| |
| |
| |
3
Het verhaal van den leeraar
De zaak is deze, dat de beginselen minder solide zijn dan voorheen. De losbandigheid is toegenomen sedert ik een jongmensch was, laat ons zeggen sedert een generatie. Tegenwoordig denken velen dat de wereld een kermis is, waar men komt voor louter pleizier. Als die genotzuchtigen gelijk hadden zou het er voor de paedagogen, voor de leeraren en de hoogleeraren leelijk uitzien, want als het leven lichtzinnig opgevat word, maakt men immers met den arbeid en de studie ook geen ernst meer. Ja, ik hoor tegenwoordig zelfs collega's zeggen, dat de verandering in de zeden een natuurlijk verschijnsel van de evolutie is. Een theorie die voor de plant- en dierkunde mag opgaan, niet voor de moraal. Teekel spreekt zelfs al van de oude en de nieuwe zeden en noemt dan als voorbeelden van de nieuwe de emancipatie van de vrouw, de toenemende echtscheidingen, de dreigende opkomst van de socialisten met hun ongehoorde eischen, en wat dies meer zij. De jeugd heeft andere idealen, zegt hij, dus zoekt zij ook andere zeden. Dit ‘dus’ versta ik niet. Ik moet er niets van hebben. Zeden zijn zeden, zonder onder- | |
| |
scheid van oud of nieuw, alleen van goed of slecht. Een verandering van de moraal kan alleen verwildering beteekenen. De rest is maar spelen met woorden. En in het begrip, van wat ik onder goede zede heb leeren verstaan, voed ik de jeugd op, mijn eigen kinderen zoowel als die mij worden toevertrouwd. En dat ik daarmede succes heb, blijkt uit het feit dat de naam Deursting een gunstigen klank heeft op het gebied van de paedagogie. Vele ouders hebben in den loop der jaren hun kinderen aan mijn leiding toevertrouwd en de meesten daarvan heb ik als behoorlijke jongelui afgeleverd. Niet gestrengheid is mijn motto, maar een vaste hand en onaantastbare principes. Het spreekt vanzelf dat men van een jongen niet hetzelfde kan eischen als van een volwassene. De jeugd heeft behoefte aan spelen, derhalve zal de bekwame opvoeder veel door de vingers zien. Trouwens,
men vormt menschen voor de maatschappij, niet voor het klooster, en in de maatschappij is naast den arbeid en de studie ook een gepaste mate van vermaak wenschelijk.
Met de drie jongelui, die ik sedert drie jaar in huis heb, zijn tot dusver gunstige resultaten bereikt. De oudste, Hendrik Rosenhoff, was toen hij hier kwam op school ten achter wegens luiheid. Daar is geen spoor meer van. Hij heeft nagenoeg alles bijgewerkt, al zit hij nog een klas te laag, en hij vervult zijn plichten met opgewektheid, zoodat er op zijn rapporten niet veel valt aan te merken. Charles van Roodenburgh, de zoon van onzen gezant te Weenen, is een bedaarde werker, wiens toekomst met ge- | |
| |
rustheid mag worden tegemoet gezien, een zachte en welgemanierde jongen, van top tot teen een aristocraat.
Met den derden weet ik nog steeds niet wat voor vleesch ik in de kuip heb. Hij is een fantastische jongen met een zeer vlug begrip. Dertien was hij toen hij uit Middelburg hier kwam en toen had hij de tweede klas al gedaan. Zijn rapporten zijn onregelmatig, met groote schommelingen. Den eenen keer krijgt hij achten en negens voor alle vakken, dan weer zonder uitzondering onvoldoende. Hij is vlijtig en indolent bij vlagen. Maar hij gaat glad over. Ik weet niet of ik hem te veel verdenk van spieken. In mijn eigen vakken, geschiedenis en aardrijkskunde, geeft hij soms huiveringwekkende antwoorden en soms is er met den besten wil niets op aan te merken. 's Avonds bij de studie vraagt hij nooit meer mijn hulp nadat ik heb moeten bekennen dat mijn Grieksch wat vaag is geworden. Als men zich later gaat specialiseeren, verliest men veel van de mechanisch verworven schoolkennis. Ondervraag een advocaat eens over de botanie of een medicus over de economische aardrijkskunde. Maar om op Daniel Walewijn terug te komen: ik weet nooit wat ik aan hem heb. Tot dusver is hij er gekomen, dat is een feit, maar hoe hij het aanlegt, is mij een raadsel. Ik zie hem maar een kwartiertje met een boek voor zich, terwijl hij deuntjes fluit en wiebelt op zijn stoel. Dan rekt hij zich uit, gooit het boek onverschillig van zich af en teekent verder poppetjes. Onderwijl blijven de anderen ernstig blokken. Men heeft altijd het gevoel dat hij maling aan alles heeft. Als ik hem terecht
| |
| |
wijs, en dat moet nogal vaak gebeuren, en zeg: Heb je me begrepen, Daniel? - kan hij antwoorden: Ja, mijnheer, - op een toon dat de anderen hun lachen verbergen. Heel beleefd, ja zeker, en het gezicht blijft eerbiedig, maar er fonkelt iets in de spottende zwarte oogen alsof hij eigenlijk had willen zeggen: Ga nu door. Men heeft de grootste moeite tegenover hem het prestige te bewaren. Ik vraag mij wel eens af of hij geen funesten invloed op de anderen uitoefent. Zeker ben ik daar niet van, anders zou ik hem niet in huis mogen houden. Ofschoon dat een schadepost zou zijn, want mijnheer Walewijn betaalt ruim omdat hij eischt dat het den jongen aan niets ontbreekt. Met het zakgeld wordt zelfs overdreven, twee rijksdaalders per week voor een jongen van zestien jaar. En nog is dat niet genoeg voor den sinjeur, want hij geeft rechts en links cadeautjes, zoodat hij herhaaldelijk extra toelagen noodig heeft van zijn mama of zijn grootmama.
Overigens een sympathiek karakter, rondborstig, een gentleman. Bij mijn vrouw mag hij alle potjes breken en ik geloof dat alle drie de meisjes een oogje op hem hebben. Dat is mij onbegrijpelijk, want ik vind hem eerder leelijk dan knap, met die rossige kuif en dien grooten neus. Over den smaak valt niet te twisten. En mijn dochters niet alleen. De aanloop van hun vriendinnetjes in huis wordt wel eens lastig, ik maak me sterk dat het alleen om Daniel te doen is.
Den vorigen zomer was hier dagelijks vergadering toen ze hun dansclub gingen oprichten, op initiatief van Daniel.
| |
| |
Alle stoelen uit de eetkamer werden naar het salon gehaald. Het waren bijna allemaal meisjes die zich aanmeldden als lid. Juul, mijn jongste dochter, verklapte mij wat de moeilijkheden waren. Meisjes mochten geen contributie betalen, had Daan gezegd. En om aan voldoende middelen te komen zou hij Seurding tot tweeden eerevoorzitter benoemen. Dat was ik. Hij wou ook naar Zijn Excellentie Jhr van Roodenburgh gaan, die zich juist in den Haag bevond, om hem tot beschermheer te benoemen. Een andere moeilijkheid was het gering aantal jongelui. Allen deden hun best vrienden daarvoor te werven. Pierre Puffers, die bij mijn collega Teekel in huis is, kende een geheimzinnigen jongen, een uitstekend danser, zooals dat heette. Of liever, hij kende hem niet. Hij beweerde dat hij hem een jaar of vier geleden op het Carnaval te Breda had zien dansen, als zwarte Chinees verkleed. Het jongmensch in kwestie, dat op de burgerschool is, daarnaar gevraagd, had geantwoord dat men den verkeerde voorhad, hij deed aan geen kinderachtige dingen mee en hij danste niet. Pierre Puffers zwoer dat hij toch die Chinees geweest was, maar zijn naam wist hij niet, alleen den voornaam Rinaldo, hetgeen mij onwaarschijnlijk klinkt, want het is een struikrooversnaam. En de achternaam moest zooiets geweest zijn als sterrewichelaar. Ook al zonderling. Hoe het zij, de geheimzinnige wenschte geen lid te worden.
Dan was er de benaming van de club. Hendrik Rosenhoff stelde voor Terpsichore. Daniel vond dat ouderwetsch en banaal. Hij wilde niet op zijn Grieksch dansen. De
| |
| |
Grieken konden er niets van. Wat zij deden, leek op pantomime, op tandakken. Hij had eerst gedacht aan den naam Fandango. Maar het moest Loïe Fuller zijn, naar een beroemde danseres in Parijs. Het vermakelijkste is dat onze Berendientje de club Daniel De Moralis wilde noemen, naar haar held. Het werd Loïe Fuller. Een club van vijftien meisjes en zeven jongelui.
Nu, een zekere mate van vermaak en tijdverdrijf is hun van harte gegund. Als de studie er maar niet onder lijdt.
Maar onze Daniel heeft een sterke neiging tot overdrijven. En daar moet telkens een stokje voor gestoken worden.
In het voorjaar maakte sinjeur, pas zestien jaar, zonder vergunning te vragen, een uitstapje naar Amsterdam. Daniel verliet mijn woning zonder kennisgeving. Een week lang zat ik in angst en vreeze. Wat moest ik doen? De politie in den arm nemen? Zijn vader waarschuwen? Een slechte reclame voor den paedagoog. Gelukkig was het een Zaterdagavond toen ik een briefkaart ontving van een zekere mejuffrouw Honingblom, op de Oostenburgermiddengracht te Amsterdam. Zij deelde mij mede dat de jongeheer Daniel zich sedert een week ten haren huize bevond en zij dacht dat het mooi was geweest. Ik kon mij dus op Zondagochtend naar de hoofdstad begeven.
Men stelle zich mijn verwondering voor toen ik den naam Honingblom las op de deur van een uitdragerij, een winkel zoo vol gepakt met goederen, dat ik met moeite een weg kon banen naar de achterkamer. Daar werd ik
| |
| |
ontvangen door een corpulente vrouw in het groen. Het is jammer dat ik haar dialect niet kan weergeven.
Zaterdag voor een week stapte Daniel hier binnen, zeide zij, om zijn horloge te beleenen. Het is een goed merk, dus ik gaf er tien gulden op. Hij maakte dadelijk een praatje met Aaltje, dat is mijn dochter. Zij zijn nu gaan wandelen naar Schollenbrug. Eerst kreeg het kind een kleur, ze is pas vijftien, moet u weten. Maar ze scheen dadelijk genie in hem te hebben. Dat kan zoo gebeuren, vindt u niet? dat je mekaar op het eerste gezicht mag lijden, vooral als je nog jong bent. Later komt er berekening bij. Nou, en hij vroeg zoomaar of ze vanavond meeging naar de Amerikaansche danseres, in de Rijkshallen of in de Kalverstraat, dat weet ik niet. Ik zie er geen kwaad in als een meisje eerlijk uitgaat met een fatsoenlijken jongen. Vooral niet omdat mijn Aal heel goed weet wat hoort en wat niet. En Daan is een jongen om fiducie in te hebben. Nou, ik vond het goed en ze zijn samen naar de Loïe Fuller gegaan. Het was over twaalf toen ze thuis kwamen, ik heb ze wat koek gegeven en een glaasje boerenjongens, en omdat het al zoo laat was, heb ik Daan in het zijkamertje laten slapen. De heele week zijn ze samen uit geweest, 's morgens, 's middags, 's avonds, want er is hier veel te zien van dansen en comedie, zei hij. Ze hebben de Twee Weezen gezien, en de Tyran van Padua, en Roger de Schandvlek, die comediestukken kent u zeker ook wel. En zingen dat ze deden als ze thuis kwamen, honderduit, net kanaries op een mooien dag. Mijn heele huis
| |
| |
werd er vroolijk van, de gekste liedjes, die zal u wel niet kennen:
't Is niet secuur, 't is niet secuur
Dat ik bij jou een kamer huur...
En dan: Op de hoek op de punt. En l'amour toujours. En Dokter Eisenbart, en zooveel meer. Ook van de Mikado, daar zijn ze ook geweest, in de Plantage. Maar ik kan u wel zeggen dat Daan heel wat meer van me gehad heeft dan tien gulden. Ik hoef er niet alles van terug te hebben, want Aaltje is er toch ook van uit geweest. Maar dertig gulden wordt het toch wel.
Ik stelde haar gerust dat de heer Walewijn daar goed voor was.
Ja, vervolgde zij, hij gaf er ook nog van weg, vroege aardbeien voor de juffrouw hiernaast, die ziek is. En dansen, mijnheer, ik houd soms mijn hart vast dat de vloer niet zal inzakken. Zoo dik als ik ben neemt hij mij nog onder den arm en draait met me rond in de wals, dat ik er duizelig van word. 't Is toch zoo'n aardige jongen, ik zou hem best tot zoon willen hebben.
Juffrouw Honingblom wilde er niet van hooren dat ik wegging zonder mee te eten. Toen Daniel kwam met zijn vriendinnetje begroette hij mij met uitgelaten hartelijkheid, alsof hij mij in een jaar niet gezien had. Bij het afscheid beloofde hij de juffrouw en Aaltje dikwijls te schrijven. Aaltje fluisterde hij nog iets in het oor, waarover zij lachen moest.
| |
| |
Natuurlijk heb ik hem duchtig onderhouden over zijn losbandigheid en ik heb hem gewaarschuwd dat ik bij herhaling zijn vader op de hoogte zou stellen van zulk afkeurenswaardig gedrag. Veel vertrouwen had ik niet meer in hem. Wie op zijn zestiende jaar al het horloge verpandt en schulden maakt voor het pleizier, gaat den verkeerden weg op. Ik voorzie niet veel goeds voor Daniel.
Al spoedig bleek de invloed van zijn uitstapje op de andere jongelui. Hoe dikwijls moest ik niet naar de studeerkamer gaan om een eind te maken aan het gezang van vulgaire liedjes. Zelfs den kalmen Charles van Roodenburgh hoorde ik luidkeels zingen uit de Klokken van Corneville: Digue-digue-don. En als het daar maar bij gebleven was. Maar dat zij zongen van een dronken marinier, van een huzaar met een goed hart, van de Maliebaan, tarara-boem-dijee, en zulke ongepastheden meer, dat liep de spuigaten uit. Ik kon het niet toelaten. Vergeet niet dat ik drie jonge meisjes in huis heb. Bovendien deden ze het met de vensters open, zoodat de buren het konden hooren. Wat moesten die denken van de opvoeding hier? Toen ik den jongens een aantal liedjes genoemd had die ze niet meer mochten zingen, floten zij ze. Ze zeiden dat ze het niet helpen konden, de wijsjes kwamen vanzelf. En, summum van ergernis, zelfs de keukenmeid floot. Het kostte mij moeite het geduld te bewaren. Hoe sterk de invloed van het verkeerde is, blijkt uit het feit dat ik er mij eens, de school uitgaande, op betrapte dat ik floot. Een aardig wijsje, dat moet ik zeggen, van Messieurs
| |
| |
les étudiants, maar wie de woorden kent, zal toegeven dat ze onbehoorlijk zijn.
In het algemeen gesproken is er natuurlijk niet het minste bezwaar tegen dansen, zingen, fluiten. Ik zing zelf weleens en gedanst heb ik ook in mijn tijd, met genoegen. Maar waar men op letten moet, is de maat. Jongelui zijn zeer onderhevig aan invloeden. Er hoeft maar één onmatige te zijn in een zeker gezelschap en men ziet de onmatigheid zich plotseling verbreiden. De studie wordt verwaarloosd. Er volgt afwijzing bij het examen. Desillusie. Erger nog, de goede beginselen worden van lieverlede uit het oog verloren. Hoevelen zijn er niet als student mislukt door toe te geven aan de onmatigheid op een of ander gebied. Het zou mij niet verwonderen als het met Daniel mis ging, zoodra hij niet meer onder toezicht staat, omdat hij geen maat weet te houden met het pleizier, met zang en dans.
Eenigszins zouden zijn ouders daar verantwoordelijk voor zijn, vooral mevrouw, door den jongen al te ruim van middelen te voorzien. Ik had tot dusver niet de eer haar te ontmoeten, anders zou ik haar mijn oordeel gezegd hebben. Maar toen ik onverwachts kennis met haar maakte, achtte ik het raadzaam het onderwerp niet aan te roeren.
Drie weken voor het overgangs-examen maakte Daniel het al te bont. Op een middag ontving ik een biljet van hem, door een kruier van het station bezorgd, waarin hij mij mededeelde dat hij zich naar Brussel had begeven voor een dag of acht. Dit was een ernstige uiting van zijn
| |
| |
zin voor onafhankelijkheid. Hij was reeds ten achter voor verscheidene vakken. Dat kwam omdat hij den laatsten tijd meer gedichten schreef dan studeerde. En bovendien hield hij zich veel bezig met de guitaar, die zijn moeder hem gezonden had, zooveel dat hij zijn viool ervoor liet liggen. Die gedichten verzond hij zoodra hij ze in het net had geschreven, vermoedelijk aan die Aaltje, want de post bracht om den anderen dag een brief voor hem uit Amsterdam. Volgens mijn vrouw scheen deze correspondentie onze Berendientje verdriet te veroorzaken. Het is mogelijk dat het kind een soort genegenheid voor hem had opgevat. Maar de eerste liefde gaat gauw voorbij.
Nu was hij dus weer op avontuur uit. Dien avond kreeg ik bezoek van Mr. Puffers, den advocaat te Breda. Ook zijn zoon Pierre was naar Brussel vertrokken. De man zag het ernstig in, met het oog op het examen. Bovendien kende hij Brussel. Na eenig overleg stelde hij mij voor gezamenlijk daarheen te gaan om de deugnieten op te sporen. Mijn directeur vergunde mij een afwezigheid van twee dagen, maar wij vertrokken reeds den Zaterdag daaraan voorafgaande.
Hoe moet men in Brussel iemand opsporen? Niets eenvoudiger dan dat, zeide Puffers, men wandelt de boulevards heen en weer tusschen de twee stations en stapt hier en daar een café binnen. Het vermoeide mij al gauw en ik merkte op dat het veelvuldig bezoek aan café's ons op een dwaalpad kon voeren. Puffers gebruikte meer dan hij verdragen kon. Op Zondagmiddag zaten wij op het
| |
| |
terras van het café Mandarin toen onze aandacht viel op een zeer knappe, elegante dame aan het tafeltje naast ons. Puffers maakte vleiende opmerkingen over haar uiterlijk. Tevergeefs wenkte ik hem minder luid te spreken. Na het eten werd hij nog luidruchtiger, zelfs maakte hij het voorbijgangers lastig. Het toeval wilde dat wij voor den Muntschouwburg, kijkende naar den drukken toeloop van bezoekers, onze twee voortvluchtigen ontdekten, in gezelschap van drie dames. In eene daarvan herkende ik de bekoorlijke gestalte uit het café Mandarin. Er liepen mij menschen voor de voeten, daarom slaagde ik er niet in Daniel en Pierre Puffers te bereiken voor zij den schouwburg binnentraden. Op staanden voet besloten wij hier weer post te vatten bij het einde van de voorstelling. Zoo gezegd, zoo gedaan. Een avond kan echter lang zijn. Ik kreeg den indruk dat Puffers minstens evenveel genoegen van het uitstapje wenschte te hebben als zijn zoon. Hij werd buitengewoon vroolijk en hartelijk. Ik gaf hem den raad mij alleen op post te laten staan, om te vermijden dat zijn zoon een verkeerden indruk van zijn stemming zou krijgen. Hij was het dadelijk met mij eens, zeggend dat hij zijn weg wel vinden zou.
Welnu, over twaalf uur traden de jongelui den schouwburg uit, vergezeld van de drie dames. Ik nam beleefd den hoed af en verzocht Daniel en Pierre mij terstond te volgen. Daniel zeide in het Fransch:
Mama, mijnheer Deursting inviteert ons voor een souper. Mag ik u mijnheer Deursting voorstellen? Mijn
| |
| |
moeder, mademoiselle Vervarcke, mademoiselle Ringelinck.
Die elegante dame was dus mevrouw Walewijn. Zoo ziet men hoe men zich vergissen kan. Beleefdheidshalve was ik verplicht den dames, en tevens den jongeheeren, een souper aan te bieden, hoewel ik zelf niet den minsten eetlust had. Gelukkig verklaarde mevrouw Walewijn dat het beter was niet te soupeeren. Harerzijds noodigde zij ons allen uit mee te gaan naar haar hotel, waar dien avond een bal werd gegeven. Mademoiselle Vervarcke en mademoiselle Ringelinck juichten, Daniel en Pierre riepen hoera. Natuurlijk kon ik niet weigeren.
De naam van het hotel wil mij niet te binnen schieten. Maar het ging er luxueus toe, vorstelijk. Ik merkte de kostbaarste toiletten op, met echt goud bewerkt. Hoewel ik eenigszins vermoeid was van het wandelen langs de boulevards, meen ik dat de dames een gunstigen indruk kregen van mijn stijl van dansen. Men begrijpt thans waarom ik mevrouw Walewijn niet sprak over de onoordeelkundige wijze waarop zij haar zoon van middelen voorzag. Een balzaal is voor gesprekken over de opvoedkunde niet de geschikte plaats. De nacht ook niet de geschikte tijd.
Op herhaald aandringen van mevrouw Walewijn bleef ik tot het einde van mijn verlof te Brussel. Toen bracht ik de twee jongens terug. Ik kon mij voorstellen dat Daniel het in de Piet Heinstraat stiller vond dan op de boulevards. Ik vermoed dat Mr. Puffers al eerder was teruggekeerd.
| |
| |
Laat ik hier nog bijvoegen dat Daniel met glans door het examen kwam. Hetgeen echter niets afdoet aan mijn overtuiging dat hij een onsolide opvatting van den plicht heeft. Zulke karakters als Daniel ziet men tegenwoordig veel en die zijn het die onze zeden ondermijnen. Misschien zijn de ouders daar mede aansprakelijk voor.
|
|