Eerste brief
Denk eens, mijn lief, in hoe hoge mate je onvoorzichtig bent geweest!
O, ongelukkige, je bent bedrogen en je hebt mij bedrogen met bedrieglijke hoop. Een liefde waar je zoveel uitzichten van vreugde in had, veroorzaakt je thans een dodelijke wanhoop, die alleen vergeleken kan worden bij de wreedheid van het afwezen waar zij uit voortkomt. Wat, zal deze afwezigheid welke mijn smart, hoe vindingrijk zij ook is, niet treurig genoeg benamen kan, dan voor altoos mij de aanblik dier ogen onthouden waar ik zoveel liefde in placht te zien en die mij aandoeningen schonken overvol van vreugde, die alles voor mij waren, en die, eigenlijk, alles waren dat ik wensen kon? Helaas, de mijne hebben het enige licht verloren dat hun leven gaf, er blijft hun niets dan tranen over en ik heb ze voor niets anders gebruikt dan onophoudelijk schreien sinds ik hoorde dat je ten leste tot een heengaan had besloten, zó ondraaglijk voor mij dat het mij wel spoedig zal doen sterven.
Toch schijnt het mij dat ik aan het leed dat je mij veroorzaakt enigszins gehecht ben. Ik wijdde je mijn leven toe zodra ik je zag en ik voel een behagen het je te offeren. Wel duizend keren op een dag zend ik je mijn zuchten, ze zoeken je in alle oorden, en als enige beloning voor zoveel onrust brengen zij mij slechts de al te ware aankondiging van mijn ongeluk - ongeluk dat zo wreed is niet te dulden, dat ik mij vleie met hoop en dat mij te alien tijde herhaalt: Houd op, houd op, ongelukkige Marianna, tevergeefs te begeren, houd op een minnaar te zoeken die je nooit meer zien zult, die over de zeeën is gevaren om je te ontvluchten, die in Frankrijk is te midden van vermaken, die geen enkel ogenblik aan je verdriet denkt, die onverschillig is voor je vervoeringen waarvoor hij je geenszins dankbaar is.
Maar neen, ik kan er mij niet toe brengen zo slecht over je te oordelen en het ligt mij te na aan 't hart je te rechtvaardigen: Ik wil mij gans niet verbeelden dat je mij vergeten hebt.
Ben ik niet ongelukkig genoeg zonder mijzelve met valse arg-