| |
| |
| |
2
Het verhaal van de Indische dame
Wat zijn er toch veel onuitstaanbare mannen in de wereld, naar, brutaal, lomp, en altijd op avontuurtjes uit. Vroeger heb ik dat niet zoo geweten, pas het laatste jaar zijn mij de oogen opengegaan, nadat die vervelende Jonas en Deursting zich hier hadden ingedrongen. En wat gunstig steekt onze Ringelinck bij allemaal af, al is hij nog zoo vroolijk, hij blijft een voorbeeld van netheid, zelfs bij veel champagne weet hij nog wie hij voor zich heeft. Die Ringelinck is een man naar mijn hart. Alleen vind ik dat het hem beter zou staan zonder dien baard, maar hij heeft nu eenmaal Antonia beloofd dien nooit af te knippen.
Ja, er is zooveel van de Ringelincks te vertellen, je weet heusch niet waar je mee beginnen moet. Ik zal dan maar eerst zeggen hoe ik in Breda kwam en kennis maakte met de familie, dan is alles beter te begrijpen.
Ik was wel nog jong, maar toch al twee jaar weduwe toen ik voor het eerst in Holland kwam. Mijn man was veel ouder dan ik, hij zou bijna benoemd worden tot resident, toen hij de cholera kreeg. Nu, wat kan een jonge weduwe in Indië doen van een klein pensioen? Vooral,
| |
| |
ik houd veel van piano en in Batavia heb je zoo weinig concert. Dus beter naar Holland gaan en ik had gehoord dat het goedkoop was in Breda. En het leven hier is mij erg meegevallen zoodat ik heelemaal geen lust had om terug te keeren. Hoewel ik het soms een beetje eenzaam heb en in Indië zou ik meer kans hebben om weer te trouwen. Maar misschien beter niet, je weet toch niet wat je krijgt. En dan, de hartelijke omgang met de familie Ringelinck heeft me veel vergoed, die zijn altijd alleraardigst voor me. De Roomschen zijn lieve, gezellige, hartelijke menschen, tenminste in Breda.
Toen ik hier kwam om een huis te zoeken, vier jaar geleden, maakte ik aan het station al kennis met Frans Ringelinck en van dat oogenblik kwam de vroolijkheid in mijn leven. Dadelijk heeft hij mij terzijde gestaan, zoo behulpzaam, tegen een wild vreemde nog wel. Hij heeft dadelijk laten informeeren naar leege huizen, hij begreep dat iemand van een pensioen niet veel betalen kan en ik woon hier ook goedkoop dank zij hem. En hij heeft me meegenomen naar zijn mooie villa in de Vinkelaan, waar ik gelogeerd heb, tien dagen, zoo gastvrij, en de kachel werd extra hard voor mij gestookt in het blauwe salon. Ik vond hem ook van het begin af veel aardiger dan Antonia, ik heb nooit begrepen hoe zoo'n knappe man met zoo'n kribbige gierige vrouw kon trouwen, met haar scherpen neus, net een vouwbeen, en altijd aanmerking op hem maken, alsof zij nooit zal leeren dat hij zich daar toch niet aan stoort. En hun dochtertje Marion, dat is
| |
| |
een beeldje, een schatje, als ik een kind had zou ik er zoo een willen hebben. Maar ik zal straks over haar vertellen.
Ringelinck is een bomrijke bierbrouwer, moet men weten, hij geeft om de haverklap partijen en hij helpt iedereen. Nu, toen ik mij had ingericht in mijn klein huisje, belde hij op den eersten Zondag aan, met zijn dochtertje, en hij zei dat wij vrienden moesten zijn omdat Marion al van mij hield, zoo origineel als hij dat deed. Hij vroeg mij:
Nu moet u eens zeggen hoe u eigenlijk heet en hoe oud u bent.
Ik moest lachen en ik zei: Ik heet mevrouw Hadee, van mijn meisjesnaam Odilie Harings. En hoe oud ik ben? ja, dat ben ik vergeten, mijnheer.
Malligheid, zei hij, en nu noem ik je geen mevrouw meer, maar Odilie. Heb je alles wat je noodig hebt in huis? Ik zie geen piano.
Nu was ik van plan een piano te huren, omdat ik daar niet buiten kan, dus vroeg ik hem waar ik kon informeeren. Daar zou hij wel voor zorgen. De piano is eigenlijk de eerste band tusschen Ringelinck en mij, want hij is verzot op muziek, hoewel van een andere soort als waar ik van houd. Hij wil altijd lichte dansmuziek of sentimenteele liedjes, zooals het Graf van den Postillon, en ik houd meer van fantasieën. En zijn vrouw is heelemaal niet muzikaal, die gaat het liefst naar de kerk, 's morgens om zeven uur al.
Daarna vroeg hij: En hoe noem je mij nu? Je mag uitzoeken, ik heb vier voornamen, Franciscus, Bonaventurus, Hilarius, Gaudentius.
| |
| |
Ik vond ze allemaal gek, behalve Frans, en zoo noemden al zijn vrienden hem ook.
Dus toen waren wij vrienden. En den volgenden dag werd er aangebeld en mannen brachten een piano binnen, een mooie, van Erard. Ik kleedde mij dadelijk aan en ging naar de villa van Ringelinck om te bedanken dat hij er zoo gauw voor had gezorgd en ik vroeg wat het in de maand kostte. Toen nam hij mij mee naar zijn kantoortje en hij zei:
Odilie, die piano heb je cadeau, praat er niet verder over en vooral niet in bijzijn van Antonia, want die wordt zoo gauw jaloersch. Leer jij Marion nu maar aardige deuntjes met dat ding. Morgen kom ik met haar bij je en dan mag je voor ons spelen.
Ik wist niet of ik zoo'n cadeau mocht aannemen, de menschen denken zoo gauw iets verkeerds. Maar met Ringelinck heb ik nooit het gevoel gehad dat ik moest oppassen, hij is een door en door fatsoenlijke man. Op dat punt verstaat hij geen gekheid. Ik heb hem dikwijls hooren zeggen: Zooals ik mijn vrouw en mijn dochter behandeld wensch te zien, zoo behoort iedere vrouw behandeld te worden, altijd met respect. En ook in zaken kan je op hem vertrouwen. Zijn zwagers, de Meulenaersen, zeggen: Zoo eerlijk en solide als Frans.
Hij is ook erg geliefd in de stad. Bij de minste gelegenheid geeft hij een partij, waar hij veel vrienden inviteert, een enkele maal bij hem thuis, maar meestal in de Kroon of in een ander hotel, en daar wordt dan goed gegeten
| |
| |
en veel gezongen en gedanst, tot diep in den nacht. Ringelinck danst graag, hij is de beste waltzer in Breda. De eenige donkere plek op die partijen is zijn vrouw, altijd in het zwart en met een ontevreden achterdochtig gezicht. Zij komt ook alleen maar om op te letten hoe hij met de dames is, maar gelukkig gaat zij altijd vroeg naar huis. En Marion blijft dan met de andere kinderen, soms tot twee uur in den nacht en later. Ik vind dat niet goed voor zulke jonge dingen, maar het kind is gek op dansen en de vader om zoo te zeggen haar slaaf.
Hij verafgoodt haar. Altijd wanneer hij naar Amsterdam of Brussel is geweest, brengt hij wat moois voor haar mee, niet zoo maar speelgoed voor een kind van een jaar of elf, maar dure kettinkjes, armbanden, ringen, zij heeft al een juweelenkistje vol. En ze draagt ze niet eens, alleen een eenvoudig ringetje op zoo'n partij. IJdel is zij heelemaal niet er dat zal ze wel niet worden ook. Toch weet ze dat ze mooi is, dat kan ook niet anders, want telkens hoor je iemand in haar bijzijn zeggen: Wat een snoesje, wat een beeld! Vooral haar oogen, daar moet je altijd naar kijken. Het is net of die iets zien wat een ander niet ziet, iets ver weg, en of ze daar over nadenkt. Dan worden die oogen groot en lichter van kleur. Het blauw kan iedere minuut anders zijn, net als op het water, vind ik, als de zon er op schijnt of als er een wolk voorbij gaat. Het kopje doet je denken aan een Japansche pop, met poudre de riz, maar het is natuurlijk haar echte kleur, en een schijntje rose, en een mondje dat bijna rond is als ze het
| |
| |
dicht houdt. Ze is tenger en heel lenig, ja, ik heb nog nooit een Hollandsch kind gezien zoo lenig, en toch anders dan een Indisch kind. Je zou zeggen, de lenigheid komt uit de behoefte om elegant te zijn. En een smaak dat het kleine ding al heeft. Zij doet maar even vlug vlug met die handjes aan het strikje en het haar en het zit als op een plaatje. Het is aardig te zien hoe ze soms iets aan mijn japon anders maakt, een plooi of een ruche, en dan naar me kijkt of het goed zit. Hoe mooi ze is en hoe elegant, dat merk je pas als ze met haar vriendinnetjes speelt, ook lieve kinderen, Adeline, Hélène, Gecilie. Het is of dat echte kinderen zijn, van vleesch en bloed, en Marion een figuur uit een comediespel of een schilderij of zoo, iets heel anders.
Ik houd heel veel van haar en gelukkig zij ook van mij. Dat is eigenlijk de tweede band tusschen Ringelinck en mij, want met haar moeder kan ze niet overweg, het lijkt wel dat die jaloersch is dat ze er zoo aardig uitziet. En als Marion een jurkje moet aantrekken dat ze leelijk vindt, komt ze bij mij huilen, en ik praat er dan over met haar papa, en Ringelinck zorgt er voor dat ze dragen mag wat ze wil. Hij wil dat ze zoo jong mogelijk onafhankelijk wordt, daarom laat hij haar 's avonds ook alleen uitgaan in de stille straten. En omdat Marion veel vrijheid heeft, komt ze dikwijls van de school eerst bij mij en wij zingen of wij spelen quatre-mains.
Maar we hadden ook al gauw van elkaar ontdekt dat we graag dansen. Daarmee begon het dat ze me gewoon
| |
| |
Odilie noemt, net als haar papa, maar ze zegt wel u.
Op een middag was ik haar van school gaan halen, bij de religieusen, maar zij wou niet met mij mee, zij wou dat ik bij haar thuis kwam om een nieuw cadeautje te zien. Haar moeder zat bij het venster met haar bril op te lezen, het gebedenboek naar gewoonte, daarom nam Marion mij mee naar het blauwe salon. Op het vergulde tafeltje stond een kastje van mahoniehout, een speeldoos die papa had meegebracht. En verbeeld-je, het eerste wat er uit kwam, was mijn heerlijke Morgenblätter, mijn favoriet! Gauw zette ik de stoelen opzij, nam Marion bij de hand en danste met haar. Een wonder was het zooals zij het deed, of de wiegeling haar in de ziel schoot en zij zweefde, ik voelde dadelijk dat het kind een geboren waltzerin was. Daar moet men niet licht over denken. De waltz is een dans die verreweg de meesten nooit leeren, want al draaien ze wat in het rond, het lijkt er niet op en de zwier hebben ze niet. Ik zeg altijd dat je ze in twee soorten verdeelen kan, de echte waltzmenschen, die zijn al beschaafd geboren, en de polkamenschen, die zijn altijd triviaal en begrijpen nooit iets van hun superieuren. Ik kan de polka niet uitstaan. Nu had Marion dansles en de polka kon ze natuurlijk goed, maar toen ze de waltz hoorde, werd ze heelemaal betooverd, het gezichtje veranderde ervan, net een porceleinen beeldje dat van den schoorsteenmantel was gevlogen en danste.
Den volgenden dag bracht de tuinman die speeldoos bij mij, omdat Marion bang was dat haar moeder die
| |
| |
achter slot zou doen. En al is mijn kamer maar klein, wij deden elken middag ons waltzje, ook de Blauwe Donau. Marion krijgt er altijd een hooge kleur van en aan het eind zingt ze: wunderschön-a, wunderschön-a, op de maat van de Morgenblätter, zoo: Tà-ta-Tá-ta... En dan geef ik haar altijd een groot stuk spekkoek, die ik expres voor haar maak omdat ze er dol op is.
Op een partij die Ringelinck gaf toen wij de speeldoos pas hadden, vroeg zij om de waltz. Het sloeg zoo in bij allemaal, dat het een rage werd, heel Breda wilde de waltz, ja, ik hoorde den Bosch ook.
Het was heerlijk. En waarom moest het toen bedorven worden?
Op een Maandag was het, den vorigen zomer, een warmen avond, dat Ringelinck een partij gaf in de Kroon en drie nieuwe vrienden meebracht, naarlingen. De eene heette Deursting, uit den Haag, een valscherd, een onmogelijke man, maar hij was dan ook leeraar en kon dus sarren. Dan had je een zekeren Gokkelveld, een rentenier, maar een triviale man, die zijn handen niet thuis kon houden, jammer voor die aardige Hélène om zoo'n vader te hebben. De ergste was eene Jonas, een leelijke domme vent, een dronkaard, een soort effectenman uit Amsterdam.
Het was een groot diner van meer dan dertig personen, behalve nog een stuk of twaalf kinderen. Daarbij zag ik een jongetje met een gezicht dat ik niet vergeten kan, ik weet niet van wie hij was. Telkens als ik op de kindertafel lette, zag ik dat hij naar Marion keek met stomme
| |
| |
bewondering en toch ook iets treurigs in de oogen. Marion was ook bijzonder mooi, met een blauw jurkje en een collier van rose roosjes.
Het noodlot had mij tusschen dien Deursting rechts en dien Jonas links gezet. Die leeraar deed niets dan laffe complimenten maken en grapjes die ik niet begreep en waarbij hij al zijn tanden liet zien. Jonas hield zich in het begin stil omdat hij de hik moest bedwingen, en omdat hij naast mij zat, zag ik hoe ongelooflijk veel hij dronk. Toen hij hoorde dat er straks bal zou zijn, werd hij opeens levendig. Hij vroeg mij:
U kan toch zeker goed dansen, mevrouw? Ik vind het een aangenaam tijdverdrijf, het is gezond voor den geest. Zooals het spreekwoord zegt: Een mensch die niet danst is een tonto.
Misschien bedoelde hij totoh, maar dan had hij de klok hooren luiden zonder te weten waar de klepel uithangt. Toen vroeg hij weer of ik het menuet kon, daar hield hij zooveel van.
Welk menuet, mijnheer? vroeg ik.
Ach, mevrouw, zei hij met een air of hij er alles van af wist, er is maar één menuet, op de wijze van tieta-tieta-tie-taa. De rest is maar surrogaat. Het zal mij een groot genoegen zijn het straks met u te dansen.
Ik had toen al gloeiend het land aan dien domkop. Alsof tieta een menuet is. Een polka misschien wel, maar dan beter op de maat dan hij het voorzong. Een mooi vooruitzicht was het voor me om met een dronkeman te
| |
| |
dansen. Dat hij ver van nuchter was, merkten ook anderen toen hij aan het dessert allerlei triviale deuntjes neuriede, zooals: Ik wou dat jij van was was, en: Ik ben van Silberstein die piek-piek fijne man. Die grofheden waren aanstekelijk, want Deursting de leeraar begon ook al te neuriën van: Haagsche Leen is van de trappen afgevallen, en toen: Ringelingeling de Spuistraat in, daar kwam ik een baboe tegen. Frans Ringelinck deed er zelf aan mee toen hij met zijn groote stem ons eerst verzocht allemaal Henri's Drinklied aan te heffen ter eere van Meester Henri Puffers, de advocaat die het proces voor Frans gewonnen had, en daarna nog: Kom vriendenschaar kom bij mekaar. Het werd een dolle boel en ik zag al aankomen dat er niet de stemming voor de waltz zou zijn.
En zoo was het ook. Nauwelijks waren we in de zaal daarnaast, of dat être van een Jonas zette een stem op om bang van te worden en vroeg om stilte, en toen allemaal luisterden zei hij dat hij met mevrouw Hadee het menuet zou dansen. Het hielp niet of ik al zei dat ik het niet kon, telkens begon hij weer te zeuren van tieta-tieta. De kinderen lachten hem uit, alleen Marion en haar kleine bewonderaar luisterden ernstig. De pianist en de violist kwamen er bij staan en Jonas zong het nog eens voor, met een puntje van zijn lange jas opgehouden. De muzikanten kenden het niet, maar opeens dacht de pianist dat hij begreep wat Jonas bedoelde en zij begonnen dadelijk. Daar had je het, mijn nachtmerrie, de lanciers, om razend van te worden. En voor je het wist hadden zich
| |
| |
quadrilles gevormd en die stomme dans was in vollen gang. Ik heb er verschrikkelijk het land aan, omdat het een soort polka is, voor burgermenschen.
Jonas was gaan zitten, hij zei wanhopig dat het dat toch niet was. Marion en dat jongetje, waar ik den naam niet van wist, stonden voor hem en hij legde het ze uit. Toen nam hij ze mee naar de gang en daar deed hij het hun voor, een paar trippelpasjes vooruit, een paar achteruit, en telkens buigingen, alles op de maat van tieta, waar ik niet wijs uit kon worden. Maar die kinderen schenen het te begrijpen, want zij dansten het en hij knikte en zei dat het bijna goed was. Ik weet niet hoe lang zij daar in de gang dansten, soms als ik kwam kijken, zag ik den bediende met een blad champagne. Het werd al dag toen ik dien mallen Jonas daar alleen op een stoel zag zitten, net of hij hoofdpijn had.
Maar intusschen had hij Breda vergiftigd met de lanciers, het werd een rage en als je nu om een waltz vraagt, zegt iedereen dat het uit de oude doos is. Alsof dat er iets toe doet. Met het dansen is het ook al niets dan mode, je begrijpt niet waarom. Niet omdat de menschen het heusch prettig of mooi vinden, maar omdat iedereen het zoo doet.
Het gekste is wat die kleine Marion zich in het hoofd heeft gehaald. Het was me al opgevallen dat ze niet zooveel pleizier meer had in waltzen. En op een dag, bij mij voor de piano, begon ze opeens te huilen. Eerst wou ze niet zeggen wat ze had, maar toen kwam het er uit. Zij vond het zoo akelig dat ze dat menuet niet kon, het moest de heer- | |
| |
lijkste van alle dansen zijn, want meneer Jonas had er zoo mooi van verteld, dat hij het met een aardig geestig jongetje gedanst had en de allermooiste dame die hij kende, het was precies een dans voor prinsen, had hij gezegd. Zij begreep niets van de maten, zij dacht dat zij het nooit zou leeren. Zoo had hij het hartje van mijn Marion ook vergiftigd. Ik troostte haar gauw met een paar meesleepende liedjes uit Napels, die zij dadelijk nafloot. Ik vroeg haar ook hoe dat jongetje heette, met wien zij in de gang van de Kroon had gedanst, maar dat wist zij niet. Gelukkige tijd, die kindertijd, als men niet weet met wien men danst.
En nu onlangs gaf Ringelinck weer een partij met Carnaval, omdat Marion jarig was op vastenavond. Zij werd twaalf en Ringelinck had het doorgedreven tegen den zin van Antonia, die haar naar een kloosterschool wou zenden, dat zij naar een pensionaat in Brussel zou gaan. De directrice, mademoiselle Clementine Vervarcke, een vroolijk dik menschje, die haar mee zou nemen, was ook geïnviteerd. Tot mijn schrik hoorde ik dat die nare mannen ook weer zouden komen, Jonas en Puffers en Deursting met hun gemeene straatliedjes. Dezen keer kreeg ik den erg vrijpostigen Gokkelveld naast me en aan den anderen kant Rentenaar van de schoenfabriek, een beetje saai, maar hij kent zijn manieren. Ik zou dien Jonas haast niet herkend hebben, verkleed als hij was als een Spaansche edelman met een paarse spanbroek. Die Deursting was als Roodhuid uit Peru. Toen we nauwelijks aan tafel zaten, begonnen ze weer, de een met dat platte liedje van
| |
| |
de baboe in de Spuistraat en de andere met zijn menuet. Hij zou het na het diner beter doen, zei hij, want Ringelinck had nu een Oostenrijksche dameskapel gehuurd en die zouden het wel kennen. Zestien kinderen telde ik aan de kindertafel. Ik vroeg aan Rentenaar wie dat jongetje met de blonde krullen was, heelemaal achteraan, als Chinees in het zwart verkleed, maar natuurlijk zei hij weer: Pardon, dàt zou ik u niet kunnen zeggen. Marion zag er snoeperig uit in witte mousseline met zwarte moesjes en de uitstaande rok tot aan de voeten.
Aan het diner speelden de dames ook, zacht en meesleepend. Bij het dessert hoorde ik de heeren al roepen: de lanciers! en mevrouw Teloor stond al op om met iemand te dansen. Maar er moesten nog speeches gehouden worden voor het afscheid van de meisjes, want Adeline, Hélène en Cecilie gingen ook naar Brussel. En natuurlijk was het ieder oogenblik weer champagne schenken en tot vervelens toe:
Bij het klinken der bokalen...
Toen de heeren nog bezig waren met hun speeches, zag ik dien Spaanschen Jonas opstaan en met Marion naar de dames muzikanten gaan, waar hij met de kapelmeesteres stond te praten. Ik ging er ongemerkt ook naar toe en ik hoorde nog juist dat hij het met haar over het menuet had gehad. Maar ik wenkte haar even apart en ik smeekte haar toch alsjeblieft met de Morgenblätter te beginnen, dan mochten ze later net zooveel lanciers doen als ze wilden. Zij beloofde het ook.
| |
| |
En ik had mijn zin, het bal begon met mijn zaligen waltz en Frans Ringelinck mijn partner. O, dat is toch een godendans!
En toen ik weer op de canapé zat en voor den volgenden dans werd lastig gevallen door Gokkelveld en door dien leeraar, zag ik Jonas met Marion aan de hand naar het midden van de zaal stappen en de kapel begon zachtjes een muziek die nieuw voor mij was, ik kreeg er dadelijk de trippeling van in mijn voeten. Dat blonde Chineesje kwam ook in het midden en hij maakte een buiging voor Marion, een buiging voor Jonas en ze dansten met hun drieën heel gracieus. Ach neen, gracieus deed het eigenlijk alleen dat Chineesche jongetje, want Jonas was te dik en zette zijn voeten plomp neer. En Marion haperde. Het werd ook een vreeselijk fiasco. Opeens stond zij stil. Alle menschen klapten in de handen. Zij rende naar mij toe, viel mij snikkend om den hals en fluisterde aan mijn oor dat ik haar gauw weg moest brengen.
In de kamer daarnaast nam ik haar op mijn schoot. Zij drukte zich tegen mij aan, ik werd er geroerd van zooals zij telkens weer zei: Ach, 't is vreeselijk, ik zal het menuet nooit leeren, het wil niet in mijn voeten komen.
Het was droevig dat zij op haar afscheidsfeest huilen moest, haar verjaardag nog wel. Maar kinderen zijn kinderen, hun verdriet gaat gauw voorbij. En op verzoek van Marion werd de Morgenblätter weer gespeeld en wij waltzten samen. Daarna was het weer de lanciers, misschien tot den morgen toe.
|
|