| |
| |
| |
VIII
Maar behalve Adams waren het de moeders die van de kinderen van Pitcairn gelukkige menschen maakten. Zij hadden geen mannen meer, zij hadden geen andere zorgen dan voor de gezondheid en de vreugde van hun kinderen.
Adams leerde hen uit het boek en deed hun verhalen in woorden die zij niet verstonden, maar als hij den vinger ophief naar den hemel en zijn stem groot maakte of nederig of klagend, begrepen zij dat hij sprak van den machtige die ver en hoog woont. En daar zij hem iedere dag de gebeden hoorden voorzeggen en zij ze woord
| |
| |
voor woord herhalen moesten kenden zij ze ten leste. Zij leerden tevens Engelsch uit de Bijbelvertaling. Het Engelsch was voor hen de taal van de kennis, de taal van de wereld hunner vaders, ergens voorbij de zee.
Van hun moeders hadden zij de taal van Tahiti, waarin zij al van de geboorte geliefkoosd waren. Daar het moeilijk was het onderscheid te onthouden tusschen de twee talen, die van hun moeders, van hun spel en oneenigheid, en die van hun vaders, van verre onbegrepen dingen, mengden zij ze en zij groeiden op met een eigen taal.
Ook hun gewoonten en zeden werden gevormd uit een samensmelting van puriteinsche begrippen, overgebracht door een zeeman, en de eenvoudige beschaving van eilanders die nog bij de natuur behoorden.
| |
| |
Wanneer de moeders spraken van de aitua die de nachten onveilig maakten, stelde de vader hen gerust dat zij alleen den gerechten Heer hoefden te vreezen.
Van de moeders leerden zij zich veel te baden, de huid zacht en fijn te houden met kokosolie en zich met bloemen te sieren. Zij zagen hoe zij vlug tegen den stam van een palmboom op moesten loopen en hoe zij zonder vermoeienis rondom heel het eiland konden zwemmen. De meisjes stonden er bij als de tappa werd geklopt, de jongens wisten de stammen te kiezen en reten er den bast af zooals men het op het eiland hunner voorouders placht te doen. De bereiding en het gebruik der vruchten kenden zij, de eigenschappen van alle kruiden, de wijze om lichaamsdeelen die pijn deden te kloppen en te slaan. Veel kwalen hadden zij echter niet. Een kind kreeg
| |
| |
melk zoolang zijn moeder die geven kon, daarna niets dan broodvrucht en kokos en water; de tanden, die zonder pijn kwamen, hoefden geen te harde, te koude of te warme spijzen te bijten, de mond moest herhaaldelijk gereinigd worden; de maag werd niet gekweld met wrang, zoet, zuur of bitter. De zon verdeelde den dag gelijk in licht en donker, er kon dus niet meer spel en vermoeienis dan rust en slaap zijn. Zij groeiden snel en sterk.
Van den vader leerden zij wat in Engeland deugden heetten. Wat zij deden en wat zij zeiden kon vertrouwd worden slechts een enkelen zin te hebben; de uitdrukking die spot zoowel als ernst kon meenen bleef hun vreemd. Fouten, vergissingen, gebreken waren er om vergeven te worden. Indien een jongen Adams vroeg of een der makkers dom of ongehoorzaam
| |
| |
was geweest hoorde hij ten antwoord: Je hebt er niets aan dat te weten en voor hem zou het niet aangenaam zijn dat je het wist; laat het genoeg zijn als er een fout begaan wordt. De wijsheid van Adams werd aanvaard met het geloof der jeugd en er was nog niemand die in de teleurstellingen van ervaring en vergelijking den twijfel had gevonden. De regel: uw ja zij uw ja, werd zoo stipt gevolgd dat niemand zelfs in het geringste ooit zijn woord brak. Zij groeiden op als gelijken, jongens en meisjes, en een ieders deel behoorde allen. Van naastenliefde behoefde niet geleerd te worden, want daar zij geen anderen vader dan Adams hadden waren zij kinderen uit één gezin, de een iets ouder dan de ander, maar niet veel. De grooteren, die Adams en hun moeders hielpen op het veld of in het bosch, hielpen ook elkander en het
| |
| |
werk was zoo licht dat zij er vroolijk bij waren. Toch was er altijd genoeg te doen, zoodat ook de meisjes moesten werken. En toen zij ouder werden en er in hun oogen een andere glans voor de jongens kwam, moest Adams waarschuwen dat zij met trouwen wachten moesten tot de jongens sterk genoeg waren om het werk voor twee te doen. Zij leerden ook van hem dat zij Engelschen waren, onderdanen van den koning van Engeland voor wien zij bidden moesten. In de blauwe oogen en de blonde haren van sommigen, de breede kaken van anderen, herkende hij jongens uit zijn jeugd, hij zeide dat zij Engelsche kinderen waren die trouw aan hun land zouden zijn.
In de grootste woning aten zij gemeenschappelijk, naar het gebruik van Engeland; maar eerst Adams en de jongens, dan de moeders en de meisjes, naar het gebruik
| |
| |
van Tahiti. En als zij, zooals Tahiti, de handen en den mond gereinigd hadden, baden zij voor de spijzen, zooals Engeland.
Al het land dat er te zien was kenden zij. Daaromheen was de zee. Zij hoorden dat er schepen waren, veel grooter dan hun boot, die over de zee konden varen voorbij den horizon tot zij aan andere eilanden kwamen waar hun moeders geboren waren; en verder nog dagen en dagen lang, tot landen waar men zoo ver kon loopen dat er geen zee te zien was. Dat was het land van hun vaders. Daar hoorden zij de verhalen van die Adams deed, van koningen en soldaten, van steden waar duizenden menschen in steenen huizen woonden; van dieren en de geluiden die zij maakten, zooals Adams het nadeed, paarden, koeien, honden. Dat was alles wat van de wereld buiten Pitcairn hun ge- | |
| |
dachten kon vervullen. Maar de geboortegrond was hun groot genoeg, hij behoorde hun alleen. De moeders en Adams hadden geen andere zorg dan voor hen en zij hadden niets dan spel, ongestoord, onbedorven. Iederen dag ontdekten zij iets dat er gedaan kon worden in de boomen of in het water, met steenen, met vruchten, met bloemen en bladeren. Toen zij ouder waren werd liet bouwen van een dak en de bewerking der aanplantingen het spel der jongens, het maken van kleeding dat der meisjes.
De oudsten waren omtrent zestien jaar toen zij op een morgen naar de woningen kwamen gerend, schreeuwend dat er een schip met zeilen naderde. Adams verbleekte en de vrouwen wisten wat er voor hem te vreezen was. Maar hij stond op en ging allen voor naar de inham vanwaar een
| |
| |
boot het veiligst door de branding kon varen. Het was het Amerikaansche schip Topaz dat tevergeefs een ankerplaats had gezocht en nu buiten de branding lag. Adams roeide er met de jongens heen en toen hij aan boord was vertelde hij den kapitein dat hij de eenig overgeblevene van de Bounty was. Wegens de gevaarlijke zee bleef de Topaz slechts kort voor het eiland. In Valparaiso ontmoette de kapitein een Engelsch oorlogsschip en het relaas van zijn verblijf voor Pitcairn, dat hij uit zijn journaal overschreef, werd naar de Admiraliteit in Londen gestuurd. Het was oorlog in Europa, men had moeilijker werk te doen dan muiters vangen, en het bericht werd vergeten.
Op Pitcairn intusschen spraken de menschen over de mogelijkheid dat er weer een schip zou komen, en dan een Engelsch.
| |
| |
om Adams voor zijn straf te halen. De vrouwen en de kinderen schreiden. Nu, negentien jaar later, herinnerde Adams zich de bijzonderheden niet meer en gedurende zijn deugdzaam leven sedert dien tijd was hij zich gaan inbeelden dat hij geen schuld aan het oproer had gehad. Tenminste, hij durfde zich voor te nemen zoodra de gelegenheid zich voordeed naar Engeland te gaan om zich te verantwoorden.
Twee jaar later kwam er een walvischvaarder. Het gebeurde niet zelden dat op zulke schepen mannen voeren die uit zucht tot avontuur gemonsterd hadden. John Buffet, die met andere matrozen aan wal kwam, was een godsdienstig man die op een walvischvaarder, waar het heidensch loeging, niet thuishoorde; hij werd getroffen door den bijbelschen eenvoud der be- | |
| |
woners van Pitcairn. Hij verschool zich in de bosschen en de kapitein kon door de woeste zee geen boot zenden om hem te halen.
Buffet werd gastvrij opgenomen in de kleine gemeente. Daar hij op goede scholen geweest was droeg Adams hem het onderwijs der kinderen op; voortaan leerden zij Engelsch zooals het gesproken behoorde te worden en zij kregen een ruimere voorstelling van de wereld buiten Pitcairn.
Thursday October Christian was al een man en getrouwd met een der vrouwen die van Tahiti waren gekomen toen op een avond twee schepen voor het eiland kwamen, de Engelsche fregatten Briton en Tagus. Op hun kaarten konden de kapiteins op dezen plaats geen eiland vinden. Zij wachtten tot de morgen en bemerkten toen dat het bewoond was. Het duurde
| |
| |
niet lang of er kwam een kano naar hen toe, bemand met drie naakte eilanders. Tot hun groote verbazing hoorden de matrozen van de Briton hen in goed Engelsch roepen of zij aan boord mochten komen; de drie jonge mannen klommen langs het touw dat hun werd toegeworpen naar boven, namen de strooien hoeden af en spraken den kapitein in het Engelsch toe, hun namen noemend, Christian en Young, zoons van de officieren van de Bounty. De beide kapiteins lieten zich door hen aan land brengen.
Vooraan op de rotsen stond Adams, in eerbiedige houding zooals hij aan hun rang verschuldigd was. Hij zeide dat hij Alexander Smith was, zeeman van de Bounty, en dat hij durfde te verklaren aan de muiterij geen schuld gehad te hebben, maar dat hij bereid was mee naar Engeland
| |
| |
te varen.
Zijn vrouw, oud en blind, en zijn dochters vielen hem om den hals, alle vrouwen en alle jongeren, die hem vader noemden, begonnen te schreien en te jammeren. Maar toen de kapiteins hen geruststelden dat Adams geen kwaad gedaan zou worden, droogden zij hun tranen en lachten.
Het verslag van het bezoek dezer schepen wekte in Engeland geen belangstelling en het duurde nog tien jaar eer de Admiraliteit kapitein Beechey, van de Blossom, opdroeg een onderzoek in te stellen naar Pitcairn en de muiters. Adams was toen al grootvader en zeer oud.
Kapitein Beechey schreef met groote bewondering over de nieuwe kolonie. Hij verbleef met eenige officieren een paar dagen in de woning van den jongen Christian, waar zij op zindelijke bedden sliepen.
| |
| |
Bij het ontwaken vonden zij hun kleederen gereinigd en gevouwen naast zich en hun hoeden met frissche bloemen versierd. Het ras dat hier woont, schreef hij, is zeker het schoonste van de geheele aarde, de mannen en de vrouwen zijn groot, sterk, gezond, zeer vroolijk ofschoon zij streng den godsdienst houden; zij leven eenvoudig, werkend naar de behoefte en rustend zoolang het donker is, matig in hun voedsel en kwalen komen bij hen niet voor. Zij twisten nooit, behalve een enkel keer met den mond, gelijk zij dat noemen. Adams vereeren zij als een aartsvader.
Voor kapitein Beechey vertrok vroeg Adams hem, daar hij als gezagvoerder daartoe bevoegd was, hem en zijn vrouw volgens den kerkelijken dienst in den echt te verbinden. Zij waren oud, de vrouw kon niet meer loopen, maar Adams kon de ge- | |
| |
dachte niet verdragen dat hij een slecht voorbeeld zou hebben gegeven.
Kort daarna kwamen er nog twee mannen zich op Pitcairn vestigen. Eén van hen, George Hunn Nobbs, had reeds vroeg een wrok tegen de samenleving in Engeland; hij was groot gebracht als een edelman, maar hij verkoos dit eiland boven Londen. De jonge menschen kregen, toen Adams er niet meer was, een waardigen herder in hem; een halve eeuw later werd er van Nobbs getuigd dat hij een der twee edelste menschen was die men in de Zuidzee vinden kon.
John Adams stierf veertig jaren nadat hij op Pitcairn was gekomen. Met uitzondering van de drie mannen die er zich gevestigd hadden bestond de bevolking uit menschen die op het eiland geboren waren. De kleederen die zij droegen werden nog
| |
| |
van boomschors gemaakt en met den ring, den eenige dien zij bezaten, waarmede Adams de huwelijken placht te sluiten, werden nog vele jaren alle huwelijken gesloten. De kinderen, wier vaders met elkander gevochten hadden tot doodslag toe, waren tezamen groot geworden als broeders en zusters. Wat zij elkander verschuldigd waren hadden zij van een gewoon matroos geleerd.
Pitcairn lag ver van de wereld en buiten den weg der schepen die toen al meer en meer over de Zuidzee begonnen te varen. Maar spoedig kwam er toch een dat op bevel van Londen werktuigen bracht, katoenen ondergoederen, matrozen- en vrouwenkleederen. En weldra verspreidde zich ook het gerucht van dit eiland bij de genootschappen die over het geestelijk welzijn der menschen waken. Er kwamen
| |
| |
zendelingen die leerden dat er anders gebeden moest worden, dat sommige geloofstukken anders opgevat moesten worden en dat de vrouwen ook bij het werk het bovenlijf behoorden te bedekken. Zij overtuigden de eilanders dat zij beter zouden doen naar Tahiti te verhuizen waar zendelingen woonden onder het gekerstende volk; er zou immers op den duur op Pitcairn toch niet genoeg drinkwater zijn.
|
|