pressioniste. Welaan, zeide hij. Zij was een forse vrouw, met wie hij niet gaarne woorden zou krijgen. Zij schilderde fiks, met stotende en rukkende bewegingen, hij vreesde dat hij als een atleet werd voorgesteld. Het viel anders uit. Toen hij het portret beschouwde raakte hij in de war. Er is geen reden waarom zij de gek met mij zou steken, dacht hij, misschien zie ik er heus zo stumperig en sjofel uit. Die dunne neus, die magere lange hals, de boord veel te wijd, die afhangende schouders, die vale grauwe kleur en daarbij die wrede trek om de mond, die gluiperige ogen, een gevaarlijk sujet, een ontoerekenbare. Wie weet is daar wel iets van aan. Vleiend is het niet, maar als dit de werkelijkheid verbeeldt ben ik er slecht aan toe. Pas toen de schilderes zelf zeide dat er voor haar geen werkelijkheid bestond, alleen de visie, kreeg hij de gemoedsrust weerom.
Hij liet de vijf portretten naast elkander plaatsen en hij liep er dagelijks enige keren langs. Al dikwijls had Speelder dit gedaan toen hij een inval kreeg. O zo, dacht hij, maar als ik door tienduizend schilders een portret laat maken, zie ik er op tienduizend verschillende manieren uit, geen enkel zal mij bevredigen, geen enkel is het ware. Ik moet er zelf een maken, dat is de oplossing.
Hij ging in de leer bij een jonge man die nog geen richting had, hij leerde iets van verf en olie, een kleinigheid van reflectie en perspectief. Toen kon hij binnen het jaar fraaie doeken schilderen.
En hij zette zich aan de arbeid voor het zelfportret. Het was niet gemakkelijk. Hij dacht dat de spiegel niet deugde, want een groenachtige tint en een scheve mond kon hij niet hebben, dus kocht hij een nieuwe. De tint kwam hem iets minder groen voor, de mond iets meer scheef. Het was hem nooit opgevallen dat zijn neus iets dierlijks had, hij vond het niet prettig, maar hij zag het zo. En als hij lang naar de mond keek moest hij erkennen dat er iets onnozels inzat, een ander maal zou hij het eerder iets onschuldigs noemen. Hij moest dit onderdeel weergeven tussen onschuldig en onnozel. De langdurige beschouwing van de ogen maakte hem opgeruimd, daar zat iets engelachtigs in en veel optimisme. De kleur van de ogen vond hij wonderlijk mooi, zo blauw als een of andere veldbloem, zo helder als kristalletjes. Het gezicht gaf hem veel verrassing, hij had nooit gedacht dat een mens zulke verscheidenheid van kleuren op het gezicht kon hebben, vlekjes paars, vlekjes olijfgroen, onder de ogen vlekjes kobaltblauw,