Verzameld werk. Deel 8(1978)–Arthur van Schendel– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 345] [p. 345] De weegbree Wie over landelijke paden gaat Ziet aan de kant, soms midden op de weg, Het kruidje dat, bestoft en vaak vertreden, Door blad noch bloem van niemand de aandacht trekt Al mag zijn pluim als zeldzaam kantwerk staan. Ik had een wens toen 'k naast een weegbree zat. Men zegt dat een geduldig zieltje, van De minnaar eens verlaten, in dit plantje Haar woning vond aan alle 's Heren wegen En wachten mocht op de verdwaalde, en dat zij Een ieder die een schat verloren had En zocht en vroeg, terechtwees naar zijn heil, En bovenal was zij weldadig voor De blindeman die tastte met zijn stok. Als die de bloem, die uit haar woning rees, Maar raakte met de hand, zag hij in donker En vond gewis de weg naar huis terug. Het is maar volksgeloof, voor kindren, voor Onnoozlen, maar de weegbree is mij dierbaar. 19 juli 1944 Vorige Volgende