zo mede te voeren. Als zij gehoorzaamden deed de hond ze niets, als zij zich verzetten echter wierp hij ze op de grond en wurgde ze.
Hoe grimmig en woest hij ook was toonde hij zich soms toch menselijker dan zijn meesters. Er wordt verteld dat op een morgen de kapitein Jago de Senadza de gruwelijke aardigheid wilde uithalen een oude, gevangen Indiaanse vrouw door Vecerillo te laten verscheuren. Hij gaf haar een brief met de opdracht die naar de gouverneur van het eiland te brengen, met de bedoeling de hond, na haar vertrek, los te laten en op haar af te jagen. Toen de arme, zwakke Indiaanse de razende hond gewaarwerd liet zij zich van schrik op de grond vallen en smeekte hem met roerende woorden om genade. Daarbij toonde zij hem de brief, zeggend dat zij die immers naar de gouverneur moest brengen en haar plicht doen. De woedende hond bedwong zich bij die woorden en na overweging naderde hij liefkozend de oude vrouw.
Deze gebeurtenis vervulde de Spanjaarden met verbazing en scheen hun bovennatuurlijk en geheimzinnig. Dat was waarschijnlijk ook de reden dat de gouverneur die vrouw de vrijheid schonk.
Het is te begrijpen dat zulke honden door de Indianen voor vierbenige helpers van de tweebenige duivels werden gehouden.
Nog in het jaar 1798, vervolgt Brehm, werden deze honden voor dergelijke doeleinden gebruikt en wel niet door de Spanjaarden, maar door de Engelsen, die er de jacht op mensen mee beoefenden.
De gekleurden op Jamaïca waren eens in opstand en konden met gewone wapens niet overwonnen worden. De toestand werd steeds dreigender, de landheren vertwijfelden. Toen liet de Engelse regering uit Cuba slavenjagers met hun honden komen. De aankomst alleen al was voldoende om de negers, in alle andere strijd onbevreesd, tot onderwerping te brengen.
De kleur van deze honden is geelachtig bruin, zwartachtig om de snuit.