Verzameld werk. Deel 1
(1976)–Arthur van Schendel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
Vijfde briefIk schrijf u voor de laatste maal en ik hoop u door het verschil der termen en de manier van deze brief te tonen, dat gij mij eindelijk overtuigd hebt, dat gij mij niet meer bemint en dat ik u dus niet langer moet beminnen. Ik zal u daarom bij de eerste gelegenheid alles terugzenden wat ik nog van u heb. Vrees niet dat ik u schrijven zal, ik zal zelfs uw naam niet op het pakje zetten; ik heb dat alles aan Dona Brites opgedragen, die ik aan vertrouwelijkheden gewend heb wel veel verschillend van deze; haar zorg zal minder verdacht zijn dan de mijne; zij zal alle mogelijke voorzorg nemen om mij te kunnen verzekeren, dat gij uw portret en de armbanden die gij mij gegeven hebt, ontvangen hebt. Niettemin wil ik dat gij weet, dat ik sedert enkele dagen voel alsof ik deze geschenken van uw liefde, die mij zo dierbaar waren, verscheuren en verbranden kan. Maar ik heb u zoveel zwakheid getoond, dat gij nooit geloofd zoudt hebben dat ik tot zulk een uiterste in staat kon komen. Ik wil dus genieten van al het verdriet, dat ik had om ervan te scheiden en u ten minste enige spijt doen hebben. Tot uw en mijn schande beken ik u, dat ik mij meer gehecht vond aan deze nietigheden dan ik zeggen wil en dat ik voelde, dat ik al mijn verstand nodig had om mij van elk in het bijzonder te ontdoen, hoe ik mij ook wijs maakte dat ik niet meer om u gaf. Maar met zoveel redenen bereikt men alles wat men wil. Ik heb ze Dona Brites ter hand gesteld, wat heeft mij dat besluit een tranen gekost. Na duizenden aandoeningen en duizenden twijfelingen, die gij niet kent en waarvan ik u zeker geen rekenschap zal geven. Ik heb haar gesmeekt mij er nimmer over te spreken, ze mij nimmer terug te geven, zelfs als ik vragen zou om ze nog éénmaal weer te zien, en eindelijk om ze u terug te zenden zonder mij te waarschuwen. Ik heb de diepte van mijn liefde niet goed gekend voor ik al mijn best deed om ervan te genezen, en ik vrees dat ik het niet had durven ondernemen als ik zoveel verdriet en zoveel vrese- | |
[pagina 106]
| |
lijks voorzien had. Ik ben overtuigd dat ik minder onaangename ontroeringen gehad zou hebben als ik u was blijven beminnen hoe ondankbaar gij ook zijt, dan als ik u voor eeuwig had opgegeven. Ik heb ondervonden, dat gij mij minder dierbaar waart dan mijn liefde, en ik heb buitengewone smarten te overwinnen gehad, zelfs nadat uw beledigende handelwijze mij uw persoon hatelijk had gemaakt. De natuurlijke trots van mijn sekse heeft mij geheel niet geholpen een besluit tegen u te nemen. Helaas, ik heb uw minachting geduld, ik zou al uw haat verdragen hebben, en al de jaloezie die uw genegenheid voor een ander mij gegeven zou hebben, ik zou dan althans een hartstocht te bestrijden gehad hebben-maar uw onverschilligheid is mij ondraaglijk; uw gevoelloze betuigingen van vriendschap en de belachelijke beleefdheden in uw laatste brief, hebben mij bewezen dat gij ze alle ontvangen hebt die ik schreef, dat zij geen enkele ontroering in uw hart hebben verwekt. En dat gij ze nochtans gelezen hebt. O ondankbare! ik ben toch nog dwaas genoeg wanhopig te zijn, dat ik mij niet met de gedachte kan vleien dat zij u niet bereikt hebben en dat gij ze niet gekregen hebt. Ik verafschuw uw openhartigheid. Had ik u gevraagd mij eerlijk de waarheid te zeggen? Waarom liet gij mij mijn liefde niet? Gij hadt mij alleen maar niet te schrijven, ik wenste niet ingelicht te worden. Ben ik niet zeer ongelukkig, dat ik u niet heb kunnen nopen enige zorg te dragen om mij te misleiden? en niet langer in staat te zijn u te verontschuldigen? Weet dat ik inzie, dat gij mijn gevoel niet waard zijt en dat ik al uw slechte eigenschappen ken. En toch (indien al wat ik voor u gedaan heb verdienen kan dat gij enige attentie hebt voor de gunst die ik u vraag) ik smeek u mij nimmermeer te schrijven en zo mij te helpen u gans te vergeten; zo gij maar enigszins zoudt tonen dat gij enig verdriet hadt door het lezen van deze brief zou ik u misschien geloven. Misschien ook zou uw bekentenis mij grieven en mij boos op mijzelve maken, en dat alles zou mijn liefde opnieuw aanwakkeren. Ik verzoek u om 's hemels wil u niet te bekommeren om mijn leven, gij zoudt ongetwijfeld al mijn plannen in duigen werpen, hoe gij er u ook mee inliet. Ik wil de uitwerking van deze brief volstrekt niet weten, ver- | |
[pagina 107]
| |
stoor de toestand niet die ik mij bereid. Me dunkt dat gij tevreden moogt zijn met al het leed dat gij mij gedaan hebt, wat uw bedoeling ook geweest mag zijn om mij ongelukkig te maken. Ontneem mij mijn onzekerheid niet, ik hoop er mettertijd iets van te maken dat gelijkt op rust van 't hart. Ik beloof u niet te haten, alle hevige gevoelens wantrouw ik te zeer om het te durven wagen. Ik ben overtuigd dat ik in dit land een getrouwer minnaar zou kunnen vinden, maar helaas, wie zal mij liefde kunnen geven? Zou de hartstocht voor een ander mij geheel vervullen? Vermocht de mijne iets op u? Ondervind ik niet, dat een vertederd hart nimmer hem vergeet, die voor het eerst er gevoelens in verwekte die het niet wist te kunnen bevatten? Heb ik niet ondervonden dat al zijn aandoeningen gewijd zijn aan de afgod die het zich maakte? Dat zijn eerste gedachten en zijn eerste wonden nimmer genezen en verdreven kunnen worden? Dat alle hartstochten, die het hun hulp bieden en trachten het te vullen en te bevredigen, het slechts tevergeefs een ontroering beloven die het nooit meer wedervindt? Dat alle vreugden die het zoekt zonder enige wens ze te vinden alleen dienen om het goed te doen inzien, dat niets het zo dierbaar is als de herinnering aan zijn leed? Waarom hebt gij mij het onvolmaakte en het bittere van een verknochtheid doen kennen die niet eeuwig kan duren, en de kwellingen die een hevige liefde volgen wanneer zij niet wederzijds is? Waarom komen een blinde genegenheid en een wreed lot gewoonlijk overeen om ons iemand te doen beminnen die voor een ander is? Zelfs als ik hopen kon enige afleiding te vinden in een nieuwe verloving en ik iemand van goede trouw kon vinden, heb ik zoveel medelijden met mezelve, dat ik te veel geweten zou hebben om de slechtste man ter wereld in de toestand te brengen waarin gij mij gebracht hebt; en ofschoon ik niet verplicht ben u te sparen zou ik er zelfs niet toe kunnen komen zulk een wrede wraak te nemen op u, indien dat van mij afhing, door een gehele ommekeer - die ik echter weinig voorzie. Ik zoek op dit ogenblik u te verontschuldigen, en ik begrijp wel dat een kloosterzuster gewoonlijk weinig beminnelijk is. Toch dunkt mij dat zo men verstandig kon zijn in de keuze die men doet, men zich eer aan hen moest verbinden dan aan andere vrouwen; niets verhindert haar voortdurend aan haar | |
[pagina 108]
| |
liefde te denken, en zij worden niet afgetrokken door duizenden dingen die afleiden en de geest bezighouden in de wereld. Me dunkt dat het niet zeer aangenaam is haar die men liefheeft altijd afgeleid te zien door duizenderlei nietigheden, en men moet wel weinig kies zijn om, zonder er wanhopig om te worden, te dulden dat zij van niets anders dan van partijen, klederen en wandelingen praten; men is voortdurend aan nieuwe jaloezieën blootgesteld; zij zijn tot kleine beleefdheden en omgang met een ieder gedwongen. Wie kan er verzekerd van zijn, dat zij geen behagen vinden in al deze verleidelijke gelegenheden, en dat zij hun echtgenoten niet altijd met uiterste afkeer dulden of zonder hun eigen voorkeur? O, wat moeten zij een minnaar wantrouwen, die haar geen strikte rekenschap vraagt van alles, die licht gelooft wat zij hem zeggen en zonder ongerustheid, en die haar met veel vertrouwen aan haar plicht onderworpen ziet. Maar ik tracht niet door goede redenen u te overtuigen dat gij mij beminnen moet, dat zijn zeer nietige middelen en ik heb er veel betere gebruikt die niet geholpen hebben. Ik ken mijn lot te goed om te trachten het te veranderen. Al mijn leven zal ik ongelukkig zijn. Was ik het niet toen ik u dagelijks zag? Ik stierf van angst dat gij mij niet trouw waart, ik wilde u op alle ogenblikken zien en dat was niet mogelijk. Ik werd gekweld door het gevaar, dat gij liept door in het klooster te komen en ik leefde niet toen gij in het leger waart; ik was wanhopig dat ik niet langer schoon zou wezen en u waard, ik morde tegen de middelmatigheid van mijn stand,Ga naar voetnoot* ik geloofde vaak dat uw genegenheid voor mij u schadelijk kon zijn, ik dacht dat ik u niet genoeg liefhad. Ik vreesde voor u de toorn van mijn verwanten, en ik was in een even beklagenswaardige toestand als waar ik thans in ben. Zo gij mij slechts enigszins blijk had gegeven van uw liefde toen gij niet meer in Portugal waart, zou ik al mijn best gedaan hebben hier vandaan te komen. Ik zou me vermomd hebben om u te zoeken. Helaas, wat zou er dan van mij geworden zijn als gij u niet langer om mij bekommerd hadt nadat ik naar Frankrijk was gekomen? Wat een vernedering, wat een misstap, wat een overmaat van schande voor mijn familie, die me zeer dierbaar is sinds ik u niet meer bemin. Gij ziet wel, dat ik met koel verstand | |
[pagina 109]
| |
wel weet dat ik nog meer te beklagen had kunnen zijn dan ik ben en ik spreek tenminste eens in mijn leven verstandig tot u. Hoe mijn inhouding u behaagt, hoe tevreden gij over mij zijt, ik wil het niet weten, ik heb u reeds verzocht mij niet te schrijven en ik smeek het u nogmaals. Hebt gij nooit nagedacht over de wijze waarop gij mij behandeld hebt? Denkt gij nooit dat gij mij meer schuldig zijt dan iemand anders ter wereld? Ik heb u als een zinneloze liefgehad, wat heb ik alle andere dingen veracht! Uw handelwijze is niet die van een eerlijk man; gij moet een natuurlijke afkeer van mij gehad hebben wijl gij mij niet met heel uw ziel liefhadt. Ik heb me laten bekoren door zeer middelmatige hoedanigheden, wat hebt gij gedaan dat mij behagen moest? Welk offer hebt gij mij gebracht? Hebt gij niet duizenden genoegens gezocht? Hebt gij het spel en de jacht opgegeven! Waart gij niet steeds de eerste die naar het leger ging? En de laatste die ervandaan kwam? Hebt gij u niet onbezonnen blootgesteld ofschoon ik u gebeden had u in acht te nemen ter wille van mij? Gij hebt nooit de middelen gezocht u in Portugal te vestigen waar gij geacht waart. Een brief van uw broeder heeft er u vandaan doen vertrekken zonder enige aarzeling, en wist ik niet dat gij gedurende de reis in de allervrolijkste stemming waart? Men moet toegeven dat ik u dodelijk moest haten! O, ik heb zelve al mijn ongeluk over mij gebracht! In het eerst wende ik u aan een grote liefde, met te veel onnozelheid, terwijl men list moet gebruiken om zich bemind te maken; men moet de middelen zoeken om haar gemakkelijk te verwekken, want liefde alleen baart geen liefde. Gij wildet, dat ik u zou beminnen en sinds gij dit voornemen gevormd hadt hebt gij niets nagelaten om uw doel te bereiken, zelfs al hadt gij moeten besluiten om mij te beminnen zo dat nodig was. Maar gij wist dat gij slagen kon zonder liefde en dat gij die niet nodig hadt. Wat trouweloosheid! Gelooft gij dat gij mij straffeloos hebt kunnen bedriegen? Zo enig toeval u in dit land weder mocht brengen verklaar ik dat ik u aan de wraak van mijn bloedverwanten zal overgeven. Ik heb te lang geleefd in een zelfvergeten en afgoderij die vreselijk zijn en mijn berouw vervolgt mij met ondraaglijke gestrengheid. Ik voel diep de schande van de slechte daden, die gij mij hebt laten doen en ik heb helaas de hartstocht niet meer die mij verhinderde er het verschrikkelijke van in te zien. | |
[pagina 110]
| |
Wanneer zal het zijn dat mijn hart niet meer verscheurd wordt? Wanneer zal ik van deze wrede banden verlost worden? En ondanks alles geloof ik dat ik u geen kwaad toewens en dat ik ertoe komen kan te wensen dat gij gelukkig zijt. Maar hoe kúnt gij het zijn zo gij een deugdelijk hart hebt? Ik wil u een andere brief schrijven om u te tonen dat ik te eniger tijd kalmer ben. Wat zal het heerlijk wezen u uw onrechtvaardigheid te kunnen verwijten wanneer ik er niet meer zo diep door lijd en wanneer ik u kan zeggen dat ik u minacht en met veel onverschilligheid over uw verraad spreek; dat ik al mijn vreugden en al mijn smarten vergeten heb en dat ik mij u niet meer herinner dan wanneer ik wil. Ik erken, dat gij een groot voordeel op mij hebt en dat gij mij een passie hebt gegeven die mij mijn verstand heeft doen verliezen, maar gij moet er uzelf maar weinig eer van geven. Ik was jong, ik was goedgelovig, men had mij sedert mijn kindsheid in dit klooster gesloten, ik had slechts onaangename lieden gezien, ik had nooit de lof gehoord die gij mij onophoudelijk gaaft, het scheen mij dat ik de bekoorlijkheid en schoonheid die gij in mij vondt en die gij mij zien deedt, aan u te danken had; ik hoorde goed van u zeggen, iedereen sprak mij gunstig over u, gij deedt alles wat nodig was om liefde in mij te wekken. Maar ik ben eindelijk ingekeerd van die betovering, gijzelf hebt mij daarin zeer geholpen en ik beken dat ik dat uiterst nodig had. Nu ik u uw brieven terugzend zal ik de twee laatste bewaren en ik zal ze nog vaker overlezen dan ik de eerste las om niet weer in mijn zwakheden terug te vallen. O hoe duur kosten zij mij en hoe gelukkig zou ik geweest zijn zo gij mij hadt willen toestaan dat ik u altijd beminde. Ik weet wel dat ik nog te veel vervuld ben van mijn verwijtingen en uw ontrouw, maar herinner u dat ik mij een vreedzamer toestand beloofd heb en dat ik die bereiken zal, of dat ik tegen mijzelve een wanhopig besluit zal nemen, hetgeen gij zonder mishagen zoudt vernemen. Maar ik wil niets meer van u weten. Ik ben dwaas dezelfde dingen zo vaak te herhalen; ik moet u verlaten en niet meer aan u denken. Ik geloof zelfs dat ik u niet meer zal schrijven. Ben ik verplicht u volledige rekenschap te geven van al mijn ontroeringen? |
|