kennen het zo. Geen enkele van zijn duizenden sensaties onderwierp zich ooit aan de wanvorming van woorden.
Evenwel, ofschoon het de biograaf aangenaam zou zijn uit dit alles het gevolg te trekken dat het leven van Flush op de laatmiddelbare leeftijd een zwelgpartij van genot was alle beschrijving te boven gaande, en voorts te beweren dat, terwijl het kind dag na dag een nieuw woord leerde en daarmee sensaties een eindje verder uit zijn bereik verschoof, het lot Flush daarentegen in een paradijs liet wandelen waar de wezenlijkheid der dingen in hun uiterste zuiverheid bestaan-zou dit nochtans niet waar zijn. De geest die van ster tot ster zweeft, de vogel wiens verste vlucht over poolsneeuw of tropenwoud nimmer in de nabijheid van mensenwoning en haar schoorsteenrook gebracht wordt, mag voor zover wij weten zulke onschendbaarheid genieten, zulk een volledige zegen. Maar Flush had op menselijke schoten gelegen en menselijke stemmen gehoord. Zijn lichaam was doortrokken van menselijke hartstochten, hij kende alle nuancen van jaloezie, woede en wanhoop. In de zomer werd hij geteisterd door de vlooien. Met wrede ironie bracht de zon, die de druiven rijpt, ook de vlooien voort. ‘Het martelaarschap van Savonarola,’ schreef Mrs. Browning, ‘is haast niet erger dan dat van Flush in de zomer.’
In ieder hoekje van de Florentijnse huizen sprongen vlooien in het leven, zij wipten en buitelden uit ieder spleetje tussen de stenen, uit iedere plooi van oud wandtapijt, uit iedere mantel, hoed of deken. Zij nestelden zich in Flush zijn vacht. Door het dikste van zijn jas beten zij zich een weg. Hij krabde en kratste. Zijn gezondheid leed eronder, hij werd knorrig en mager. Er werd raad gevraagd aan Miss Mitford, aan wie hij hoorde toen hij nog een klein hondje was. Wat voor middel is er, vroeg Mrs. Browning, tegen vlooien? Miss Mitford, die nog steeds in Three Mile Cross woonde en nog steeds treurspelen schreef, legde haar pen neder en zocht onder haar oude recepten wat zij haar hond Mayflower of Rosebud had gegeven. Maar de vlooien van Reading gaan voor een wissewasje weg, de vlooien van Florence zijn rood en stoer en Miss Mitfords poeder was als snuif voor ze. In hun wanhoop gingen Mr. Browning en zijn vrouw op hun knieën naast een emmer water en deden hun best het kwaad te bezweren met zeep en boender. Tevergeefs. Tot overmaat merkte Mr. Browning op een dag, toen hij met Flush wandelde, dat de