of niet, zij zeggen eenvoudig: dit of dat is waar of niet waar. Soms ontmoeten zij de mensen die kunnen vertellen van datgene waar de voorouders van spraken, gevallen zo zonderling als geschiedenis van goden of helden, en zij geloven het of zij zeggen dat het praatjes zijn. Het zijn verhalen die men dan sprookjes noemt, waarin verteld wordt van dingen die de schijn van waarheid verloren hebben. Toch moeten zij eenmaal even waar geweest zijn als de oren die ze voor het eerst hoorden. Geleerden immers hebben gezegd dat mythen, sagen, sprookjes niet geheel en al verdicht zijn, zoals sommige ouders en onderwijzers de kinderen leren, maar berusten op feiten. Hoewel billijkheidshalve hierbij gevoegd zij dat volgens andere, niet minder ernstige geleerden al zulke verhalen niets zijn dan verzinsel, waaruit de goden van de mythen, de helden van de sagen, de bovennatuurlijke wezens van de sprookjes zijn voortgekomen. Er zijn wijsgeren - het klinkt vreemd, bijna zo vreemd als een sprookje - die verklaard hebben, dat ook de maker van de wereld er niet zou zijn als zijn maaksel niet bestond. Volgens hen is het maaksel de maker en wie dit hoort zou kunnen zeggen dat het er niet toe doet wat men maker of maaksel noemt.
Niemand twijfelt er nochtans aan dat er zekere helden hebben geleefd die gestreden hebben voor de vrijheid van het geloof, zodat in deze verlichte dagen een ieder, de jongste zowel als de oudste die over de aarde wandelt, de rijkste en de armste, de zwartste en de witste, zonder onderscheid van stand of geslacht, mag geloven wat hij wil.
De verhalen van de domme jongen met de rode strik, uit zijn eigen mond hier opgeschreven, gelijk hij ze van de personen zelf gehoord meent te hebben, mogen er een voorbeeld van geven hoe men iets kan geloven zonder te vragen of het waar is.