| |
| |
| |
De wereld een dansfeest
| |
| |
| |
I Het verhaal van de makelaar
Het kan vreemd lopen in de wereld en het lot heeft rare grillen. Wie had ooit kunnen denken dat iemand van de naam De Moralis Orellana de behartiging van zijn zaken aan onze firma zou toevertrouwen en ons bovendien in aangename relatie brengen met de heer Walewijn, die tot de achtenswaardigste families van ons land behoort en ons op zijn beurt in verbinding heeft gesteld met belangrijke cliënten. Onze familieaangelegenheden hebben niets te maken met die van de heer Walewijn, maar toen ik hem moest bezoeken, herinnerde ik mij wat mijn vader indertijd vertelde van onaangenaamheden die in een vorig geslacht waren voorgekomen en hem nog altijd op schampere toon van die Spanjolen deden spreken.
Mijn grootmoeder was een Hertevanck, het huis waar zij geboren werd, met de gevelsteen een vluchtend hert voorstellende, is nog een van de fraaiste panden aan de Keizersgracht. Haar vader, een aanzienlijk koopman in het begin van deze eeuw, had twee dochters, van wie zij de oudste was. Zoals men weet, was ons land toen verenigd met de Zuidelijke Nederlanden, vroeger ook wel Oostenrijkse of Spaanse Nederlanden genoemd. Bij de vereniging van Noord en Zuid kregen ook ongewenste individuen van de overheersers, die zich daar gevestigd hadden, bij ons het burgerrecht en zo kwam het dat een Spaanse avonturier, een soort dansmeester, zich in Amsterdam een Nederlander mocht noemen. Hij heette Renero de Moralis Orellana en volgens de verhalen was hij een grootspreker, een schuldenmaker, een vechtersbaas, met een knap uiterlijk, dat alle vrouwen het hoofd op hol bracht. De Moralis!, men zou zeggen dat het een spotnaam was, want van de moraal had die schavuit waarschijnlijk nooit gehoord. In menig huis moeten zich in die tijd tragische tonelen hebben afgespeeld en veel tranen moeten er in het verborgen gevallen zijn. Maar het was de schelm niet alleen om avontuur te doen, hij loerde op zijn grote kans. En men kan zich | |
| |
voorstellen wat een gerucht het maakte toen in de stad bekend werd dat de jongste dochter van de rijke Hertevanck op een avond met de Spanjool in een calèche uit de Utrechtsepoort was gereden. Een jaar later keerden zij terug, een echtpaar met een zoon, Diego genaamd, die op zijn tijd evenmin een strikte opvatting van zede en deugd bleek te hebben. Mijn vader en deze Diego waren dus volle neven, maar zij kenden elkander niet dan van aanzien. Welke streken deze Diego heeft uitgehaald, is mij nooit verteld. Wanneer bij ons thuis zijn naam eens genoemd werd, fronste mijn vader de wenkbrauwen. Men kan zich dus onze verbazing voorstellen toen op een middag, dat was in 1882, mevrouw de weduwe De Moralis Orellana geboren Bakker bij ons het kantoor binnentrad en ons het beheer van haar vermogen toevertrouwde, een zeer belangrijk vermogen, aangezien zij ook van zichzelf gefortuneerd was. In dat jaar ook bracht zij ons in kennis met de heer Walewijn, sedert kort getrouwd met haar enige dochter, nu notaris te Middelburg.
Gedurende elf jaren bepaalde de relatie van onze firma met de heer Walewijn zich tot een aangename briefwisseling betreffende de zaken, hetgeen niet hoeft te verwonderen, want in die dagen was het een tijdrovende en vermoeiende reis tussen Holland en Zeeland. Niemand kan verwachten dat een makelaar omtrent dergelijke correspondentie onbescheiden mededelingen zou doen. Toch is voor het recht verstand van de gebeurtenissen enige aanduiding van de financiële verhoudingen noodzakelijk. De rekening van de heer Walewijn gaf meer dan eens aanleiding tot behoedzaamheid, hoewel wij ons nooit ongerust maakten, wegens zijn bekende integriteit en eervolle beginselen, waartoe mede behoorde de beschikking over een steeds ruimschoots voldoende onderpand voor opgenomen gelden. Maar toen wij, in de zomer van 1893, een opdracht kregen die iedere ter zake kundige op zijn zachtst uitgedrukt buitensporig zou noemen, achtten mijn broer en ik het onverantwoordelijk die uit te voeren zonder alvorens nadere inlichting gevraagd en enige raad gegeven te hebben. Laat ik duidelijker zijn: wij meenden dat de heer Walewijn een te groot deel van zijn vermogen in de waagschaal legde. Dat is altijd hachelijk, maar in het bijzonder voor een notaris. Wat hem daartoe dreef, konden wij niet vermoeden en viel trouwens buiten ons gebied. Aangezien wij juist het verzoek hadden ontvangen om met een cliënt in Breda enige zaken te bespreken,
| |
| |
besloten wij dat ik mij op een zaterdag naar Middelburg zou begeven en de maandag daaropvolgende het gewenste onderhoud zou voeren in Breda. Ik ontving van de heer Walewijn een zeer heus briefje waarin ik welkom werd geheten, alleen excuseerde hij zich dat hij wegens bezigheden mij niet aan het station kon ontmoeten.
Ik herinner het mij als de dag van gisteren. Het was een buitengewon warme dag, zodat ik, in Brabant gekomen, daar ik toch alleen zat in de coupé, mijn jas en vest uittrok. De warmte had mij dommelig gemaakt en ik schrok wakker toen de deur geopend werd en een heer binnenstapte, dat was in Den Bosch. Ik bood hem mijn verontschuldiging aan dat ik mij in ongepaste kleding vertoonde, maar hij stelde mij gerust en trok eveneens jas en vest uit. Spoedig waren wij in gesprek. Het bleek dat hij een Zeeuw was en toen hij het doel van mijn reis vernam, stelde hij zich aan mij voor. Hij kende de heer Walewijn, hij sprak met de grootste waardering over hem, maar bij het onderwerp van mevrouw nam hij geen blad voor de mond. Hij noemde haar een persoon met te veel verbeelding van zichzelf, die te kennen had gegeven, dat zij geen prijs stelde op omgang met de dames van Middelburg. Men haalde er de schouders over op en nam natuurlijk niet de minste notitie van haar, hetgeen meebracht dat ook de heer Walewijn van normaal verkeer verstoken bleef en voor hem vond men dat jammer, want hij was van goede familie, ambachtsheer van Waanmonde, hoewel hij de titel niet voeren wilde; voorts liberaal, maar getrouw kerkganger, ernstig en humaan, altijd tot hulp bereid, kortom een man met de ware principes van fatsoen. Van zijn echtgenote kon niet met zo veel lof gesproken worden. Eens in de maand maakte zij een uitstapje, naar Brussel of Parijs, waar zij handenvol geld verkwistte aan toiletten, aan kunstvoorwerpen en snuisterijen van allerlei aard. Soms nam zij het zoontje mee, een kind van een jaar of tien, elf, maar meestal ging zij alleen. Verder vermaakte zij zich veel met muziek en op elk concert verscheen mevrouw Walewijn zonder mankeren. De musici logeerden dikwijls te haren huize en het scheen dat zij soms musici, ook buitenlandse, uitnodigde om speciaal voor haar te komen spelen, ja, zij was nog onlangs uit Brussel teruggekeerd met een kwartet. Het sprak vanzelf dat zulke caprices de heer Walewijn duur te staan kwamen.
| |
| |
Hoewel men altijd voorzichtig moet zijn met onbewezen mededelingen, achtte ik deze inlichtingen nuttig omdat zij enigszins verklaarden voor welk doel de heer Walewijn vaak grote bedragen verlangde. Hoe dit zij, een ieder moet weten wat hij doet.
Mijn reisgenoot stapte te Goes uit en niet lang daarna kon ook ik de trein verlaten. Door een jongen liet ik mij de weg wijzen naar de Dam, een rare benaming als men denkt aan het plein in onze stad.
Het was een deftig perceel, het woonhuis van de heer Walewijn. Een heldere dienstbode, met een kleur als een roos, op klompen en de rok opgebonden, die bezig was de stoep te dweilen, legde schielijk een matje voor mij in de gang en liet mij in een voorvertrek, waar kastjes stonden vol met vazen, kannen, pullen, Delfts, Chinees. In de kamer daarnaast, vermoedelijk de woonkamer, hoorde ik een piano en een zangstem. Ik was erop voorbereid dat de notaris nog niet thuis zou zijn en dat ik dus door mevrouw ontvangen zou worden. Het pianospel hield op, een mooie vrouwenstem riep: Laat mijnheer Jonas binnenkomen, gelukkig dat de walvis hem niet gehouden heeft! Nu mag ik wel een aardigheid, maar vergeet niet, ik had nog niet de eer gehad de dame te ontmoeten.
De dienstbode deed de schuifdeuren open en ik trad in een ruime kamer, zeker negen meter lang, met vier hoge vensters die op een lommerrijke tuin uitzagen; weelderig gemeubeld, met veel antiek en kapitale schilderstukken aan de wanden. Mevrouw stond bij de vleugel, een rijzige figuur, gekleed in een japon van zwarte, doffe zijde, zonder ander versiersel dan een gouden kruisje aan de hals. Zij trad mij statig tegemoet en reikte mij de hand of zij mij een gunst bewees, op bevallige manier. Ik moet erkennen dat zij mij van het eerste ogenblik bekoorde. Gitzwart glanzend haar had zij, strak gekamd en in een wrong achter het hoofd gedragen, niet, zoals de mode toen wilde, op de kruin. De kleur van het gezicht was enigszins bleek, maar helder, waarin de grote zwarte ogen fonkelden. Toen ik mijn buiging had gemaakt, glimlachte zij, strekte langzaam de hand uit naar een jongetje dat achter haar stond en zeide met een zangerige stem: Ik heb de eer u onze zoon te presenteren, Daniel Jan Faustus de Moralis Walewijn, bijgenaamd Riket met de kuif, geboren te Middelburg op de eerste april 1882, een guit, mijnheer, een schelm die het ver zal brengen omdat hij gezegend is met de gave van de | |
| |
dans. Ik weet niet hoe u de wereld aanziet, mijnheer Jonas, maar u zal wel toegeven dat het een voordeel is als men dansen kan. Op ritmen het leven door te gaan, dat is de kunst. Nietwaar, waken bij dag, slapen bij nacht, eten, drinken, werken, rusten met een maat, genoegen en verdriet, het heeft alles een ritme. En als men dansen kan, verstaat men de kunst die dingen mooi te doen, dat is de kunst van te leven. U hoef ik het niet te zeggen, mijnheer, dat men zich aan de maten houden moet, niet overdrijven met te veel of te weinig, al mag voor sommigen het leven in meer bewogen maat gaan dan voor anderen. Voor Jantje is het allegro van begin tot einde, en tempestoso misschien voor Pietje. Er zijn uitzonderingen, ah zeker, maar de regel is een beetje andante, bent u dat niet met mij eens?
Ik begreep haar niet volkomen, maar ik knikte en antwoordde: Zeer zeker, mevrouw Walewijn.
Zij reikte mij de hand en zeide: U zal ons nu een genoegen doen, mijnheer Jonas, als u met mij enige maten van dit menuet wil dansen om mijn zoon te leren hoe men elegant de buigingen maakt. De eerste figuur, u kent het wel: tieta-tieta-tie-taa...
Toen ik mij excuseerde dat ik nog nooit gedanst had, keek zij mij een ogenblik stil van verbazing aan en begon toen meewarig te lachen. Maar dan moet u het leren, zeide zij met die stem die mij al had ingepalmd.
En voor ik besefte wat ik deed, had zij mij bij de hand genomen en maakten wij tegenover elkaar enige buigingen. Zij liet mij een der panden van mijn jacquet tussen vinger en duim vasthouden en zeide: Uw rechtervoet bevallig oplichten, met de punt van de schoen zijwaarts, kijk zo. Daarbij toonde zij haar laarsje - een laarsje zoals men in Amsterdam niet ziet, met heel kleine knoopjes -, eveneens een tipje van haar kous, die rozerood was, terwijl men toen algemeen bruin of zwart droeg, meen ik. Zij maakte bewegingen die ik zwierig na moest doen en bij de maten, die zij zachtjes zong, deden wij de danspassen door de kamer. De kleine jongen begon mee te doen, nu eens tegenover zijn moeder, dan weer tegenover mij, terwijl hij met zijn hoge stem de maten telde. Ik moet zeggen dat ik er schik in kreeg, ik had nooit geweten dat dansen zo pleizierig was. En ofschoon ik toen al een neiging tot gezetheid had, geloofde ik dat ik gevoel kreeg voor maten, ik deed mijn best en mocht ook van mevrouw een pluimpje ontvangen.
| |
| |
Dat gaat uitstekend, mijnheer Jonas, zeide zij, ik geloof dat u de moeilijkste dansen leren kan, misschien zelfs de seguedilla. Nu doet u het nog eens over, het hele menuet, samen met Riket, en ik speel erbij.
Zij knoopte een doek van gebloemde zijde los, nam er een gitaar uit, met paarlmoer, en speelde de wijze terwijl de kleine jongen en ik de figuren dansten. Dat jongetje deed de passen en buigingen heel keurig. Hij had een merkwaardig voorkomen en ik begreep nu dat hij Riket werd genoemd wegens een rechtopstaande kuif van koperkleurig blond. Zijn gezicht werd ontsierd door een veel te grote neus, maar hij had dezelfde opvallende ogen als zijn mama, schitterend zwart.
Ik was juist bezig enige maten van de gitaar, die ik niet onthouden had, met de punt van mijn schoen na te tikken op het tapijt, toen de deur geopend werd en de heer Walewijn binnentrad. Hij schudde mij vriendschappelijk de hand en zeide: Dat doet mij genoegen, mijnheer Jonas, dat u dadelijk de geest bij ons in huis begrepen hebt en u zoals mijn vrouw en mijn zoontje met dansen vermaakt.
Hij bood mij een stoel aan, maar mevrouw hield de hand op en zeide: Mijnheer Jonas wil nog even een figuur overdoen, het zou jammer zijn als hij het niet leerde zoals het hoort. Komaan, mijnheer, tieta-tieta-tie-taa... en bij deze tonen weer een buiging, niet al te diep, kijk maar naar Riket. Hoofd rechtop, borst vooruit, jaspanden uitgespreid, als een pauw, statig.
Het was over drieën toen ik hier aankwam en de klok, een rijk vergulde Franse pendule, wees nu over vijf, ik had dus al twee uren gedanst, niet weinig voor iemand die het nooit gedaan had. Maar vermoeid had het mij niet en ik ging nog een kwartiertje met genoegen voort. Daarna verliet mevrouw met de kleine Riket de kamer en de heer Walewijn zette twee antieke karaffen op een tafeltje, de ene met een bruine, de andere met een gele Spaanse wijn. Ik proefde van beide, maar de Ximenes beviel mij het meest. Met een gesprek over koetjes en kalfjes ging een uurtje voorbij, tot de meid kwam zeggen dat er was opgediend.
In de eetkamer zat mevrouw, nu in het lichtrood gekleed en met een witte bloem in het haar gestoken, aan de grote tafel, die sober gedekt was en alleen versierd met een zilveren kandelaar en een vaas met rozen. Ik geneerde mij dat ik er niet aan ge- | |
| |
dacht had mij te verkleden, hoewel ik mijn geklede jas had meegenomen, maar de notaris zat ook in zijn gewone jacquet.
Toen wij zaten, zeide mevrouw: Riket, zeg je gebed, maar denk eraan, con espressione. Een gebed is geen lesje van de school.
Die eigenaardigheid van mevrouw, om uitdrukkingen aan de muziek ontleend te gebruiken, merkte ik meer op. Bijvoorbeeld, toen aan het dessert de jongen schrokkig snoepte en een vraag van zijn vader niet gehoord had, zeide zij: Riket, antwoord papa en zonder jokken, adagio non troppo.
Zij bracht alles met de muziek in verband.
Ik had gehoopt het onderhoud met de heer Walewijn in de avond te hebben. Maar mevrouw nodigde mij uit naar de woonkamer, waar zij mij de schoonheid van enige kunstvoorwerpen zou laten zien. Het was inderdaad merkwaardig wat zij mij toonde en de tijd ging snel, gedurig met het zangerig geluid van haar stem in mijn oren. Walewijn, in een fauteuil met een sigaar, schouwde glimlachend toe.
Ik kan maar vluchtig aanduiden welke voorwerpen ik zag, er waren er zo veel en in zo onverwachte verscheidenheid, dat ik er geen volledige opsomming van kan geven. Zoals de notaris zeide, zijn vrouw verzamelde alles wat zij mooi vond en zij had een ruime belangstelling voor allerlei, voorwerpen van kunst niet alleen, vazen, borden, beeldjes, prenten, kristal, brons, ivoor, cloisonné; ook merkwaardigheden van de natuurlijke historie, schelpen, koralen, gesteenten, opgezette vlinders, veren van vogels, gedroogde bladeren; daarbij weefsels van zijde en fluweel, kostbaar kantwerk. Laat ik erbij voegen dat de gastheer mij twee soorten van voortreffelijke bourgogne liet proeven, waarvan ik vooral de Montrachet zo zeer bewonderde, dat ik mij voornam er een paar ankers van te bestellen, en men begrijpt hoe het mij speet dat de avond zo snel voorbijging.
Voor wij ons te ruste begaven, nam mevrouw nog even de gitaar op en zong een paar liederen, die ik niet meer weet. Eén herinner ik mij, in het Spaans, dat zij voor mij vertaalde: De wereld is een dansfeest en wie niet danst een domoor - un tonto.
Misschien had ik te veel van de Montrachet gebruikt, want in mijn kamer merkte ik dat ik opgewonden was. Terwijl ik de vele zonderlinge voorwerpen bekeek, die er op de kastjes stonden, alweer vaasjes, beeldjes, kommetjes, voelde ik nog steeds de maten van het tieta-tieta in mijn voeten en bij het ontkleden | |
| |
probeerde ik of ik de pasjes nog kende. Ik dacht nu heel anders over de avonturier De Moralis Orellana en kon mij levendig voorstellen hoe de notaris door de stem en de dans van mevrouw Isabella betoverd werd. Had ik haar ontmoet toen zij nog vrij was, wie weet wat ik gedaan zou hebben.
Intussen hadden wij het onderhoud, waarvoor ik gekomen was, nog niet gehad. Morgen was het zondag en op die dag behandel ik uit principe niet gaarne zaken. Evenwel, men moet, dacht ik, als de nood wetten breekt, van zijn principes weten af te stappen.
Ik kwam laat beneden, ik zat alleen aan het ontbijt, want de heer Walewijn was naar de kerk en mevrouw liet zich verontschuldigen.
Voor de koffie werden de zaken behandeld, wij bereikten al gauw akkoord tot wederzijds genoegen. De notaris verklaarde mij openhartig waaruit de grote behoefte aan middelen voortsproot, maar van soliditeit werd ik degelijk overtuigd. Zijn fortuin was groter dan wij vermoed hadden.
In de middag, bij prachtig zomerweer, maakten wij een rijtoer door Walcheren. In de landauer naast mij gezeten, onderhield mevrouw mij op charmante wijze en ik had de gelegenheid op te merken dat het jongetje veel weg had van zijn mama, want dikwijls wanneer zij een aardigheid gezegd had, liet hij er een andere op volgen. Toen zij mij naar mijn voornaam gevraagd had, trok zij een gezicht bij het horen ervan: Abel. Zij zeide: U weet wel dat een naam een voorteken is. En werd Abel niet doodgeslagen? Waarop Riket dadelijk met een ernstig gezicht inviel: U mag mijnheer niet bang maken, mama.
Zij vervolgde: Ik geloof daar sterk aan. Daarom zie ik de toekomst van onze jongen hoopvol in. Daniel heet hij voor de wijsheid, Jan voor de rondborstigheid, Faustus voor het succes, De Moralis voor de goede zede en het fatsoen, en dat hij een waardig figuur zal maken, daar is zijn afkomst waarborg voor. Een van zijn voorvaderen was de conquistador Orellana. En Walewijn, wat dat beduidt? C'est l'amour, monsieur, le grand et le petit amour, et je vous dis qu'il l'aura en abondance.
Bij deze woorden staarde haar echtgenoot met een ernstige maar zachte uitdrukking over de korenvelden.
Ik hoop dat hij de maat kan houden, ging zij voort. U weet hoe het die ridder verging, op de wijze van de credo gezongen:
| |
| |
Heer Halewijn zong een liedeke klein,
Al wie het hoorde wou bij hem zijn...
Ook de koningsdochter Lucinje wou bij hem zijn en het eindigde in treurspel:
Daar werd gemaakt een groot banket,
Het hoofd werd op de tafel gezet...
Bij deze woorden draaide de heer Walewijn lachend een krul aan zijn rode knevel.
En Riket vroeg: Wie zijn hoofd, van Lucinje of van de ridder?
Met de laatste trein vertrok ik, de melodieuze stem en de dansritmen van mevrouw Isabella nog in de oren: tieta-tieta...
In Breda werd ik eveneens zeer gul ontvangen, maar dat is een andere geschiedenis. De volgende avond verzuimde ik de trein, zodat ik eerst dinsdagmorgen op kantoor terugkeerde. Ook in Breda weet men van dansen en van goede wijn.
Het was een nuttig en tevens aangenaam uitstapje geweest en ik moest nog zo vaak aan dat tieta denken dat ik het weleens in mijn eentje zong.
|
|