Plato, onder de andere voorrechten van de toekomstige mens, het verkeer dat hij met de dieren heeft, van dewelke hij, zich bij hen onderrichtende, de ware eigenschappen en verschillen leert kennen, waardoor hij volmaakt inzicht en wijsheid verwerft en een veel gelukkiger leven kan leiden dan wij in staat zijn te doen. Hebben wij een beter bewijs nodig om te oordelen over het menselijk onverstand ten opzichte van de dieren? Waarom zou dit gebrek, dat het verkeer tussen ons en de dieren belemmert, niet evengoed bij ons als bij hen liggen? Het is de vraag bij wie de schuld is dat wij elkander niet begrijpen, - want wij begrijpen hen evenmin als zij ons. Door deze zelfde reden kunnen zij ons dieren achten, gelijk wij hen zo achten. Te verwonderen is het niet dat wij hen niet begrijpen, dat doen wij ook de Basken en de troglodieten niet (wier taal wij niet verstaan) . Nochtans hebben sommigen zich erop beroemd dat zij hen begrijpen, gelijk Apollonius Thyaneus, Melampus, Tyresias, Thales en anderen. En indien het waar is, gelijk de kosmografen zeggen, dat er volkeren zijn die een hond voor hun koning aanvaarden, moeten zij wel een zeker begrip hebben van zijn stem en zijn bewegingen. Wij behoren de gelijkheid op te merken die er tussen ons bestaat. Wij onzerzijds hebben enig begrip van hun betekenis, evenzo hebben de dieren dat van de onze, ongeveer in dezelfde mate. Gelijk zij ons vleien, ons bedreigen en ons behoeven, zo doen wij het hen.
Overigens nog ontdekken wij klaarblijkelijk dat zij onder elkander een volkomen verkeer hebben en dat zij elkander verstaan, niet slechts die van dezelfde soort, maar ook de verschillende soorten.