denkt weleens aan den dag van morgen; zelfs de rentenier, die tevreden is met zijn modern apartement, kijkt weleens de trekvogels na en mijmert dan over Monte Carlo.
Die lust in reizen zonder doel, waarvan genoemd geval een voorbeeld geeft, in reizen of liever zwerven zooals een pluisje op den wind, is thans echter zoozeer een uitzondering geworden dat zielkundigen hem voor een afwijking houden. Het belang en de beschaving leerden den mensch al vroeg, dat hij zich alleen verplaatsen moet als er iets te bereiken is, een beter land, winst, kennis, genoegen of een wonder. De geschiedenis van het reizen begon dan ook pas nadat onze voorouders het jagen en zwerven verleerd hadden en zich gehecht hadden aan een vaste woning. De eerste reizigers waren trekkers, verhuizers, voor wie de akker van den geboortegrond geen brood meer had. Abram
| |
| |
bezat een woning, al was het maar een tent op het veld, toen de Heer tot hem sprak: Ga gij uit uw land naar het land dat Ik u wijzen zal. En zooals Kanaän vol werd van de nakomelingen van dezen reiziger naar het beloofde land, zoo werden Europa, Amerika, Australië bevolkt door reizigers, gedreven door verlangen naar beter oorden. Horden uit de steppen, horden uit de woestijn vonden woonplaats in Spanje; troepen reizigers trokken weer uit Spanje over den Oceaan naar Eldorado.
Een andere drang, waarvan men later hoorde, was de weetgierigheid. Marco Polo kon niet thuis blijven toen hij de zijde uit Cathay, de juweelen uit Ind gezien had, hij ging op reis alleen om de geheimen van het Oosten te kennen. Hij was een der eerste reizigers die aan het gordijn trok en toonde dat de zon ook buiten Europa scheen. Maar de man die de groote ontdekkingen begon was een reiziger in den geest, een burger die in een stadje zijn beroep uitoefende en slechts verzon dat men, ver genoeg naar het Oosten gaand, weer uit het Westen terugkeert. John Maundeville schreef daar een boek over, rijk aan fantasie over de wonderlijkste streken, een boek dat eeuwen lang de
| |
| |
verbeelding verlichtte voor allen die van de verte droomden. De geniale gedachte van de rondheid der aarde, door een thuiszitter gevonden, was de vonk die den grooten voorganger der ontdekkingen betooverde, Hendrik den Zeevaarder, eveneens een thuiszitter, en daar aan de Portugeesche kust, aan die bruine landpunt van Sagres, verzamelden zich de vermetelste geesten van de reis, Cadamosto, Cao, Eannes, Diaz, tot het eindelijk aan drie hunner gegeven werd te bewijzen dat de aarde maar een bal was, een begrensde woonplaats. Maundeville de fantast, Dom Henrique de geleerde, Columbus, Gama, Magelaan de vaarders hadden de langste reizen ontdekt, die de mensch in zijn wereld maken kon. Hoewel er niet veel meer te ontdekken was, hield die koorts nog eeuwen vele hoofden bevangen. Een Groninger schipper werd nog door het lot bestemd om aan te toonen, dat er geen Zuidland bestond en dat Australië maar een eiland was; Cook om de zekerheid te geven, dat er in dien grootsten oceaan geen vasteland te vinden was, daarna verzwakte de drang naar de ontdekkingsreis en de bekoring van andere reiszuchten nam gestadig toe, tot onderzoek, tot verovering, tot handel.
| |
| |
De onderzoekingsreizen werden ook al vroeg gedaan. Een van de merkwaardigste was die welke van de twaalfde tot de zestiende eeuw de geesten vervulde, een obsessie waaraan eerst door ongeloof een einde kwam. Het was een geheimzinnige vraag: Wie is Presbyter Johannes? Een bisschop, omstreeks 1100, had gehoord dat er een priester-vorst in het Oosten heerschte, een afstammeling van een der Drie Koningen, afstammeling zelfs van Koning Salomo. Hij had een scepter van smaragden. Paus Alexander III zond zijn arts om hem te zoeken, hopend hem voor Rome terug te winnen. Keizer Frederik II vernam dat een neef van dien vorst, koning David genaamd, overwinnend tegen den Islam streed en het Mohammedaansch geloof in zijn rijk had afgeschaft. De koningen van Portugal zonden herhaaldelijk reizigers uit om Prester Jan te zoeken. Later geloofden zij dat hij dezelfde was als een zekere zwarte Christen-vorst van wien Marco Polo al gesproken had, heerschend in het land Abasaia. Op een oude kaart ziet men Abyssinië Paap Jans Land genoemd. De illusie van een wonderbaarlijken koning was vervlogen, maar om hem te zoeken zijn geslachten van reizigers uitgegaan.
| |
| |
De zucht naar een beter land breidde zich gedurig uit en ontaardde in de reis ter verovering, waaraan tallooze volksstammen ten offer vielen; de zucht naar een waan daarentegen ontwikkelde zich tot de edeler verscheidenheid, de reis ten bate der wetenschap, en deze bleef bestaan lang nadat de veroveringsreis tot de barbaarschheid werd gerekend. Welk een verschil tusschen den Viking en den Poolonderzoeker!
Al deze soorten van de reis, ter landverhuizing, ter ontdekking, ter verovering, ter exploratie, hadden dit met elkander gemeen, dat zij ondernomen werden uit een machtige begeerte, waar het leven zelf mee was gemoeid. Men stelt zich noch Djengis Khan noch Attilla voor met een glimlach op het gelaat, noch Albuquerque of Livingstone.
Maar de immer en algemeen beminde soort van reis, de speelreis, werd altijd ondernomen in een dartelen geest, hetzij het doel was verlossing van muizenissen of zwaarlijvigheid, hetzij vermeiing in de wonderen van natuur en kunst. Het kind, dat dreinde, begint te springen en te huppelen wanneer er gesproken wordt van een tochtje naar Zandvoort; de grijsaard, die mopperde, wrijft zich de handen wan- | |
| |
neer zijn vrouw hem voorstelt een uitstapje naar Parijs te maken. Men ziet het, ook in de reis voor het genoegen kan men verschillende soorten onderscheiden, immers een ieder zoekt zijn genoegen naar zijn geaardheid en behoefte. Een brievenbesteller zal niet bij voorkeur een voetreis maken met een zwaren zak op den rug, een vuurtorenwachter zal geen verstrooiing op het eiland Urk gaan zoeken, een directeur van het Vauxhall-danshuis zal eerder verfrissching van den geest verwachten op de Alpen dan op Montmartre.
Misschien is na de reis ter landverhuizing de vacantiereis wel de oudste. Van badplaatsen leest men al in het grijs verleden en al trok een keizer dan ook naar een geneeskrachtige bron om van de ongemakken des vleezes verlost te worden, hij kon ook zeker zijn een verjongde belangstelling te vinden. Welk een sensatie het geweest moet zijn tezamen met andere sukkelende stervelingen in een vijvertje van twintig el in het vierkant te waden, kan de moderne mensch niet meer begrijpen, trouwens, onder deze soort van genoegens vindt men voorbeelden, die bijna ongelooflijk zijn geworden. Toen de vacantiereis ook in Holland mode begon te worden, om- | |
| |
streeks het midden van de vorige eeuw, begaven onze grootouders, voor het eerst de grens overschrijdend, zich gaarne naar Bad Kleef, een half etmaal in den spoortrein, met hoogen hoed, met hoepelrok. Wie er nu heen gaat vraagt zich af, wat men er vroeger anders gedaan mag hebben dan wandelen in de heerlijke bosschen. Bad Spa had een zoo groote faam dat er in Engeland ettelijke hotels voor de waterkuur werden opgericht, gewoonweg spa-hotels genoemd. Men dronk er water uit flesschen, met een druppel whiskey aangelengd, men at veel forel en zalm, men speelde whist, men verveelde zich veertien dagen lang, hetgeen toch een afwisseling was van ‘the common round, the daily task’ op het kantoor. Naar het echte bad Spa gaat men nog heden, maar dat is, zegt men, eerder om een spelletje te doen.
Hoeveel duizenden, die ronduit bekenden dat zij geen baden noodig hadden, hebben hun afleiding niet gevonden in een reisje naar Monte Carlo! Telt men de som van die afleidingen en vergelijkt men haar met het aantal munten, die er voor in ruil gegeven werden, dan vindt men waarschijnlijk, dat die duizenden reizigers naar de fortuin meer ontvingen dan zij gaven. Munt- | |
| |
en gingen verloren, zeker, maar tevens de illusie, dat er geluk uit het rad of uit de kaarten komt, en deze ervaring was meer waard dan de munten, tenminste voor wie zoo verstandig was in zijn volgende vacantie elders heen te reizen.
Tot de aangenaamste reizen behoort ongetwijfeld de huwelijksreis. Bij hun zilveren bruiloft moge de man zoowel als de vrouw de hand eens in den boezem steken en zich afvragen wat die dagen van ‘eindelijk alleen’, aan het meer of op de heide, hun gegeven hebben. En het aantrekkelijke van deze reis is dat men haar niet herhalen kan, althans niet vaak. Wie er nog geen gedaan heeft bedenke dus dat hij haar met zijn besten wil behoort te doen. De plaats waar men heentrekt voor de wittebroodsweken is ook niet afhankelijk van de mode.
De bestemming van het vacantiereisje echter wisselt om de zooveel jaar. Eertijds gingen deftige of rijke menschen naar de Loreley en zelfs verder langs den Rijn, later naar de Riviera. Toen iets minder gegoeden het voorbeeld volgden, zochten zij het weer verder, in Zwitserland, in Egypte.
Maar mettertijd werd zelfs Honoloeloe voor die uitverkorenen bedorven door den toeloop,
| |
| |
zij moesten een jacht koopen om op de afgelegenste eilanden bij wilden in natuurstaat hun zorgen te vergeten. Waar moeten zij heen als morgen de menigte hen ook daar volgt? Het paradijs? Maar ook daar wil een ieder heen.
Hoe onaangenaam daarentegen is de zakenreis, met het hoofd vol getallen, een tasch vol rekeningen en in het hart de vrees dat men zich vergissen kan. Zulke reizigers keeren terug met meer rimpels op het gelaat en zelfs de winst wordt dan soms onverschillig in een hoek gelegd.
Het is ook karig loon, dat deze reis geeft, vergeleken bij de vervulling die uit de pelgrimage komt, de eerwaardigste onder alle reizen. Deze wordt gedaan met leege handen en een hart leeg van alles behalve van gebed. Nog onlangs zag men honderden zulke reizigers met een staf in de eene en een kaars in de andere hand in Palestina van stad tot stad gaan, Russische boeren, die niet sterven wilden voor zij hun kaars ontstoken hadden aan de vlam op het Heilig Graf. Zij droegen die vlam mee naar huis en zij behielden haar van kaars op kaars, opdat zij branden kon bij het bed waar de pelgrim de wereld had verlaten.
| |
| |
Maar de allergelukkigste reis is die waarvoor geen koffer noodig is, geen boot of trein. Er zijn menschen die eerst een uurtje in het spoorboek staren voor hun verbeelding wakker wordt, maar sommigen gaan terstond op reis ook zonder dat. Men hoeft ook niet eens een dichter te zijn om de heerlijkste oorden te zien, glanzend in een licht dat men toch niet beschrijven kan, als men maar met verbeelding gezegend is.
|
|