banken ter wederzijde van die schoorsteen zat te rusten en iedere avond kwam er dan een zwarte hond binnen, die op de bank tegenover hem ging liggen. De boer, een goedig man, liet hem met rust en sloeg geen acht op hem, van lieverlee raakte hij zelfs aan hem gewend. De buren gaven hem weleens de raad de gevaarlijke indringer weg te jagen, maar de man antwoordde dan: ‘Ach, waarom? het beest kost me niets, hij eet niets, hij drinkt niets, hij doet niemand wat. Hij is hier de rustigste en de zuinigste in huis.’
Maar op een avond, toen de boer met een buurman zat te drinken, wond hij zich op over de plagerij met die hond en hij wilde eens laten zien dat hij helemaal niet bang was. Toen hij thuiskwam en de hond op de bank zag nam hij de pook op en ging op hem af. De hond sprong van de bank, liep de kamer uit en de trap op, gevolgd door de boer. Op de donkere zolder was hij nergens te zien, maar opeens zag de boer hem daar opspringen en door de zoldering verdwijnen. Razend dat het beest hem ontsnapt was sloeg de boer met de pook tegen het beschot en daar viel uit een gat een ouderwets koffertje, met veel gouden en zilveren munten erin. Na die avond werd die hond nooit meer in de buurt gezien.