| |
| |
| |
10
Het verhaal van de kleedster
Laten wij niet hard oordeelen over het voorkomen van een mensch. Men kan nog zoo mooi geboren worden, als het leven onvriendelijk is gaat alle schoonheid verloren. Ik was een mooi kind en wat is daarvan gebleven? Onder de leelijkheid van een vrouw zit soms veel schoonheid die mishandeld is.
Zoo erg is het intusschen niet met mademoiselle, dat men zich over haar uiterlijk ongerust hoeft te maken, zij is pas acht-en-twintig en zij heeft energie, haar bloei moet nog komen. Alleen maakt het mij soms droevig te zien hoe zij in dit eene jaar veranderd is. De dokter vergiste zich toen hij, in die dagen van de erge koortsen, steeds herhaalde dat het niets was dan een kwaal van de zenuwen, die voorbij zou gaan met drankjes en versterkende voeding. Het zat dieper dan de zenuwen en mijnheer Raynaud zag het goed in toen hij zei dat er maar één ding voor de ware genezing was. Dat was een echte vriend, een man die een offer wist te brengen. Helaas dat zij hem ook verloor.
In den eersten tijd van haar ziekte kwam ik elken dag
| |
| |
alleen omdat ik aan haar gehecht was geraakt. Als men de dames kleedt ziet men gauw het verschil van de karakters. Bij Mlle Jeanneton heb ik nooit goed kunnen doen, zij begreep zelf niet dat haar figuur moeilijk is. Mlle Adeline kon dingen zeggen waaruit plotseling bleek hoe egoïst, hoe ijdel zij is, hoe onoprecht. En mademoiselle, die plaagde me weleens, maar zooals een stout kind, zonder kwaad, en dan kreeg ik onverwachts een omhelzing en twintig francs. En toen ik, gedurende haar ziekte, zag hoe haar vriendinnen haar behandelden en kwaad van haar spraken, bood ik aan bij haar te blijven. De taal die zij onder elkaar spreken versta ik niet, maar als men goed op de gezichten en de gebaren let en naar den toon van de woorden luistert, begrijpt men genoeg. Bovendien, mademoiselle verborg nooit iets voor me, integendeel, zij vertrouwde mij veel toe. Dat Mlle Jeanneton en Mlle Adeline hun toiletten konden bekostigen op een wijze, die de andere dames van het ballet hun benijdden, hadden zij aan mademoiselle te danken, die even gemakkelijk is met duizend francs als ik met twee stuivers. Maar nauwelijks kregen zij het vermoeden dat de ziekte lang kon duren of zij toonden hun waren aard. En het werd ruzie tusschen die twee, wie de plaats van de prima zou krijgen. Dat interesseert mij niet, want mademoiselle zal het niet meer worden.
Toen de koorts afnam vertrouwde zij mij veel van haar geheimen toe. Op een morgen vond ik haar wakker, met een kleur en blinkende oogen. Ik word gauw beter, zei ze, loop naar den overkant en vraag dien violoncellist
| |
| |
even bij me te komen. Toen ik terugkeerde met de boodschap dat hij al sinds drie weken vertrokken was, een Spanjaard die zijn rekening niet betaald had, schrok zij. 's Middags was zij weer vroolijk, zij had een gelukkigen droom gehad van mijnheer Raynaud. Ga naar dien vriend van u, zei ze, dien bloemist en vraag hem het adres van mijnheer Raynaud. Die kan mij het best helpen want wij hebben het samen gedanst toen wij nog kinderen waren, hij kent de heele melodie uit zijn hoofd.
Den morgen daarna stond zij op, tegen het voorschrift van den dokter, en kwam in het salon voor de piano zitten, met een gezicht bijna zoo wit als haar peignoir. Telkens wanneer ik haar overreden wilde weer naar bed te gaan, zei ze: Even nog, het zweeft me in het hoofd, het komt dadelijk in de toetsen. Langzaam deed zij het met de vingers, zoekend, er kwamen van de inspanning druppels op haar voorhoofd. Mijnheer Ringelinck, die voor een week naar Holland had moeten gaan, kwam toen juist terug, hij juichte dat hij zijn dochter weer op zag en hield haar lang in de armen. Samen lukte het ons mademoiselle weer naar bed te krijgen.
Ondertusschen had ik met de Papelons gesproken en ik vertelde het mijnheer, dat er gezocht werd naar dien Raynaud, omdat die de dansmuziek wel kennen zou. Hij streek over zijn baard, hij dacht na. Menuet? zei hij, het is me of ik daar meer van gehoord heb, van een goede vriendin in Brussel. Wacht, ik ga haar telegrafeeren dadelijk hier te komen. En dan spreek ik ook even met
| |
| |
uw Papelon, want die Raynaud moet gevonden worden.
Loopen dat die man kan, ondanks zijn leeftijd en zijn gewicht, en dat met de warmte van die Augustusdagen! Binnen een uur was hij terug. Papelon denkt dat hij zeker niet meer in de stad is, zei hij, maar hij zal informeeren bij de prefectuur, of hij ergens in een hotel staat ingeschreven. En madame Hadee kan vanavond uit Brussel hier zijn. Wat er voor mademoiselle gedaan moet worden, wordt gedaan.
Dien avond arriveerde die dame. Op weg van het station had mijnheer er al met haar over gesproken en toen zij bij mademoiselle aan het bed zat, als een moeder, hoorde ik dat zij over het menuet spraken, om beurten zongen zij iets. En den volgenden middag kwam Papelon met dien Raynaud, een bescheiden jongeman, die mademoiselle met eerbied begroette. Ik hoorde dat hij ook voor dokter had gestudeerd, hij voelde haar even den pols en hij zeide dat zij morgen wel met hem voor de piano mocht zitten. Over het menuet lachten zij of hij er alles van wist en haar gerust stelde. Ah! riep mijnheer Ringelinck, Boccherini! De dame herhaalde het, ik weet niet hoeveel keeren ik Boccherini hoorde zeggen. En mijnheer was vroolijk en schudde Raynaud dikwijls de hand. Die jongeman informeerde bij mij naar de beste musici van de Comique, maar ik kende alleen den naam van Juillerot, voor wien ik soms een boodschap overbracht aan een van de dames.
's Morgens om half elf was hij er al met drie anderen, twee met een vioolkist, een met een violoncel. Zij zaten
| |
| |
om de piano toen mademoiselle binnenkwam, in haar Chineesche peignoir. Ah, mademoiselle, zei Juillerot met een buiging, u wil een nieuwen dans instudeeren en u kiest het verrukkelijk menuet van Boccherini, dat zal mooi zijn, geïnterpreteerd door u! Zij speelden, het klonk heel liefelijk. Maar al bij het begin onderbrak mademoiselle hen, zij wilde het langzamer, plechtiger. Lento, maestoso, zei ze. Juillerot en de andere violist waren het niet met haar eens. Arioso, allegretto, wilden zij het. Zij floot het voor zooals zij het wenschte. Pardon, mademoiselle, zei de violoncellist, waar hebt u het zoo gehoord? in Duitschland misschien? Boccherini gaat zóó, op schoentjes van satijn. En hij speelde, zacht, vlug. Zij konden het niet eens worden, maar tenslotte gaven de musici toe om het langzaam te spelen. Ook Mme Hadee had gezegd dat het langzaam moest, zooals zij het zich herinnerde. Zij deed iemand na, dien zij het had zien dansen, en proestte van het lachen. Goed, het werd langzaam gespeeld. Maar na een poosje schudde mademoiselle weer het hoofd. Het was niet hetzelfde wat de violoncellist van den overkant had gespeeld. Zij had een discussie met Raynaud, die toegaf dat zij het als kind toch anders hadden gehoord, maar later had hij dien dans toch altijd voor Boccherini gehouden. Mijnheer Ringelinck kwam tusschenbeide. Wacht eens, zei hij, nadenkend. Was het niet op Carnaval voor Marion naar het pensionaat ging? Was het niet een zekere Deursting die het je leerde? Neen, zei Raynaud, hij heette Janson. Janson? vroeg mijnheer, ah, ik weet het, Jonas
| |
| |
was de man. Wel, niets is eenvoudiger dan een telegram aan Jonas om even hier te komen, dat heeft hij zeker voor ons over. Mme Hublon, wees zoo goed het telegram dadelijk te laten verzenden.
Men ziet het, mijnheer telde geen bezwaren om aan een wensch van zijn dochter te voldoen. Ik sprak er over met Raynaud, die het mij verklaarde. Mademoiselle had een idée fixe, dat zij niet gelukkig kon worden als zij juist dezen dans niet kende. Nu mocht men over idées fixes denken zooals men wilde, meende hij, zij bestonden nu eenmaal en als het geluk er van afhing, deed het er niet toe of het een idée fixe was of wat ook. Ik had redenen om te gelooven dat hij meer dan een gewone genegenheid voor haar koesterde en nu ik zag, hoe hij zijn best deed om haar met dezen dans te helpen, begreep ik wat voor karakter hij had. Vreemd, dat ik hem nooit anders dan bij zijn voornaam heb hooren noemen, hoewel men soms ook dokter zei. Had ik in mijn goede jaren zoo'n man ontmoet, wie weet wat er van mij geworden was.
Binnen een dag of tien was mademoiselle veel beter, alleen had zij die kleur van porcelein waar de adertjes door schenen, en een figuurtje of zij zeventien was. De dokter stond er op dat zij voortging met de pillen en drankjes en veel bedrust, maar als Raynaud ervan hoorde zag ik dat hij dat alles onnoodig vond. Tegen haar vader zei hij: De muziek, mijnheer, die eene dans die zij in het hoofd heeft en niet weet, als wij dien vinden wordt het een mooie tijd voor ons allen.
| |
| |
In deze dagen was er ook afleiding van veel bezoek. Het kwartet kwam iederen morgen, soms ook 's middags, men begrijpt het als men de gulheid van mijnheer kende. Raynaud nam geen honorarium aan dan een doosje Russische cigaretten.
Onder de bezoekers was er een die ongetwijfeld als bewonderaar kwam, een mijnheer de Roodenburgh. Hij scheen het hier wat bizarre te vinden, met al die muziek en die discussies over de danspassen. Hij was bijzonder hoffelijk en zei dikwijls dat mijnheer over hem beschikken kon.
Dan waren er vrienden uit Holland, wier namen ik niet weet, veel vrienden: jonge echtparen en ouderen, allen vroolijke menschen, dadelijk tot dansen bereid als de musici zich maar even lieten hooren, en op allerlei plekjes van het salon en de zijkamer zag men glazen en schoteltjes met bonbons. In de stad ontmoette mijnheer ook andere vrienden, over wie hij met zijn dochter praatte.
Mademoiselle had behoefte haar hart uit te storten. 's Morgens voor zij opstond hield zij lange gesprekken met Mme Hadee en wanneer ik haar hielp bij het toilet vertrouwde zij mij allerlei dingen toe. Zoo van een heer, die de vader was van dien Moralis en in groote zorg verkeerde. Mijnheer had aangeboden hem bij te staan met geld, maar dat had hij geweigerd. En ook dat de moeder van Moralis erg ziek was. De vader was dan ook hier gekomen om hem te zoeken, want in Londen was hij niet. Mademoiselle lag over die dingen veel te denken.
| |
| |
Toen kwam die heer die per telegram uit Holland ontboden was, een zwaarlijvige en hartelijke man, en hij bracht twee vrienden mee, een deftig gekleede heer, die in het begin stil en vormelijk was maar later luidruchtig werd, hij heette Eweg. En een lange, magere man, een majoor en retraîte, die er uitzag als een artist. Zij spraken bij voorkeur Fransch, maar ik had moeite ze te begrijpen.
Die eene heer, Janson of Jonas, was degene die het misverstand over den dans moest ophelderen. De musici kregen bericht vroeg te komen, aan het begin van October was dat, een frissche zonnige dag. Telkens wanneer ik binnen kwam zag ik dien heer, die toch veel te zwaar was om nog te dansen, met de slippen van zijn jacquet wijd uitgespreid door het salon stappen, met kleine pasjes of hij trippelen wou, en dan kwam hij bij Juillerot staan, en tikte op zijn viool, en discussieerde hoe het moest. Hij wilde het veel langzamer. En dan tilde hij de slippen van zijn jacquet weer hoog op en zei: Comme ça, comme un prince, comme un pa-onn. Een pauw, bedoelde hij. De anderen lachten telkens, Mme Hadee met den zakdoek voor den mond, en mijnheer Eweg deed hem na en sprak ook al van een pa-onn. Na een uurtje zag ik Raynaud op het portaal ongeduldig heen en weer loopen. Mais il est absurde, zei hij, ce spécialiste de menuet à paon.
Na het déjeûner zetten zij de studie voort. Er ontstond weer een discussie. Eerst zei mijnheer Jonas dat de musici de maten niet begrepen, want wat hij geleerd had was heel anders. Daarna ging hij zitten, schudde koppig het
| |
| |
hoofd en zei dat hij Boccherini nooit had hooren noemen, het kon onmogelijk Boccherini zijn.
Juillerot antwoordde: Dat begin ik ook te gelooven. Maar er was ons gevraagd dit te spelen. Beter de mooie muziek van Boccherini dan een dans dien niemand kent.
Mijnheer Ringelinck sprak toen heel verstandig, hij zei: Hoor eens hier, er moet toch iemand zijn die het kent, want onze vriend Jonas is niet de man om een dans uit te vinden, dus moet hij het van een ander geleerd hebben. Is dat niet zoo, Jonas? Welnu, als hij nog weet van wien hij het geleerd heeft kunnen wij daar navragen.
Mijnheer Jonas knikte en noemde een naam. Het gezicht van mijnheer betrok. Die dame is ernstig ziek, zei hij, maar ik zal dadelijk aan Walewijn schrijven.
Toen betrok ook het gezicht van Raynaud en hij bleef verder stil.
Daarna zaten mijnheer en Jonas op de tweeling-crapaud in ernstig gesprek, heel lang, want toen ik weer binnen kwam met het drankje zaten zij er nog. Ik begreep dat het over de ouders van Moralis ging.
Mademoiselle was vermoeid en stil, zij had een droevigen trek om de lippen en soms sloeg zij de oogen naar mij op. Een kamer vol menschen die aan niets anders dachten dan aan een dans, en er over lachten en praatten met drukke woorden, alsof er niet iets ernstigs onder lag. Alleen zij, die er de genezing van verwachtte, was vervuld van den waren zin.
Hoewel nu die goedige Jonas de musici niet verder kon
| |
| |
brengen, kwam hij iederen morgen en telkens probeerde hij hun uit te leggen wat hij bedoelde, maar hoe hij het ook voorzong en pasjes maakte, zij begrepen hem niet. Ook die major kwam soms mee. Dien vertrouwde ik niet, hij keek mij te veel naar mademoiselle en niet met onschuldige oogen. Later hoorde ik dat hij ook bij de twee Hollandsche danseuses, Chrestien en Legagne kwam en hun alles vertelde wat hier in huis gebeurde, hoewel hij van de brouille wist.
Gedurende de regenachtige en donkere dagen die volgden hadden wij den eenen tegenslag na den anderen. Mademoiselle kreeg een inzinking, ontstaan uit een gewone verkoudheid, zij bleef weer in bed, met lichte koorts en een hardnekkigen hoest. Mme Hadee loste mij af met de zorgen. De musici mochten vooral niet weggezonden worden, zij moesten 's morgens in het salon spelen, elegante muziek, dan kon mademoiselle het in bed hooren, gedempt. Weet u, madame Hublon, zei ze, misschien komt die melodie onverwachts. Ach, zoolang er muziek is blijft de hoop.
Toen verliet Raynaud ons. Ik had opgemerkt dat hij den laatsten tijd zoo melancoliek naar haar keek. Hij schreef haar een kort briefje, dat het hem speet niet meer met het kwartet te kunnen spelen, omdat hij plotseling op reis moest. Eerst vond ik het vreemd, dit abrupte afscheid, maar uit enkele gezegden van mademoiselle begon ik te begrijpen. Zij sprak dikwijls met hem over Moralis en zij had al eens gevraagd of hij, Raynaud met
| |
| |
hem wou gaan spreken en zeggen dat zij genoeg geboet had en verstandig was geworden. Raynaud had steeds geantwoord dat het beter was te wachten tot zij dien dans kende, maar zij was ongeduldig en drong aan. Natuurlijk werd het te veel voor hem. Hij had al veel vriendschap gegeven en dat was voor een man, die iets anders voelde, al meer dan men verwachten kon. Het gaat zonderling in de wereld. Ik geloof zeker dat zij met hem gelukkig had kunnen zijn, maar het schijnt soms of wat de liefde wil niet het geluk is.
Het was nu minder druk in huis, zonder al die mannen. Mijnheer moest tegen Kerstmis voor eenigen tijd naar Holland waar hij, zooals ik voor het eerst hoorde, nog zijn vrouw had. Mademoiselle had daar nooit over gesproken. Om hem te vervangen kwam zijn zuster, een allerliefste vrouw, voor wie ik van den eersten dag een groote sympathie koesterde. Zij behandelde mij ook als een vertrouwde vriendin, niet als een ondergeschikte. Dan was Mme Hadee in huis, ook een hartelijk persoon. Mannen zagen wij niet in die dagen omtrent het nieuwe jaar, behalve in den morgen Juillerot en zijn kameraden.
Toen ontving Mlle Ringelinck een langen brief van haar broer, die veel indruk op haar maakte. Zij sprak er over eerst met Mme Hadee, daarna met mij. Hij schreef voornamelijk over mijnheer Walewijn, dat was de vader van Moralis. Die bevond zich in groote moeilijkheden. De zoon had in Londen ongelooflijk hooge sommen uitgegeven voor de opvoering van een ballet. De mon- | |
| |
teering daarvan verslond rijkdommen, hetgeen men begrijpt als men weet dat er voor ieder van de driehonderd danseressen minstens vijf costuums noodig zijn, daarbij de salarissen, ook voor de musici en het overig personeel. Moralis had er meer dan een fortuin, dat hij geërfd had, bij verloren en zijn vader had ik-weet-niet hoeveel bij moeten passen. Daarbij kwam dat hij voor geschenken rechts en links roekeloos met het geld omsprong. De vader leefde in vrees van een débâcle. Mijnheer Ringelinck had hem opgezocht en hem zijn hulp aangeboden, hij was rijk genoeg om den jongeman door alle moeilijkheden heen te helpen, maar mijnheer Walewijn had geweigerd en daar een reden voor gegeven.
Wij besloten over de geldelijke zaken niet met mademoiselle te spreken, het zou haar maar bedrukken. Maar wij waren het er niet over eens of wij het andere deel van den brief voor haar zouden verzwijgen, en dat was dit:
De reden, waarom mijnheer Walewijn de hulp weigerde, was dat zijn zoon een leven leidde, dat hij niet goedkeurde. Hij had een vriendin, een Amerikaansche danseres, met de buitensporigste caprices, een vrouw die al een millioenair en een lord geruïneerd had, de namen werden er bij vermeld. Zelfs dit vond mijnheer Walewijn het ergste niet. Maar de vrouw was betrokken geweest in een schandelijke zaak en hoewel zij vrijgesproken was hield de politie haar nog in het oog. En Moralis wilde met haar trouwen.
Wij beraadslaagden of mademoiselle hiervan weten moest. Mme Hadee wilde het voor haar verzwijgen. Ik
| |
| |
daarentegen vond dat het beter voor haar was de waarheid te weten. Beter geen hoop dan een holle illusie. De wanhoop mag hard zijn, maar een hoop, die nooit vervuld wordt, verteert langzaam. Mlle Ringelinck was het met mij eens. Beter verminkt en gezond, zei ze, dan altijd kwijnen.
En zij sprak er over. Toen ik een uur later in de slaapkamer kwam lag mademoiselle met een glimlach naar het plafond te staren. Zij wenkte mij, dat ik bij haar moest zitten. Madame Hublon, zei ze, ik had niet gedacht dat mijn lieve tante zoo onverstandig was. Zij wou dat ik niet meer aan hem denken zou, omdat hij een vrouw heeft. Waarom, madame, waarom zou ik al zooveel jaren naar een rhythme zoeken? Omdat het zijn rhythme is. Vind ik het, dan vind ik hem. Met iemand die het niet heeft kan hij niet leven.
Zou er eenig verschil geweest zijn als wij het voor haar verzwegen hadden? Wij menschen, al meenen wij nog zoo wijs te zijn, wat begrijpen wij van de liefde?
In haar ziekte kwam geen verbetering, integendeel, zij werd magerder. De dokter sprak van een zachter klimaat.
Maar op een morgen, toen ik juist bij haar was geweest om de chocolade te brengen en weer binnen kwam, was zij van het bed opgestaan. Ik hoorde de piano en vond haar in het salon. Gelukkig brandde het vuur daar al. Ik weet het, zei ze, of tenminste ik ben op weg. Ik heb het gedroomd.
Is het niet vreemd dat dienzelfden morgen de post een brief voor haar bracht van mijnheer Walewijn? Hij schreef
| |
| |
dat zijn vrouw gestorven was. Op haar laatsten dag was zij nog begonnen aan een brief voor mademoiselle, maar zij had hem niet voltooid. Het waren ook maar weinig regels. Mademoiselle vertaalde het voor mij:
...Als ik mij niet vergis - maar het is al lang geleden - was het de Pavana Castillana die de heer Jonas bij ons danste. Ik leerde het van mijn vader, die weer van mijn grootvader had gehoord dat het niet deugde als men er niet dezelfde Moorsche statigheid in had van de zarabanda. Ik zeg zarabanda, dat is een zang, maar hij wilde den stijl aanduiden. In mijn jeugd kende ik het, nu zou ik het niet meer weten. Danst men te vlug, dan herinneren eenige maten aan een menuet van Boccherini. De Pavana Castillana is edeler. Ik vrees dat men dezen dans zelfs in Spanje niet meer kent...
En ziedaar, zwak was zij, zeker, mager, met de wangen ingevallen. Maar zij had een nieuwe kleur op het gezicht, een klaren glans in de oogen. Dat was de jeugd, weer opgestaan om de schoonheid terug te brengen, de hoop van een hart dat blind is en toch weet. Zooiets te zien is misschien mooier dan het te ondervinden.
|
|