| |
| |
| |
15
Het verhaal van de jeugdvriendin
Toen die oude dame hier was om nieuws over Marion, omdat zij in lang niet van haar gehoord had en ik had haar nog een paar maanden geleden gezien, kwam het gesprek vanzelf over de zaken van het hart en ik heb toen misschien meer gezegd dan een ander hoeft te weten. Maar zij meent het zoo goed met haar pleegkind, zooals zij Marion noemt, dat ik mij niet weerhouden kon openhartig met haar te zijn, wat doet het er dan toe dat zij ook over mij dingen te hooren kreeg die ik liever voor mij houd. Ik had haar al alles verteld van de moeilijke omstandigheden, dat zij zonder middelen zat, van de menschen met wie zij omging in die donkere dagen. En van het een op het ander liet ik mijn gedachten gaan. Je komt daar toe voor je het weet als je altijd alleen zit, zonder eenige aanspraak.
Ik heb er toch zoo'n spijt van dat ik niets gedaan heb om het tegen te houden, telkens als ik er aan denk. En natuurlijk moet ik er veel aan denken. Vooral nu ik de zaak aan kant gedaan heb en niets meer om handen heb. Dat zei ik tegen haar. U ziet het, mevrouw, zooals ik
| |
| |
hier zit, zoo zit ik elken dag uit te kijken over het grachtje, met wat breiwerk, wat maaswerk, en ik ken iederen tak aan de boomen. Misschien is dat ook een vergissing geweest, de bezigheid weg te zetten, want met de beslommering van een zaak kan je tenminste oud worden zonder al te veel geplaag van de gedachten. Ach ja, een mensch begaat veel vergissingen in zijn leven, de een meer, de ander minder, en dan komt er een tijd om te zien dat je er niets meer aan doen kan. En als je zelf zoo dom bent, hoe zou je dan een ander van zijn vergissingen kunnen afhouden, hoe zou je iemand raad kunnen geven wat hij moet doen of moet laten waar het geluk op het spel staat? Een ieder heeft het voor zich zelf al moeilijk genoeg als je oprecht wil blijven. Maar u bent ouder dan ik, dus hoef ik u dat niet te zeggen.
En toch vraag ik me telkens af, telkens als ik er aan denk, of ik toen niet, toen ik in Parijs was, haar had moeten waarschuwen. Dat ik het niet deed, ja, dat is ook te begrijpen. Ik ben niet zonder vooroordeel. Ik heb Daniel gekend van dat we zestien waren. En we hebben mekaar wel uit het oog verloren, maar uit dien tijd, toen hij haar voor het eerst gezien had, herinner ik me nog maar al te goed wat zij voor hem was. Een speelpop, ja, een pop zooals de anderen, maar deze juist de eenige waar hij niet mee spelen kon. Dansen, zooals u weet. Dat was de eene kant waarom ik mijn stem niet wou laten hooren. En als ik raad had gegeven, dan had ze mij allicht kunnen verdenken dat ik het deed omdat ik het haar niet gunde.
| |
| |
Want al heb ik haar nooit met zooveel woorden gezegd wat de oude vriendschap voor mij was, ze heeft het natuurlijk wel begrepen. En ze zou nooit geloofd hebben dat ik niets verwachtte, daarom vond ik het beter er zoo weinig mogelijk over te spreken. U begrijpt me zeker wel.
En toch heeft ze misschien wel gevoeld hoe ik er tegenover sta, want als er maar een greintje afgunst bij me was zou ik haar immers niet zooveel opgezocht hebben. We waren de beste vriendinnen, ik geloof dat ze in die paar maanden meer aan mijn gezelschap heeft gehad dan aan wat anders. En ze had den steun hard noodig. Voor iemand, die altijd zoo omringd was geweest van de beste zorgen, zat ze daar erg verlaten. Wie had ze behalve die trouwe Hublon? die deed al wat ze maar kon, dat weet u, maar de twijfel van het hart, daar kon ze niet mee helpen. En dan Juffrouw Vervarcke, ook een goed mensch, maar hoe die op den ouden dag den kolder in het hoofd kreeg hebt u zeker wel gehoord, ze dacht aan niets dan het vermaak, aan uitgaan, danshuizen en zoo. En verder was er de familie Aldelieste, heele brave menschen. Maar ze hebben toch nooit iets gemerkt van wat er omging in Marion, alleen het geldgebrek, daar hebben ze veel mee geholpen. Ze zeiden me ook dikwijls dat al het verdriet was om Daniel, net zooals iedereen dacht.
Ja, ik weet dat u daar ook van overtuigd bent en dat verwondert me. Dat menschen, die haar oppervlakkig kenden dat geloofden, kan ik me voorstellen, maar u kent haar toch al van kind af. Ik zeg niet dat ze niet om hem
| |
| |
geeft, neen, maar al te veel, dat maakt het ook zoo raadselachtig, maar het is toch iets heel anders dan iedereen gedacht heeft.
Het is treurig, diep treurig. En hoe langer ik er over zit te piekeren hoe zwarter wordt voor mij het raadsel. Ik ben bang dat het ons nooit duidelijk zal worden. Een vergissing is begrijpelijk, zelfs een vergissing waar een heel leven mee wordt verspeeld. Hoeveel getrouwde paren zijn er niet die, als ze eerlijk moesten zijn, zouden bekennen dat ze zich vergist hebben, ook al is de zilveren bruiloft achter den rug. Maar dat zijn toch menschen die tenminste begonnen zijn met te gelooven dat ze van mekaar hielden. En de vergissing van Marion is nog veel erger. Ze heeft nooit echt geloofd dat ze van hem houdt. Dat heeft ze me zelf gezegd, keer op keer, daar in Parijs als we tot diep in den nacht samen zaten op haar kamer. En sterker nog, hoewel ze het nooit gezegd heeft heb ik de overtuiging gekregen, uit allerlei kleinigheden, dat ze van een ander houdt. En waarom was ze dan altijd zoo van Daniel vervuld? Denkt u dat het hart zoo is dat het twee kan liefhebben? Neen, even zeker als ik weet dat ik wakker ben en niet droom, zoo zeker weet ik dat ze voor Daniel nooit de liefde heeft gekend. Kan u dan begrijpen waarom ze toch altijd naar hem gedreven werd? Het was een raadsel voor haar zelf. Ze zei ook weleens dat het geen verlangen was, dat ze eerder door hem werd afgestooten, dat ze bang was en koud als ze aan hem dacht. Ze voelde het als een dwang, of ze behekst was.
| |
| |
En de verklaring die ze gaf, dat is nu juist waar ik over pieker tot ik er suf van word. Dan denk ik maar: zij is van een ander maaksel dan jij, Alida, daar kom je toch nooit achter. Dat het een dans is, of liever de maat van een dans, die haar zoo aantrekt dat ze het niet kan weerstaan, zoo als de diepte beneden je als je op een toren staat, dat mogen we gek vinden, u en ik, of ziekelijk, maar ligt het misschien niet daaraan dat we kortzichtig zijn? ongevoelig voor zulke dingen? Jawel, u zegt zelf dat u altijd dol bent geweest op dansen, ik heb het ook gevoeld dat een maat je in de ziel kan dringen, zoodat je het nooit vergeet. Maar ik zie toch verschil tusschen een maat, die uit een instrument komt, en de mensch die het speelt. De maat kan voor iedereen zijn, de mensch daarentegen - hoe zal ik het zeggen -, die maakt ervan wat hij zelf is. Zoo komt het dat de een wel en de ander niet betooverd wordt, al naar de persoon die speelt. Maar voor haar was het de maat zelf, of nog iets anders dat er achter zat.
Weet u hoe zij het uitdrukte? We zaten op een avond op de canapé naast elkaar, elk met een deken om ons heen, want het was koud en de kachel uitgegaan. We hadden eigenlijk veel te zeggen, maar we zeiden niets en keken voor ons. Opeens legde zij haar hoofd tegen mij aan en zei zachtjes, net of het haar laatste gedachte was: Het is het noodlot dat me altijd roept uit een andere wereld, op die maat. - We hebben er veel over gesproken en ik heb mijn best gedaan dat zij het uit het hoofd zou zetten, maar het gaf niet. Neen, zei ze, het zal me nooit verlaten.
| |
| |
Natuurlijk dacht ik dat ze zich maar iets inbeeldde en dat ze ervan verlost zou zijn als het met dien ander in het reine kwam. Soms had ik ook het gevoel of ze er op wachtte dat ik daarover spreken zou. Maar ik durfde niet, uit vrees dat ze me verdenken zou van eigenbelang. Ze moet wel gehoord hebben dat de vriendschap tusschen Daniel en mij geen gewone vriendschap was. Ach, misschien heb ik me ook maar wat wijs gemaakt en was dat ook een spelletje. Zoo is hij, zonder dat hij kwaad bedoelt. Een vrouw is voor hem een figuur om te dansen.
Had ik haar toch maar den raad gegeven, had ik haar maar er van af gehouden. Wacht, ik zal u iets voorlezen uit dien brief. Ik heb dadelijk terug geschreven, maar ik denk dat zij de mijne niet ontvangen heeft, want al kort daarna hoorde ik van mevrouw Aldelieste dat ze met Daniel vertrokken was. En het was maar een paar dagen van te voren dat ze er zoo over dacht:
Zondag moet het gebeuren, zoo is het vastgesteld. Ik durf niet, ik kan niet. Ik heb het gevoel of ik ziek ben en dat ik verloren ben als ik ga. En ik mag ook niet, mijn geluk is ergens anders. Die maat is terug gekomen, sterker, veel sterker, ik hoor het zelfs als ik slaap en het klopt in mijn aderen. Het is de roep uit een ander leven en als ik luister is het of ik met een zwart laken word toegedekt. Neen, ik kan niet, voor dien dag moet ik vluchten hier vandaan.
U ziet het, zei ik, en nu is het te laat. En of het voor ons gek is of niet, en wat de verklaring ook mag zijn
| |
| |
laat ik daar. Maar zoo is het nu eenmaal en ik ben bang dat het niet het geluk is voor die twee.
Mevrouw was er stil van. Ze had tranen in de oogen, ze zei nog dat ze het zoo graag gewild had omdat ze dacht dat het voor Marions bestwil was, maar ze had toch dikwijls een voorgevoel gehad. Ze had nooit van dien dans gehouden. Dat vond ik geen verstandige praat, want er moest iets diepers achter zitten, maar dat zal voor ons wel verborgen blijven zoo lang we leven. We kennen niet eens alles wat er in ons eigen hart verborgen ligt.
|
|