man een bos doorntakken draagt, gevolgd door het symbool van de onkreukbare vriendschap.
Geen hofstede zonder herdershond. Men ziet hem als genoot op de velden, bij het werk op de akkers, men ziet hem zijn taak vervullen als wachter aan de poort. Van het oude ras van Brie (de briard) hebben zij het brede voorhoofd, de rechte oren, wijd geplaatst, de spitse snuit, de ogen als helder bronwater, waaruit het wakkere verstand glanst.
De meeste dragen een dichtbehaarde staart met grote pluim, maar hun vacht kan wit zijn of grijs, leikleurig of geel, soms schitterend zwart. In het dorp kent men ze zoals men de herders kent, bij hun namen, van vader of grootvader geërfd: Faraud, Bas-Rouge, Finette en Champagne, Caporal en Compagnon, Capitaine en Fleurette, Papillon en Charmante.
Daar zij met landelijke matigheid gevoed worden hebben zij van de zwaarlijvigheid geen last. Er zijn er zo mager dat het schijnt of de wind ze belet recht te lopen. Driemaal daags wordt hun het bakje soep bereid en als de bazin aardig is doet ze er nog een korst brood bij. Maar 's zondags kraken ze kippepootjes of knabbelen eindeloos op de kluif uit de pot-au-feu.
De liefkozingen, die de stadsmensen hun welgestelde broeders geven, zijn hun onbekend, de dorpelingen houden van hen zonder hen te prijzen voor hun dienst. Hun nachtverblijf is een bodemloos vat of de stal, bij de adem van het vee. 's Nachts, nadat de kudde veilig is opgeborgen, waken zij over de slaap van de landwerkers. Wanneer een zwerver langs de weg komt verheffen zij hun blaf, dat van hoeve tot hoeve overgenomen wordt. Zij antwoorden elkaar en waarschuwen voor schaduwen. Het minste gerucht in de nacht, het strijken van een vleermuis langs een muur, verwekt geblaf hier en ginds.
Sommige herdershonden hebben een sterk geheugen. Ik herinner mij een mooie zwarte hond, een uitstekende waker, moedig en zacht van aard, die voor de schuur placht te slapen, de kop op de samengelegde poten, onbewegelijk, alleen soms happend naar een vlieg. Hij koesterde zich heerlijk in de zonneschijn, men zag nauwelijks zijn ademhaling. De mensen gingen af en aan bij hun werk, de kippen krabden op de mesthoop, een paar katten liepen elkaar na, en hij scheen niets te merken. Maar wanneer de klok voor een begrafenis begon te luiden sprong hij op of hij gestoken