| |
Arthur van Schendel Huon of over de hond
Er bestaan omtrent de oorsprong van de hond verscheidene veronderstellingen en de redelijkste is deze, dat in een tijd, toen ook de mens zijn vorm nog niet had, twee diersoorten, boven andere met verstand begaafd, zich hierdoor zodanig konden ontwikkelen dat zij overal op aarde gemakkelijk alle andere overtroffen; de ene groeide tot het geslacht van de mens, de andere tot dat van de hond. Tussen deze beide kon geen wedijver zijn, omdat de ene gedreven werd door de drang om lief te hebben, de andere | |
| |
door de wil om te heersen. En zo stelde de hond, ofschoon waarlijk niet de mindere, zich tevreden een dier te blijven, terwijl de mens een meester werd. Volgens deze leer, door dierkundigen bedacht, zou de hond verwant zijn aan de wolf, de hyena, de jakhals en de vos. Het is merkwaardig dat hij, die overigens geen enkel kwaad gevoel heeft, juist deze dieren haat, en meer nog dan de kat.
Een Iraanse mythe geeft een schoner verhaal van de wijze waarop de hond ter wereld kwam. Toen de eerste mens geschapen was, heet het in Zend-Avesta, zag de god der goedheid Ahuramazda dat hij te zwak en te onnozel was om de boze te weerstaan en in grote genadigheid vergunde hij zijn trouwste vriend en strijdmakker Ardjah op aarde neder te dalen.
De mens, zelf nog een wilde, vrezend voor het gedierte dat uit de woestenijen op hem loerde, kende zijn beschermer niet en verjoeg hem. Lange tijd woonde Ardjah onder de roofdieren bij wie hij vele goudharige kinderen kreeg. Op een dag dat de mens hongerde en uitging om te jagen, al wat hem dierbaar was onbehoed latende, kwam de vriend des gods met voedsel en stond voor de tent op wacht. En toen de mens, door de boze verslagen en hongerig als tevoren terugkeerde, vond hij in de woning de vrouwen bezig met de spijs. Nadat hij gegeten had bond hij Ardjah en nam hem tot knecht. En toen Ahuramazda dit zag sprak hij: Thans behoede hem het verstand van de hond.
Een ieder voelt dat er waarheid is in dit verhaal. De wilde honden van Kurdistan, afstammelingen wellicht van die godenhond, heten adjang; zij zijn roestig en ros van vacht en wanneer zij aan het einde van de dag op een heuvelkam verschijnen om naar onzichtbare machten te schreeuwen, ziet het volk dat daar woont hierin een gunstig teken voor de komende dag. Zij blinken gelijk een wachtvuur in de duisternis en daarom geven geleerden hun de naam Canis rutilans. Wie gehoord heeft hoe zij, des nachts in drommen zwervend om de hutten aan de grens der wildernis, razen en tieren wanneer in de verte de jakhals in zijn wanhoop huilt, weet dat zij ook in de wilde staat de mens beschermen. Herder en kameeldrijver slapen bij hun schelle woede, want geen roofdier komt nabij.
De Indiër heeft voor deze hond dezelfde naam als voor de ellendigste zijner broeders, paria. Hij is zo mager als een dier maar zijn kan, dat door andere dieren geschuwd en gevreesd | |
| |
wordt en door de mens veracht, en men ziet er ook zelden een die niet mismaakt is of verminkt. In zijn ogen brandt een gloed, soms rood, soms blauw, en hij kijkt of hij bijna blind is. Hij heeft geen blijdschap te uiten, hij kwispelt niet, gelijk de huishond, met de staart. Maar als een mens vriendelijk de hand voor zijn neus houdt, siddert hij van vreugde; als hij hem toespreekt en weldoet heeft iedere vijand zijn macht verloren.
De tamme hond werd al vroeg, evenals de huisgod, de verwant, de slaaf, als lid van het gezin beschouwd: Canis familiaris. En dit is hij gebleven. In menig huis dat geen penaten meer heeft, geen vader, geen zoon, is hij de enige die niet gaat.
Verschillend is het doel waarvoor hij gebruikt wordt en men ziet hem ook in zo talrijke verscheidenheden dat men nauwelijks geloven kan dat zij alle tot hetzelfde geslacht behoren. Buldog en hazewind, sint-bernhard en dashond schijnen niets met elkander gemeen te hebben. Hoezeer zelfs verschillen jachthonden onderling: de brak heeft kracht om herten en zwijnen aan te vallen, de foxhound doorzicht om de listen van de vos te overtreffen, de beagle snelheid om de haas te achterhalen, de dashond volharding om het konijn uit te graven. Evenzo de waakhonden: de mastiff is zo stoer gebouwd dat hij alleen een hoeve tegen een bende dieven kan beschermen, de Hollandse kees heeft van alle honden de lichtste slaap en de inbreker kan zo voorzichtig niet sluipen of hij voelt onverwachts de scherpe tanden van die schippersmaat. Stelt men kees en mastiff naast elkander, dan zal niemand vermoeden dat zij elkander evenaren in het beschermen van hof en have. Bij de herdershonden, ook zij tot het gezin van de landman behorende, doet de Duitse zijn werk met een vinnige beet, de Engelse door rustig langs hen lopende de schapen de richting te wijzen.
Hoe velerlei gedaanten en geaardheden ziet men dan onder de honden die tot gezelschap, genoegen of vertroosting gehouden worden, van de kleinste dwerg tot de grootste reus, van de voorname degelijke buldog tot de vrijmoedige schelmse fik. Voor gezelschap is iedere hond te gebruiken, de jager zowel als de wachter. Een bejaarde dame kan gerust met een terriër of een dashond wandelen, hoewel beide soms een neiging hebben om te hard aan het koord te trekken, de dashond eigenzinnig bovendien moeilijk mee te krijgen wanneer zijn neus iets te ruiken vindt. Een Deense dog of een collie, begaafd voor andere bezig- | |
| |
heid dan vermaken, kan men met een kind uit spelen zenden.
Op andere wijze wordt de hond als makker bij de broodwinning gebruikt wanneer hij tot clown of acrobaat is opgeleid. Daar deze beroepen tegenwoordig minder in zwang zijn dan vroeger, ziet men ook de poedel minder, die daarvoor bijzonder bekwaamheid heeft. Wie kent nog de caniche chocolat of de witte koningspoedel? Zij waren van de achttiende en de negentiende eeuw; wie heden met een poedel loopt is een oude markies, een blinde of een bedelaar die betere dagen in de circus beleefde.
De mode heeft menig honderas kwaad gedaan, het werd te veel gekweekt toen men er geld voor bood, tot een gril het verstiet, de teelt niet meer loonde en bijgevolg het ras ontaardde en onderging. Waar ziet men nog de brave mops- of puckhond met zijn ringstaart, die op de schoot onzer tantes placht te snorken? En is een der edelste honden, de newfoundlander, wiens beeltenis men in vele huiskamers van een eeuw geleden aan de muur zag - hoe hij een kind uit de golven redde - niet een zeldzaamheid geworden? En het sieraad der salons van de tijd der pruiken tot die der rokjassen, het sidderend Italiaanse windhondje met zijn weemoedige oogjes? Toen er nog reizigers te voet over de Alpen gingen deed de sint-bernhard, met bel, spijs en drank aan zijn halsband, het werk van de barmhartige broeder; nu de toerist hem niet nodig heeft bestaat hij niet meer, misschien woont er nog een enkele op een ouderwetse buitenplaats. Een van zulke honden te houden konden toenmaals weinigen zich veroorloven; in onze tijd, nu bijna een ieder zijn recht op een hond kan doen gelden, kweekt men rassen die weinig zorg vereisen.
Een taak, die de hond thans eveneens zelden verricht, is de arbeid voor behoeftigen en gebrekkigen, als geleider van de blindeman, als trekdier voor de marskramer of de ongelukkige die zijn benen mist. De hond voor een melkkar te spannen, beladen bovendien met de ferme boerenzoon, is een misbruik dat nog slechts in de afgelegen dorpen voorkomt. Om van al zijn nut te gewagen nog dit ongeloofwaardig feit, dat hij ook gegeten wordt, in Europa alleen door de allerarmsten, in Afrika door de lekkerbek.
Hoevele rassen van de tamme hond er bestaan is niet te zeggen, omdat er zijn die deze keurmeester niet en gene wel erkent. Een der vroegste kynografen, Johannes Caius, Doctor of Physic in | |
| |
the University of Cambridge, telt in zijn verhandeling Of English Dogs, gedrukt omtrent het jaar 1550, alleen in Engeland zevenentwintig verscheidenheden, waaronder hij slechts één een uitheemse acht, de spaniel, die hij Hispaniolus noemt, ten onrechte, want deze hond moet met de Angevins uit Frankrijk gekomen zijn: hij behoort tot het sterk geslacht der bassets uit de Landes herkomstig. Sommige soorten door Caius genoemd zijn niet herkenbaar, wellicht bestaan zij niet meer, wellicht ook zijn zij ondeugdelijk beschreven; wie weet welke jachthond hij bedoelt met Canis vertagus, the tumbler? Welke met Canis furax, the thievish dog? dit kan geen welgeboren hond zijn, want die is niet vraatzuchtig of diefachtig. Van de schoothond, Canis delicatus, noemt hij er slechts een, de maltezer, en men verwondert zich te venemen dat de poedel reeds in de zestiende eeuw een dwerg-verwant had. Onder de waakhonden wordt een Canis lunaris, the mooner, vermeld; wie kan dit zijn? Het is bekend dat er wanneer de maan de nacht verlicht meer gebeurt dan een mens ziet, maar de hond, wiens oog zwakker is, bespeurt het en blijft soms de ganse nacht; natuurlijk de kleine meer dan de grote, de verwende meer dan de verlatene. Het geldt ook voor de hond: hoe edeler, hoe groter, hoe eenzamer, zo minder gerucht, vooral wanneer te zien is hetgeen voor het gemene oog verborgen blijft.
Van de soort der kunstenmakers noemt Caius dan de saltator of Tympanista, the dancer, toenmaals dus een erkend ras.
Van oudsher beschouwde men de hond als ten dele edel van aard en afkomst, ten dele onrein en verachtelijk. De Germanen achtten hem te laag om de goden ten offer geslacht te worden en nochtans schreven zij hem de gave toe een god te herkennen eer de mens dit kon. Ook voor het ontuig uit de hel, geesten, spoken, reuzen, waarschuwde hij, niemand dan hij kon ze onderscheiden, In deze opvatting vindt men de paria terug, meer dan het dier, minder dan de mens. Het afval werd hem toegeworpen, behalve van rituele spijs, hetgeen nog blijkt uit een oud bijgeloof, dat het niet goed is de hond de beenderen van het paaslam te geven, Odin zelf hield een hond, Wille genaamd, die ook toen de christenen hem overwonnen hadden hem trouw bleef volgen op zijn zwerftochten door de hemel. Later nog, toen zelfs de naam van Odin vergeten werd, veranderde de god in de jager Hakula, verdoemd omdat hij op een zondag had gejaagd, die met zijn | |
| |
hond Alke in donkere nachten door het huilende woud rusteloos dwaalde. Wee het kind dat zich niet stilhield wanneer zijn jachtkreet: Hoti! hoti! klonk: het werd verscheurd of weggevoerd niemand wist waarheen. Alke moest het monster zijn dat soms ook de maan verslond wanneer zij de heimelijke daden van zijn meester openbaarde.
Ofschoon de hond in oude verhalen vaak wegens zijn trouw geprezen wordt, hoort men niet van zijn andere deugden, en zelden dat hij bemind werd naar zijn verdiensten. Het zijn alleen ongelukkigen, bannelingen, eenzamen wie hij dierbaarder is dan enige vriend. In het verhaal van Tristan heeft hij buitengewone lof, omdat daar zelfs zijn beeld de zoetste vertroosting geeft. Toen Tristan, krank van liefdenood, een ridder had verlost, ontving hij tot loon een talisman, van kleurige juwelen samengesteld in de vorm van een hondje; wanneer hij die vasthield en aanzag voelde hij geen kwaal of pijn, en daar dit hondje zulke wonderbare genezing gaf, zond hij het Isolde ten geschenke. Gewoonlijk aanvaardde de meester de trouw van zijn dienaar als een rechtmatig tribuut dat geen loon vereist; de hond die zijn plicht deed, beter immers dan welke knecht ook, omdat genegenheid hem drong, ontving geen straf. Een goedhartige meester gaf hem ten hoogste een gemoedelijk scheldwoord.
In menige spreekwijze leeft die minachting voort. Een hondeleven, een hondebaantje behoort tot het ergste dat iemand hebben kan, en aan boord is de hondewacht een dagelijks terugkerende last. Slecht weer heet hondeweer en in het allerslechtste zendt men zelfs geen hond naar buiten. De schelm noemt men bekend als de bonte hond. Ook de spreekwoorden hebben een voor zijn goede naam ongunstige betekenis; in: geen slapende honden wakker maken, blaffende honden bijten niet, wie een hond wil slaan vindt wel een stok, verschijnt hij niet in een fraaie gedaante.
Hoezeer het bestaan van hond en mens verbonden is, blijkt uit verschillende uitingen van het volksgeloof. Er moeten meer dan twintig soorten van planten naar de hond genoemd zijn, sommige wegens hun reuk, andere wegens hun heilzaamheid door de hond ontdekt. De hondstong, het hondsmos en vele andere waren artsenijkruiden. Zeker ligt veel wijsheid der vaderen in die plantenamen verborgen, veel geloof ook dat verloren ging.
Sint-Pieter werd op zijn reizen vergezeld door zijn hond, met | |
| |
wie hij volgens middeleeuwse legenden gesprekken over de hemel hield; toen de apostel gemarteld was droeg zijn vriend zijn reisstaf mede en uit dit hout kwam de hondsroos voort.
Een ander geloof verklaart waarom de hond zijn staart en enigszins ook zijn achterlijf naar links draagt: hij wil allen wie hij eerbied verschuldigd is, goeden en heiligen bovenal, aan zijn rechterzijde laten en niet met zijn lichaamsdeel beroeren.
Hij hinkt om de twee schreden met een van zijn achterpoten, opdat er telkens zeven sporen zullen zijn, het gewijde aantal.
Wanneer een hond, schijnbaar zonder reden, lange tijd achtereen woedend blaft, moet men zich over zijn rug buigen en midden tussen zijn oren kijken om de richting te vinden waar het onraad schuilt, dat geen menselijk oog bespeurt.
Wie alles zou kunnen verklaren van de betekenis van de hond in geloof en bijgeloof, zou veel dank verdienen. Maar misschien zou men hem een hondse man noemen, zoals Diogenes, want het zou kunnen gebeuren dat hij gedurende zijn overpeinzingen de hond boven de mens verkoos.
Laat de onreine ironie vermeden zijn wanneer over de hond gesproken wordt. Hijzelf verstaat wel scherts, geen spot.
Ook in de namen welke men de hond placht te geven ligt geschiedenis. In de dagen toen de geduchte molossus in de strijd werd losgelaten om schrik teweeg te brengen heette hij Charon of Harpy. Toen Odysseus na twintig jaren terugkeerde, herkende niemand hem, behalve Argos, te oud om op te staan. Hector en Castor bewaakten vestingen. Roland en Dietrich waren ridderhonden. Hop voer met de vikingen over de oceaan. In de vroegste tijd al kon men in heel Europa een Wakker op het erf van iedere bouwman vinden. Fierce jaagde met de overwinnaars in de groene wouden van Normandië. In Holland is men nooit zonder Kees geweest en in het land van Louis le Bien-aimé had ieder marquise een kleine bedgenoot die Chéri heette, Bijou of Fanfan. In de vorige eeuw dan gaf men de hond gaarne een naam die als bombast klonk: Sultan van Hannover of van Nederdijk, al naar de kennel waar dog of boxer geboren was, Caesar, Duke of Thor. Gelukkig hield de gewone man zich nog aan zijn Fanny, Fidel en Does.
De hond van koning Arthur heette Cabul, misschien naar Caleb, een oosterling.
Een naamgenoot van die vorst bezat vele honden, die alle reeds | |
| |
een naam droegen voor hij ze kende. Eigenlijk behoort iedereen zelf zijn hond een naam te geven, zoals hij ook de plicht heeft zelf zijn hond te kiezen. Hoe ongerijmd is het tien of twaalf jaren lang in huis de zotte naam te roepen die de hond van een onverschillige ontving; de hond zal het niet deren, maar de baas zou zich schamen als hij wist hoe dwaas zijn stem klinkt wanneer hij zijn vriend roept met een dwaze naam.
Een heette omdat hij in een Keltisch land geboren was Fy-Ngwasi, hetgeen betekent: mijn kleine vriend; maar toen hij in Holland woonde kon niemand het woord behoorlijk zeggen, zodat hij naar de zonderlingste klanken moest luisteren. Hij deed dit hulpvaardig en toonde daarmede dat hij beter was dan een naam. Een andere had, omdat hij een van vier gebroeders was, bij wijze van scherts naar de evangelist de naam Matthew gekregen. Hij had, doof voor alles dat naast zijn plicht ging, de ernst der ingekeerden en hij wist niets van scherts; weinige droegen die naam beter dan hij. Zij behoorden beide tot het ras der buldoggen, waarop men bouwen kan. Een andere, een dashond, droeg zijn naam Jochem naar de geest waarin een kind hem die gaf en bleef een speelmakker tot in zijn ouderdom. Zeker had hij meer kunnen zijn, maar hij wist waartoe hij bestemd was, hij aanvaardde en gedroeg zich gelijk van hem verwacht werd.
Hoe goed waren zij. Maar het is niet nodig hen te loven, zij deden al wat zij konden doen en beter dan hij die beval.
En dit is een der deugden van de hond die men te weinig schat, zijn waardigheid. Hoe hij ook onder tegenspoed en misverstand te lijden heeft, hoe hij ook mishandeld en vernederd wordt, hij zal nooit minder worden dan hij geschapen is, een hond. En de mens die dit nog niet begrepen heeft en geen enkel maal in hem zijn meester heeft gezien, kent zichzelve nog niet geheel. Want wie kan zeggen dat er geen smet van baatzucht in hem is? Wie heeft een grenzeloze vriendschap, buiten alle zede? De boosdoener, de waanzinnige, de vogelvrije, door zoon en broeder, vriend en priester verlaten, behoudt nog zijn hond die naast hem staat, voor de trouw geboren omdat hij geen waarde telt.
Daarom ook bedriegt hij niet, anderen noch zichzelf. Indien hij haat zal hij het tonen. Indien hij liefheeft zal geen belang of overweging hem weerhouden. Indien men hem wederkerig vertrouwt zal hij niet teleurstellen.
En welke mens noemt zich niet ter verontschuldiging zwak | |
| |
en feilbaar? Wie heeft zich altijd naar zijn waardigheid gedragen? Wie volgt redeloos geloof en geweten?
Een groot minnaar van al wat leeft schreef deze woorden: Plus sensible au souvenir des bienfaits qu'a celui des outrages, il ne se rebute pas par les mauvais traîtements; il les subît, les oublie ou ne s' en souvient que pour s' attacher davantage; loin de s'irriter ou de fuir, il s' expose de lui-meme à de nouvelles épreuves; il léche cette main, instrument de douleur, qui vient de le frapper; il ne lui oppose que la plainte, et la désarme enfin par la patience et la soumission.
Men zou menen een predikatie voor christenen te horen. Maar zo schreef Buffon, in het hoofdstuk Animaux Domestiques, over de hond, en het is zeker dat er een naast hem zat. Een ieder die een hond liefheeft begrijpt dit wel en menigeen die van hem troost ontving zal er meer van weten. Voor hem ook is het geen beeldspraak wanneer men zegt dat het geluid, dat blaffen heet, muziek is. Hij kan, wanneer men hem niet gelooft of uitlacht, dit vers noemen:
My love shall hear the music of my hounds, en zeggen dat zo een grotere dan hij sprak.
Dit is geschreven toen de Hondster de wacht hield en erboven staat de naam van de goede geest die in de gedaante van een hond door de wereld gaat.
|
|