| |
| |
| |
De zomerreis
Toen de Gele Keizer lusteloos was geworden en vaal van aangezicht, sprak hij: ‘Mijn kwaal komt van te veel zorg aan mijzelf en de stoornissen van de staat komen van overdadige regeling.’ Toen verliet hij zijn paleis, nam intrek in een nederige woning in de gaarde en ontdeed zich van aardse behoeften en begeerten.
Dit was de oorspronkelijke wijsheid van de vakantie. En het Kasteel van Geneugten, waar geen zorg bestaat over voor- of nadeel, geen streven en botsen om belang, waar men een ogenblik vergeten mag dat de levensdagen voortgaan naar een einde, is een oud en geliefd droombeeld. Ieder mens heeft er soms naar verlangd en ernaar gezocht, weinige hebben ooit iets gevonden dat er gelijkenis van had, het was immers een kasteel van de verbeelding. En bovendien was in de tijden, toen het aards geluk alleen door machtigen bereikt mocht worden, zelfs het zoeken naar zulk een oord een weelde te hoog voor de geringe man.
Wanneer in de middeleeuwen een hertog veel gestreden had voor zijn heerschappij en daarvoor betaald met stramheid der ledematen, met de kwade vochten van de ouderdom, rieden zijn artsen hem heul te zoeken van het water, volgens sommige geleerden der oudheid het mildste der elementen. Dan legde hij wantrouwend zijn staf in de hand van zijn hofmeier en reed met de stoet van burchtdienaren en beladen lastdieren vele dagen naar Aken of naar Vichy. Daar lag hij in zijn tent, denkend aan zijn vijanden, door schildknapen bewaakt; hij at niet van rund of schaap, maar van zalm en forel, hij dronk van het water dat een geheime kracht bezat. Zijn knapen deden hem de hemden van ijzer en van leder af, zijn dienstmaagden wiesen en wreven zijn onbeschermd lichaam met het water. En hoe groot zou de baat ook voor zijn hart geweest zijn als de artsen hem bovendien geraden hadden alle boden uit burcht of stad te laten hangen, want zonder hen, die de vrees en de achterdocht, de knagende zorgen van de wereld ginder onderhielden, had het water volkomen zijn heilzame werking kunnen tonen. Maar zulk een hertog, ofschoon zijn kwaal kennende, handelde niet zoals die | |
| |
Chinese vorst, zijn kroon en zijn rijkdommen bleven hem meer waard dan de welstand van zijn geest.
Later, toen allengs de oppermacht van alleenheersers verviel, toen het eertijds horig volk door arbeid en sluwheid rechten had veroverd, eigenden ook hofbeambten en zelfs gemeen geboren poorters zich de weelde van een verpozing toe. Het aards geluk telde in de Renaissance meer dan vroeger. De burgers, binnen een generatie rijk geworden, lachten om het schrikbeeld van de hel waar hun vaderen mee gedreigd waren, zij eisten genot van de korte spanne tussen wieg en graf, veel genot van alle soort, veel bevrediging voor de hongerige zinnen. Een ieder, zelfs de gildeknecht, sliep in een bed en at van een bord. Een ieder at tarwebrood en ossevlees in plaats van rapen en uien zoals de grootvader deed. De welgestelden, de edelman die zijn erfenis verteerde, de koopman, die zijn zilveren munten bij zakken vol bewaarde, hadden voor de maaltijd aan twee kippen, gepeperd en gevuld, nauwelijks genoeg. Hun vrouwen, zwaar in brokaat gedost en gehuld in een wolk van muskus, werden bol gevormd van pastei en suikerwerk in ruim gewicht. En wanneer neus en mond en maag verzadigd waren en vermoeid, wanneer de chirurgijn het overtollig bloed had afgetapt en desondanks de zwelgerij bleef drukken, dan werden de geschilderde koffers vol gepakt, de degens scherp geslepen voor de struikrovers, en reed de heer met zijn vrouw, met kok en knecht en maagd, naar de baden. In Oostenrijk, in Zwitserland, in verscheidene streken van Zuid-Duitsland vond hij badplaatsen befaamd voor hun heilzaamheid. Rondom de rechthoekige vijver, twaalf el lang en vijf el breed, stonden de tenten. Daar trokken zij al hun klederen uit, indien zij te krank waren het zelf te doen hielpen de bedienden. De zede van de zestiende eeuw eiste geen schaamte over naaktheid wanneer men in de badvijver ging staan om van een kwaal verlost te worden. Men speelde met het water en bevochtigde soms het hoofd, men keek naar de anderen. Wie door jicht of uitslag werd gekweld vouwde de handen en bad, wie de verkwikking over zich voelde komen, schertste met zijn gade of met andere gasten. Op de oever werden zij snel drooggewreven en bediend met gekruide wijnen en gebak. De edelman, de wisselaar vond hier ook dezelfde verzadiging en hetzelfde vermaak als thuis, maar nochtans vernieuwd door het gezonde bad, hij luierde tot des avonds toe onder de oliepitten,
| |
| |
hij danste de corrente bij vedel en hobo, hij klonk met de roemers en hij drentelde langs de heesters met de schone wier echtgenoot zijn vermaak zocht bij kaarten en dobbelstenen. De jicht, de jeuk, de kriewel op de maag scheen inderdaad veel minder te kwellen wanneer hij huiswaarts trok.
In Italië, waar de traditie van Rome leefde, kende men al eerder de keurigste zomergenoegens. De koopheren van Venetië hadden hun lustverblijven en tuinen op de eilanden in de lagunen. Daar ontvingen zij hun gasten, evenals zij vermoeid van het rekenwerk of de staatkunst, en om de lange dagen van het speelseizoen te sieren nodigden zij ook geestige priesters, geleerden, dichters, schilders. Na de morgenvaart over het blinkend watervlak zaten zij onder de laurieren met het spel dat aan de hoven geliefd was, het discorso over een vastgesteld onderwerp. De gastvrouw, koningin van het gezelschap wier oordeel besliste, wees een ieder zijn beurt en taak, hetzij om de liefde, de faam, de rijkdom te prijzen, hetzij te laken, naar het illuster voorbeeld van de kardinaal Bembo. De meningen werden uitgesproken in milde taal, bevallig en aangenaam, zoals de hitte en het licht getemperd door het loof, zoals de zomerklederen koel en zacht, een elk wist dat het seizoen van genietingen te kort zou duren om elkander te hinderen met bittere of wrange woorden.
De bankiers, de lakenkopers van Florence reden naar hun villa's op de heuvelen van Toscane, verscholen achter cipressen en populieren, en zij deden hetzelfde spel, met de zin voor sier en de geestigheid die daar inheems zijn. Zij spraken over Plato, zij lazen elkander hun sonnetten voor, een luitspeler liet de liederen horen die hij aan het hof van Ferrara had gehoord, zij vergeleken spijzen en wijnen der andere landstreken met de hunne. De stralende dagen, de groene bomen en soms een onweder met weldadige regen vaagden alle ergernis over dwaasheid en onrecht weg, alle teleurstelling over bedrog of verloren geld, en wanneer de knechts de paarden weer zadelden voor de terugtocht naar de stad, hadden die heren en die vrouwen dezelfde glimlach van een Mercurius die onder de wingerd stond.
De machtige, wie de zwaardere zorgen van de staat wachtten, met de listen en tegenlisten die meer werk van de geest vorderden dan de handel, kon de rustpoos verlengen met de frisse maand september. De genoegens van de herfst waren voor de groten. Dat seizoen, wanneer de blauwe hemel zich tooit met stapels | |
| |
ronde wolken, de lucht een geur krijgt van de rijpende druif en het gelend blad, verlangt een inspanning van het lichaam die het kracht en lenigheid geeft, de scherpe blik om naar het wild te turen, buigzame lendenen voor de zadel. Maar de jacht was een vermaak dat voortgezet kon worden tot lang in de tijd voor het werk en de verstandige heer, die de maat van ledigheid in acht nam, beval kort na Sint-Michiel het maal ten afscheid van de zomerrust te bereiden. Dan vertrok hij vroeg in de morgen en in de namiddag, in de rode zonnegloed over zijn stad, hoorde hij weer zijn raadsheren en gezanten.
Ver reisde men nog niet om de zomerlust te zoeken, maar allengs werden de afstanden groter. Toen mensen van mindere rang en zelfs onedelen het voorbeeld der aanzienlijken volgden en in dezelfde streek een lusthuis bouwden, trokken deze verder, misschien om te voorkomen dat de bekende gezichten van vleiers en gunstzoekers aan bekende ergernissen zouden herinneren. Er was een tijd dat Franse koningen de rust al vonden in Vincennes. Voor Catherina de Medicis en voor Diane de Poitiers moesten er kastelen gebouwd worden verder van Parijs, in het land van Tours, kastelen steeds groter en prachtiger dan de vorige, ruim genoeg voor het steeds talrijker staatsiegevolg. Toenmaals al kreeg de zomertrek der groten de onrust van een vlucht uit de weelde en de verdorvenheden van het ene oord naar die van het andere. De koning en de koningin lieten de oude gunstelingen ginds, brachten nieuwe hier en het spel der kuiperijen van de Tuileries werd voortgezet in Blois of in Amboise door andere spelers. Hoe weinig kan Catherine de Medicis, in de dagen toen haar sluwheid door scherper sluwheid overtroffen werd, van landelijke genoegens in Chaumont genoten hebben. Achter de dikke muren in een donker vertrek met vensters waardoor zij alleen de toppen der bomen kon zien, zat zij met haar astroloog die voor haar moest lezen wat haar in de toekomst wachtte aan onrust en teleurstelling, dolk of gif. Het waren prachtige kastelen aan de Loire, rijk van wandtapijten en luchters, maar de vorsten die er verbleven waren zo dom geweest zich niet van hun lasten te bevrijden. Zij eisten ook te veel van het genot, zij hadden de woningen niet gebouwd als tenten voor een snel vlietend seizoen, maar tot een vaste woonplaats van geneugten.
Een eeuw of zo later hadden ook de pachters van de tollen,
| |
| |
mensen vroeger goed genoeg om het goud te vergaderen en te leveren, hun kastelen in diezelfde streek. Chenonceaux behoorde niet meer aan een gebieder, maar aan een rekenaar. Vele lusthuizen verrezen in de achttiende eeuw, nog altijd pralend met de naam kasteel, hoewel zij daar zomin op geleken als een salet op een wapenzaal. De luchters waren niet meer van koper, maar van kristal, in plaats van hobo en luit klonken nu spinet en gitaar.
De financier, vermoeid van de beledigingen van zijn vorst en van de verwensingen der cijnsplichtigen, kwam gereden in een karos met krullen en guirlanden gesierd. De eerste nacht al, onder zijden dekens en bij het geruis van het beekje onder het venster, wilde de slaap zich evenmin over hem ontfermen als in de stad. En hij zuchtte en hij mijmerde dat de nachtegaal, die goud noch juwelen bezat, gelukkiger was dan het mensenkind. En dan werd zijn kasteel vol gasten, de vriendinnen hoog gekapt en met satijn geschoeid, de vrienden van de zoon, deugnieten en rekels, nachtmerries van kledermaker en parfumeur. Dan waren de koks en hun maats van de ochtend tot de avond in de weer. Dan waren het feesten, des middags zodra men van het bed was opgestaan, in de rozengalerijen van het park, de lakeien aandravend met de zilveren schalen. De paren drentelden hier en daar, de duiven of de vissen voederend, met betuigingen van genegenheid die geen van beiden geloofde, of zij gezongen of gefluisterd werden; anderen vermeiden zich met het balspel op de boulingrin of met de schommel tussen de seringen, in afwachting van de zoeter spelen van de schemer en het duister. Wanneer de lampjes aangestoken waren, weinige maar omdat kant en zijde fraaier blonken in het vage licht, begon de gitaar te trillen, de tenor te smachten naar de halvemaan, en de avond klonk voor die zotte oren welluidend van gefluister en onderdrukte kreetjes. De financier, die zich een stoïcijn achtte omdat hij in lichtzinnigheid geen behagen meer kon scheppen, haalde de schouders op en ging naar zijn slaappoeders en zijn bed; de jongelieden, die zich volgers van Epicurus noemden, schaarden zich tot het menuet, en zij tripten en schreden, voorwaarts, achterwaarts, om en om, en zij veegden zich de voorhoofden en gaapten, tot de man met de gitaar het hoofd op de borst liet vallen. Wanneer dan de nachtegaal eindelijk de stilte hoorde, lag de bejaarde te woelen met zijn peluw, telkens opschrikkend van de cijfers die voor hem dansten, en de jonkman, die van vermoeienis | |
| |
niet eens de pruik had afgedaan noch de kaars uitgeblazen, sliep terwijl zijn geest glimlachte tegen de zaligheden van Cythère.
En iedere dag van zulk een zomer gaf zulk een feest, overdaad voor hem wie ledigheid gebaat zou hebben, voor hem ook die in de stad al genoeg genoot van lonk en gestolen kus.
In andere landen vond men de zomervermaken der Fransen al te wuft. Wel waren in Engeland en in Nederland de heren, wanneer zij tussen juni en september verpozing behoefden van de vermoeienissen van regering of handel, niet meer zo rechtzinnig als hun vaderen, maar in het waardig besef van decency en van fatsoen achtten zij de lichtzinnigheid van hun Franse gelijken verdorvenheid en wickedness. Een kasteel, waar het feest van de zomer gevierd werd op de muziek van Kythera, zou men in heel Engeland niet gevonden hebben, noch in de Hollandse gewesten.
Wanneer een vastgestelde datum een einde had gemaakt aan de season in Londen en de mensen, die een blazoen droegen, de stad verlieten, werd het in de City stiller, alsof ook de handel rust nodig had. De koopman trof in het koffiehuis minder vrienden, hij hoorde geen nieuwtjes en geen toekomstige prijzen, en het scheen of de stijfheid in de gewrichten ook hem meer begon te hinderen. Dus nam ook hij vakantie. In zijn landhuis aan de Theems gebruikte hij het ontbijt zonder zich te haasten, hij las de nieuwstijdingen op zijn gemak, hij wandelde met zijn goede vrouw door de boomgaard en de moestuin, hier en daar sweet lavender voor haar plukkend. Aan het middagmaal, met de vicar en de squire te gast, toonde hij zijn vaardigheid in het voorsnijden en hij schonk zijn oudste portwijn. In de windloze uren van de namiddag speelden de heren een partij bowling op het grasveld. En zo ging in dat degelijke huis iedere dag in kalmte en en welgedaanheid tot die koopman, een paar pond zwaarder, terug moest naar kantoor.
Maar de swags en de bucks, waar de Spectator en Sheridan van vertelden, kenden wel ondeugender genoegens en naar Bath gingen zij niet alleen om van reumatiek te genezen. Daar vonden zij herbergen waar de dis uitnemend verzorgd werd en waar de kaarsen brandden tot de dageraad. De vingers werden er geoefend in het schudden van de kaarten, het toeschuiven van de goudstukken en menige vader, met hoofdpijn aan het late ontbijt, verloor er weer zijn goede luim door een briefje, meldend dat zijn dochter haar lot aan de hand van een moedige, maar | |
| |
onbemiddelde luitenant had toevertrouwd. Hij leerde dat Bath een kostbaar oord kon zijn als men er zoons en dochters bracht, die trouwens nog over geen kwaal van de lever te klagen hadden.
Eerzaam en gepast genoten in de Verenigde Provinciën de welgestelden hun dagen van rust. Hier heerste geen Afrodite en geen Pan over de zomeridylle en het liefelijk Arcadia was er niet meer dan het waanbeeld van een dwaas die Franse boeken had gelezen. Wanneer in Amsterdam de gracht begon te rieken en de luiken gesloten moesten blijven om het verschieten der stoffage te voorkomen, gedacht de koopman zijn zomerverblijf, geen villa of kasteel, maar gewoon buitenplaats genoemd. Hemzelf gunde de beurs met haar wisselvalligheden geen langdurige afwezigheid, vrouw en kinderen echter behoorden van de zuivere landlucht te genieten. Zij reden in de koets of zij voeren met de schuit. De naam aan het hoge hek gaf volkomen aan wat er van de zomer verwacht werd: Weltevreden, Sorgh-Vlied, Rust-Oord, Eendragt. Na een dag van aangenaam tijdverdrijf, door de jongelieden met bal, hengel of schuitje doorgebracht, door de ouderen op een bank bij de zonnewijzer of de geschoren haag met de Oprechte Haarlemmer en borduurwerk, zat het gezin rondom de tafel en de theestoof, even gelijk als in de stad, maar hier voer een koelte door het ritselend loof, de zwaluwen scheerden rondom en de Vecht spiegelde vreedzaam knotwilgen en wolken. Het buitenbrood en de buitenmelk hadden een gezonde smaak en de vader vond dat zijn kanaster in de buitenlucht geuriger brandde. Het was ook niet zo erg of er regen viel op twintig dagen van de maand augustus, integendeel, framboos en kruisbes smaakten beter van de natte struik. En wie zou kniezen dat er vuur aangestoken werd om het vochtig beddegoed te drogen? De kinderen hadden pret genoeg met het kienspel en de vader kon op een regendag buiten meer op zijn gemak de kans van obligaties rekenen dan te midden der beslommeringen van het kantoor. Op Buitenzorg vlood de zomer even snel als op Sans Souci.
In de negentiende eeuw ging de reis voor het genoegen zelfs buiten het eigen land. Het scheen of na de langdurige oorlogen de Engelsen behoefte kregen het divertissement der Fransen te leren kennen. Menigeen telde de ongemakken niet van een tocht eerst per coach tot Dover, dan per pakketschip tot Calais en verder per diligence, want in Parijs wachtten vermakelijkheden die | |
| |
alle spleen konden doen vergeten. Men kon er een rijpaard huren van een verarmde markies, men kon er duelleren met Italiaanse meesters op de degen. De dames kochten er de grilligste modellen waar Londen verbaasd van zou zijn, de heren zagen er de ondeugendste avonturen die hun in de club de reputatie gaven een beau te zijn, een Brummel. Een roerige vakantie, vol van verzadiging en vermoeienis, schonk soms niet minder verkwikking dan een rustige. Maar Parijs heette een Babylon en zij die daar het genoegen durfden zoeken waren nog maar de voortrekkers van het toerisme.
De degelijke Engelsman bleef in zijn land. Bath behoorde tot de pruikentijd en andere herstellingsoorden hadden een naam gekregen, Tunbridge, Leamington. In de tijd van Dickens begon men ook te geloven aan de heilzaamheid van de zeewind, zelfs van een bad in het zoute water. Brighton werd een der eerste zeebadplaatsen. The Olde Ship Hotel, dat er nog altijd staat, herbergde de heren in blauwe jassen met koperen knopen, de dames met crinoline, die er genezing kwamen zoeken van hoest of nieskoorts en nachtrust bij het klankrijk gebruis van de golven op de steentjes. Als het zeer warm was gingen zij ook wel in zee, een eindweegs buiten het oog der wandelaars, de mannen aan deze zijde van de stad en aan de andere de vrouwen, met badrokken tot de voeten, de onberispelijke ook met kousen. Hoewel men slechts kort de ruwheid der golven verdragen kon vereiste zulk een zeebad een ganse morgen wegens het toilet ervoor en erna. Daar Brighton behalve de lucht niets te bieden had oefende men zich van dinner tot na supper met de kaarten, waarbij thee en whisky er de lust in hielden.
Trouwens, het kaartspel werd het voornaamste genoegen waarmede men de tijd verdreef in de Engelse zomeroorden die tussen '70 en '80 in trek kwamen, de zogenaamde Hydropathic of Spa Hotels, alle ingericht voor mensen van middelbare leeftijd die klaagden over een der kwalen in de advertentie genoemd. Alle bronwateren van Europa zowel als ieder merk bourgogne, port en madera vond men daar voorradig, de voeding werd er met milde hand verzorgd zodat geen enkele gast er mager hoefde te worden. Maar hoe zwaar ook de maaltijd, hoeveel kranten, brieven, gesprekken over podagra, over het weer, de dagen zouden niet gevuld geweest zijn zonder het verlossend kaartspel.
Het continent had reeds lang een groter verscheidenheid van | |
| |
tijdverdrijven voor het seizoen. Wel was er geen badplaats waar de kaart niet op een of andere wijze gehuldigd werd, maar zij had hier een verleidelijkheid eer het gewin eigen dan het spel. Wie een zwaarlijvige groothertog van nabij wilde zien of wie de pick van de mode, alleen voor uitverkorenen bestemd, wilde volgen, kon voor zijn jicht geen beter middel kiezen dan de warme bronnen van Baden-Baden. Des morgens en des middags, na zijn beker water, slenterde hij langs de allee. Daar zag hij, stipt op tijd, achtereenvolgens het vierspan van zijn doorluchtigheid voorbijrijden; een Russische minister, wiens avonturen legio waren, op een Trakhener appelschimmel; de vermaarde actrice in haar calèche, met haar collier van paarlen. Daar hoorde hij de jongste geruchten over de bedoelingen van Berlijn, de listen van Wenen, en hij lachte onbedaarlijk over de anekdoten van lord Thingumbob. Maar dan bleef er geen andere afleiding dan de groene tafel met de kaarten. En hier waren de shillings, die met echtgenote en verwanten in de Hydropathic tot inzet dienden, niet op hun plaats, hij moest het stapeltje louis naast zich hebben en het boekje voor een i.o.u. Het was meer aan de kaarten te danken dan aan de aanschouwing van gekroonde hoofden en diplomaten dat de zomer snel voorbijging en, of het verbeelding was of feit, wat deed het ertoe, men stapte zonder pijn van ledematen en spieren in de koets die naar de ijzeren spoorweg voerde. Wel had de zomerkuur meer gekost dan men gedacht had, een ieder zat onderweg al te rekenen, een ieder, ook het gekroonde hoofd. Het was nu eenmaal zo dat voor zorgeloosheid betaald moest worden.
Omtrent die tijd had men ook in Nederland ijzeren spoorwegen waarlangs men buiten de grens verademing kon zoeken. Een bankier of een burgemeester, die zijn gezin voor de afwisseling eens het buitenland wilde laten zien, kon van Amsterdam of van 's-Gravenhage via Utrecht naar Duitsland reizen. Aangezien men te Arnhem te laat aankwam om de reis voort te zetten met een spoortrein, die aansloot op een andere spoortrein in Duitsland, moesten zij daar overnachten. Het spoortreintje, dat dan van Nijmegen voerde naar het uitverkoren Bad Cleve, was samengesteld uit zeer kleine, ongeriefelijke wagens, zeer laag en benauwd; het stond vaak stil en geen enkele reiziger, het hoofd buiten stekende, kon daar de reden van ontdekken. Men vond het onaangenaam. Buiten zongen de krekels en de lucht | |
| |
rook naar hooi. De banken waren zo smal dat men niet anders dan recht kon zitten en vooral bij een oponthoud voelde men hoe hard de wanden waren. Bovendien werd, wanneer de trein stilstond, de zinken bedekking van de wagen gloeiend heet door de blakerende zon. Men kon ook niet allen tegelijk gebogen voor het raampje staan om koelte en er waren altijd egoïsten die meer plaats innamen dan hun toekwam of door hun brede gestalte alle toevoer van lucht door het raampje belemmerden. Het was begrijpelijk dat de kinderen lastig werden van de warmte, men kon ze niet ieder ogenblik beknorren. Maar een ieder schepte moed wanneer, na herhaald en langdurig fluiten, de trein zich met een schok in beweging zette. In de namiddag kwam men te Bad Cleve, waar men alles, het station, de straten, de winkels, veel kleiner vond dan men gedacht had. Het brood en de ham smaakten echter goed en de Duitse taal klonk niet onverstaanbaar. Waarom Cleve een badplaats genoemd werd was niet duidelijk. Hoe het zij, men kon er naar hartelust genieten van het bos, zo groot dat er voor de kinderen gevaar bestond om te verdwalen, een bos waar het wemelde van duiven en zangvogels, waar men, heel stil op het mos gezeten, soms een hert uit het eikeloof zag komen. In die dagen was de zin voor poëzie onder burgemeesters en makelaars meer verbreid dan tegenwoordig en zij achtten het niet beneden hun waardigheid vrouw en kinderen uit een bundel gedichten van Spandau voor te lezen, noch zelf de pen te hanteren om de natuur te bezingen. Of wel zij zaten des avonds met andere Amsterdammers onder het prieel bij een glas Liebfraumilch de nieuwstijdingen te bespreken. Thans, met de spoorwegen, werd het nieuws veel sneller verspreid dan enkele jaren tevoren toen de Koninklijke Nederlandse Paardenposte rij, hoe goed ook ingericht, toch vaak tekortkomingen had. Daar, op vreemde bodem, in de avondkoelte en de stilte, kwam er in het hart van die heren een welwillendheid in het oordeel, zij gaven elkander toe dat er in het vaderland menige zaak te veel gegispt werd, te weinig geprezen.
Die eerste badplaats buiten de grens was inderdaad een heerlijk rustoord. Misschien zijn er nog grootvaders en grootmoeders die in het bos van Cleve gespeeld hebben en glimlachen bij de herinnering. De bomen staan er nog met hun naam in de stam gesneden, maar veel groter.
| |
| |
Het behoeft niet gezegd te worden dat de spoortrein en de stoomboot het reizen voor ontspanning bevorderd hebben. Tot voor een halve eeuw konden alleen rijke lieden zich veroorloven hun kracht te vernieuwen door verandering van lucht en spijs, maar de ontwikkeling der vervoermiddelen stelde in toenemende mate ook lieden met een klein, en zelfs zonder vermogen daartoe in staat. En hoe meer mensen van geringe stand een zomerreis konden ondernemen, zo verder trokken de aanzienlijken en de welgestelden voor de hunne.
Omstreeks 1880 reisde een gezeten Nederlander nog niet verder dan de beroemde oorden van de Rijn. Menigeen haalt thans de schouders op over zulk een onbeduidend tochtje langs de Lorelei, waar zelfs de uilen zijn verdwenen door ergernis over een bekend lied, gezongen door een iegelijk die er voorbijvoer, maar er was een tijd dat zulk een speelreis een grote bekoring had. De ambtenaar of de rentenier, in Nederland geboren, was toenmaals, in het algemeen gesproken, niet romantisch van nature. Toch kon hij, wanneer hij op de raderboot staande voor het eerst de steile oevers van de rivier zag, de bocht en de rots, in zijn hart een aandoening voelen trillen die daar tot dusver onbekend was, en daar hij het lied kende opende hij de mond voor zang en stemde in met het koor der reisgenoten. Na twee coupletten werd hij een zonderlinge ontroering gewaar, of hij iets weg moest slikken. Wat het was kon hij niet zeggen, maar van dat ogenblik vond hij dat het niet zo belachelijk was van een nimf te praten. Hoewel zulk een wezen natuurlijk onbestaanbaar was, begreep hij toch dat men het woord gebruikte om iets, dat ontroerde, uit te drukken, en dit was voor hem en zijn nakomelingen een grote vordering. Wie terugkeerde van zijn zomergenoegen aan de Rijn, droeg niet alleen de herinnering mee aan een voortreffelijke drank, maar ook een zaadje van de romantiek.
De spoortreinen gingen sneller, zonder oponthoud aan de kleine dorpen, de wagens werden gerieflijker. En de welgestelden, die het in de streken van Rijn en Moezel te druk van landgenoten vonden, trokken zuidelijker, tot voorbij het Zwarte Woud. Zij kwamen in Zwitserland, reeds ontdekt door de ondernemende Engelsen, die er goede hotels hadden laten inrichten in mooi gelegen dorpen, thans Kurorte geheten. Het wordt misschien nog niet genoeg beseft hoe grote gevolgen de ontdek- | |
| |
king van Zwitserland gehad heeft voor de gezondheid voor vele volkeren van Europa. In het begin waren het nog maar enkelen die in een klein dorp, zonder enige vermakelijkheid, bij het eindeloos gebruis van een waterval de zegen van de slaap terugontvingen. Een wandeling, langzaam stijgend over de bergweiden, waar in de verte wat koeien klingelden, verkwikte de adem; een stuk brood met honing, gegeten met grote happen, verzadigde beter dan de vervelende gerechten thuis. Maar allengs brachten de treinen er meer, honderden iedere dag, die van Bazel verder reisden langs dalen en bergpassen en evenals de Zwitsers geestdriftig wezen naar de grootse toppen, glinsterend in witte pracht, waar geen boom meer stond. Wandelen en klimmen, dat was al de ontspanning die er toen te vinden was; de benen kregen kracht van de steilte, de ogen helderheid van het schouwen in de hoogte. Zwitserland zag in de zomer duizenden dankbare, blijde gasten en vele stadjes en dorpen, destijds slapend met hun oude huizen en kleine winkels, kregen splinternieuwe welvaart en een beroemde naam.
Maar de aanzienlijksten en de rijksten hadden weer een ander oord gevonden toen voor hen dat land wegens de menigte zijn aantrekkelijkheid verloor. Dat was een klein, maar koninklijk paradijs, waar de gemene man niet komen kon omdat het zomergenoegen er in de winter werd geschonken. De allersnelste treinen, ingericht als hotels, luxe-express, voerden er uit de koude streken binnen een etmaal de bloem der miljonairs aan, vorsten zowel als machtige veehouders en fabrikanten wier stem gehoord werd in de heerschappij der wereld. Zij kwamen er omdat niets meer hielp tegen hun beslommeringen. Ook de welgeborene die er de brui van had gegeven, hetzij van het slechte weer in zijn vaderland, hetzij van tegenspoed in erfenis of huwelijksleven, reisde naar Monaco, een vorstendom dat een paleis was van de ene grens tot de andere. Het eerste dat hij daar opmerkte was de gedempte toon, het zwijgen. De zon zelf praalde er overtogen van een gulden waas. De palmen wuifden er voorzichtig met schuchter geruis. De ingezetenen, ook de paarden liepen op vilten zolen en durfden niet nabij het gebouw te komen, dat, zonderling, casino genoemd werd, alsof het een gewoon dobbelhuisje was. Daar brandden lichten, niet talrijk, in getemperde gloor en gerucht kwam er niet naar buiten. Volgens een onbescheidene, die het gezien had, werd er getoverd met goud. De | |
| |
miljonairs, aan een lange tafel gezeten, naast elkaar, schenen niet aan toverkunst te geloven en zij gingen voort, urenlang, onverschillig hun stapels goud neer te leggen en van zich weg te schuiven. Eerst wanneer een lakei begon te geeuwen stonden zij op en kwamen geeuwend buiten in het maanlicht, achter elkaar, gelijk gekleed, iets meer of iets minder rijk. Zij die verloren hadden zeiden dat ook het tarten van de fortuin een spel was dat de zenuwen verdoofde en vergetelheid gaf en die gewonnen hadden lieten zoeken naar nog beter oord ter bevrijding van hun beslommering.
Parijs, dat gedurende heel die eeuw hoe langer hoe meer in de smaak was gekomen bij hen die behoefte hadden aan afwisseling en pleizier, deed een grote poging alle reizigers te behagen. Er werd aan de oever van de Seine een toren gebouwd, hoger dan welke toren ook. Bij ongekende getallen kwamen de mensen die hun vakantie wilden benuttigen om dit gewrocht te zien en vele zomers werd er over het wonder der techniek gesproken. Thans trekt de Eiffeltoren geen vakantiegangers, hij wordt nog slechts bekeken wanneer de bemanning van een slagschip de stad bezoekt. Maar zij, die stadsgenoegen wensen, vinden daarvan ook heden in Parijs meer verscheidenheid dan in een andere hoofdstad.
Intussen was de zeebadplaats in zwang gekomen als een rusten speeloord van de zomer en ieder jaar steeg zij in de gunst, vooral van de kinderen, aan wier welzijn men toen meer aandacht begon te geven. Het schijnt dat een zekere kwaal veel bij kinderen voorkwam en artsen rieden dan meestal de zeelucht aan. Hiermede begon de verandering der vissersdorpen aan alle kusten van Europa. De weg naar Zandvoort, tot dusver alleen gebruikt door de visboer met zijn ezelwagen, werd bestraat omdat er zo veel landauers en janpleizieren reden, er kwam een paardetram naar Scheveningen. Daar lagen planken ten gerieve der bezoekers om niet door het mulle zand te lopen. Een ondernemer zette een houten gebouwtje op waar men limonade en melk kon kopen. Kinderen, lachend tegen de vrijheid en de ruimte, draafden er rond met fladderende haren, zij liepen en sprongen tot in het schuim dat telkens dichterbij vloeide, terwijl de groten gewoonweg op het zand zaten. Het duurde niet lang of ook de grotere broer, de vader zelf trok zonder zich te schamen de laarzen uit en liep op blote voeten met de kinderen te spelen,
| |
| |
een schopje in de hand. Boven het gebruis der golven was soms het gejubel der stemmetjes ver te horen.
Anderen volgden het voorbeeld en weldra kor men bij de inwoners een paar kamers huren, weldra vond men verblijf in een goed hotel. Toen werd het badpak uitgevonden en daarmede was het lot der vissersdorpen beslist, zij werden alle badplaatsen en in de zomer was er van de kleurige menigte nauwelijks een visser te zien. Voortaan was het niet meer onbehoorlijk met blote ledematen in het openbaar te gaan. Althans op het strand, want in de stad zou een ongeklede heer, hoe eerwaardig hij overigens ook mocht zijn, door geen politieagent geduld worden.
Met het badpak, een nieuwe verovering in de strijd om de rechten van de mens, werd de zeebadplaats ook voor volwassenen aantrekkelijk. Verlost van de dwang der klederen voelden zij hoe goed lucht en water konden zijn, die in de winter wel kwalen en ongemakken mochten geven, maar in de zomer, indien men zich oprecht aan hen toevertrouwde, zich even weldadige elementen toonden als de verwarmende zon en de voedende aarde.
Van de Lofoten tot Cadiz, van Cadiz tot de Krim wemelden de kusten, stranden en rotsen, ieder jaar in juli en augustus van spel, jubeling en muziek. Aan een wit zeiltje, kalm voorbij de branding, aan de witte tenten, de witte klederen op het zand, de teder gekleurde stipjes van kinderen in de zon, een vlag hier en daar, goedig wapperend van de koelte, kon men zien hoe grootmoedig de zomer was geworden nu hij niet alleen enkele machtigen, maar duizenden en duizenden liet genieten van zijn feest.
Maar ook landwaarts kreeg Europa in dat jaargetijde een ander aanzien. De volkeren kwamen bij elkander op bezoek. Onder de wilgen aan de oever van een Zwitsers meer streken Duitse jongens op de viool, een Chinese gezant ging er uit spelevaren. Op Capri kon men een horlepijp zien dansen, op Norderney een tarantella. De echo van een eenzame bergkloof in Noorwegen zong van Piet Hein, begeleid door de waterval, en het meer van Como jodelde onder de oleanders langs de oever. Bijna iedere plaats bleek een lustoord te kunnen zijn. De grote steden werden ieder jaar stiller, daar zag men in de hondsdagen, behalve de zwartgalligste rekenaars, alleen de mensen voor wie de wet nog geen zomervrijheid had voorgeschreven. Maar in alle landen | |
| |
verrezen allengs in bossen en op heiden, aan meren en rivieren, kleine woningen, hutten of tenten waar zij, die gewerkt hadden voor hun eigen behoeften en die van anderen, de zorgen vergeten konden in de lusten van het nietsdoen. En toen de zomer zo gul was geworden, toen de menigte voor tijdverdrijf in al de aangename oorden van Europa kon komen, gingen de spoortreinen en de stoomboten weer sneller dan voorheen, zodat de heersers, die van erger zorgen leden en dus keuriger zomerlust behoefden, veel verder konden reizen. Binnen enkele dagen waren zij in Helouan, waar het in februari zomer is en waar niemand kwam die er niet hoorde, alleen gelijken die evenzeer stilte zochten en bedienden zonder geluid. Een andere stoomboot voerde binnen een week naar Madeira, waar het eigenlijk altijd zomer is, en de meesten die daarheen gingen droomden er bij de bloemen van een lang begeerd herstel. Wie geen week hoefde te tellen ging naar Honolulu voor ananaskuur en surf-riding. Wie genoegens en rust geheel en al ongedeeld begeerde kocht een verplaatsbaar vakantieverblijf, een stoomjacht, waarmede hij, de nachtrust in de Cycladen niet vindend, naar de Azoren kon varen, naar de Antillen, naar de Carolinen. En daarmede was voldoende aangetoond dat eigenlijk de gehele aarde kon dienen als een lustoord, als men er slechts het gepaste gebruik van wist te maken.
Eerst in de twintigste eeuw begon men te beseffen hoe schoon de uitvinding van de vakantie was. Een profeet heeft al voorspeld dat nog in deze eeuw de volkeren overeen zullen komen minstens twee maanden in het jaar alle fabrieken te sluiten, het verblijf in de grote steden te verbieden en een ieder, van welke leeftijd ook, voor te schrijven geen werk te verrichten, maar vakantie te nemen. Men bedenke eens wat de gevolgen zouden kunnen zijn van zulk een instelling.
Rust van zorgen, vermoeienis en kwellingen voor de gehele mensheid; verpozing van de gedachten aan morgen, van de schrijnende drift om voort te brengen, te handelen en te regelen; een spel met aarde, zon en water; een stil hart, een aandachtig oog voor de natuur in bloei en de klare hemel.
Er zijn thans al velen die weten dat er na de verlossing van oude behoeften en begeerten nieuwe geboren worden, die nieuwe kennis geven, en dat zijn degenen die waarlijk van vakantie kunnen genieten. Maar het is een zonderling verschijnsel dat ook | |
| |
velen, die dat volkomen beseffen, geleerden, schilders, schrijvers, nochtans zo zeer aan hun werk verbonden zijn dat zij het in de vakantie niet kunnen laten, al was dat in het paradijs. Van een geleerde is het begrijpelijk, maar een schilder of een schrijver die geen verpozing aanvaardt, is een dwaas.
|
|