wie zal zeggen wat het lot van een strooien hoed het volgend seizoen zal zijn? De zomergast mijmert al over andere klederen, over nieuwe zaken. En toch overvalt hem nog die dag van de eenendertigste. De valiezen kunnen niet haastig genoeg gepakt worden, hoe eerder men aan het station is hoe beter; men moet er lang in de rij staan, men moet geduld hebben omdat er toch niets aan te doen is, maar met dat al verwenst men elkaar en vraagt men zich af waarom in 's hemelsnaam iedereen op deze dag moet reizen. In de trein zijn zo veel ongemakken van de samenhoping en de benauwdheid dat nog maar weinigen christelijk over hun naasten kunnen denken. En iedereen verwondert zich erover dat de vakantie niet beter is bepaald, dat zij niet eerder eindigt, desnoods later, maar juist op de eenendertigste. Waarom?
Na deze dag ziet men in de zeeplaatsen van Italië geen vakantiegangers meer. Sommigen, door geen werk geroepen, moeten nog naar de bergen voor een kuur, maar dat is geen genoegen meer.
En wie op de eerste september in die zeeplaatsen komt, vindt ze plotseling veranderd. De inwoners verademen. Het feest is gedaan, de vreemde is weg met zijn verbazing over dingen die hier heel gewoon zijn. De ingezetene heeft zijn rechten terug op zijn eigen vis, zijn eigen ooft, hij kan weer rustig met de buren praten en kibbelen zonder afgeleid te worden door de manieren uit de stad. En op degeen die nu nog komt, nu de balzaal gesloten is en de fanfare niet meer speelt, hoeft hij geen acht te slaan, dat is een zonderling, dat is een Engelsman.
Nu is het vermaak gedaan, de pret, de zottigheid en het gekeuvel waar de mens voor zijn vakantie behoefte aan schijnt te hebben, want september mag in de stad nog wat kermis geven, aan zee is dat niet mogelijk. Hier is het duidelijk te merken dat de zomer rust wil hebben en wie het vaak gezien heeft, weet ook waarom, maar dat is een zorg die oktober aangaat.
Voorlopig, tenminste tot de zon in de Weegschaal komt, zal september die rust ook geven, een hemel waar in de ochtend en in de namiddag dunne wolkjes zweven, een verscholen horizon waar geen wind of regen dreigt, veel sterreloze avonden waarin de geluiden zacht maar helder klinken. De dag verschijnt door een nevel, die de grenzen van aarde, zee en lucht slechts vermoeden doet, die weldra begint te glanzen als een paarl, te tintelen