| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk
Han van Ruttenvelde doorliep den weg van waarnemend griffier tot rechter in een exceptioneel vlug tempo.
Na een jaar reeds volgde zijn benoeming tot substituut griffier en hij was twee en dertig, toen hij tot rechter te U. werd benoemd.
Onder zijn collega's gold hij als een scherpzinnig jurist, bij de journalisten was hij minder in tel, omdat zijn beslissingen wel eens het rechtsgevoel van den leek kwetsten.
Juist echter door die eigenschappen, waarmee hij bij buitenstaanders misverstanden verwekte, werd hij door zijn collega's gewaardeerd. Zeldzaam objectief was hij voor een zoo jeugdig man. De overwegingen van het hart wist hij volkomen te scheiden van de beslissingen van het juridisch intellect.
Door zijn onaandoenlijke houding had hij van meet af aan prestige. Verdedigers met oratorische gaven en rhetorische verdiensten voelden zich lamgeslagen, zoodra ze hun gevoelige pleidooien, die ze op hun kantoor met groote eigenliefde hadden gerepeteerd, ten overstaan van rechter van Ruttenvelde moesten houden. Hij werkte niet met zijn hamer, riep niet: ‘ter zake’, hij liet ze ongestoord uitspreken, maar ze voelden zich hoe langer hoe nerveuser worden bij het constateeren dat hun woorden zonder effect afgleden langs de steenen figuur in de zwarte toga.
| |
| |
Het was bewonderenswaardig, zooals deze koele jurist dan uit den stortvloed van woorden enkele, kleine feitjes kon releveeren die den toeschouwer op de publieke tribune ontgaan waren, naar aanleiding van die feitjes enkele bondige vragen formuleerde en daarmee soms het heele pleidooi ontzenuwde.
Deze korte dialoog tusschen rechter en verdediger, die niet-juristen ternauwernood opviel, was voor insiders dikwijls een ironische vermaning van den rechter aan 't adres van den verdediger, die hierop neerkwam: ‘Jongeman, al die mooie woorden had je gerust in je zak kunnen houden, had je er echter dezen draai aan gegeven, mogelijk dat je dan iets voor je cliënt had kunnen doen.’ Dikwijls kwam het voor dat deze ‘jonge man’ niet jonger was of zelfs ouder dan de rechter zelf.
De bewijzen van waardeering voor zijn gaven bleven niet uit. Tweemaal werd hem een leerstoel aangeboden door de juridische faculteit, eens te Amsterdam en eens te Groningen, hetgeen hij weigerde. Herhaaldelijk poogde men hem het politieke leven binnen te sleuren met ongetwijfeld ook daar een eervolle carrière, maar hij voelde zich bij geen enkele politieke richting thuis, voornamelijk omdat hij niet godsdienstig was en zoodoende niet paste in de rechtsche partij, waartoe hij zich qua mentaliteit het meest voelde aangetrokken.
Hij was in eigen aangelegenheden een kundig financier.
| |
| |
Het kleine kapitaaltje van zijn moeders versterf (het bedroeg oorspronkelijk niet meer dan tien duizend gulden) had hij in den loop der jaren verviervoudigd door met een gedeelte van zijn inkomen, dat hij door zijn sober leven voor geen derde deel gebruikte, zeer voordeelig te speculeeren.
Een van de eerste visites, die hij, na zijn benoeming tot rechter maakte, was bij den vice-president en zijn vrouw. Hoe ontdaan was mevrouw Schalkwijk, toen deze benjamin van de rechtbank zijn entrée bij haar maakte. Ze had zich voorbereid op een jongen spring in 't veld (hij was immers even oud als haar eigen zoontje), zoodat ze heelemaal met haar houding verlegen was toen de geposeerde figuur van van Ruttenvelde haar salon kwam binnenwandelen. En dit was de typische reactie, die van Ruttenvelde bij anderen, speciaal vrouwen opwekte. Toch was hij volstrekt geen onaangenaam causeur, wat stroef, wat droog, joviale moppen hoefde men niet van hem te verwachten, doch er stond hem zulk een uitgebreide encyclopaedische kennis ten dienste, dat zijn conversatie altijd het luisteren wel waard was. De jonge vroolijke vrouw van den Officier van Justitie bracht eens precies onder woorden hoe de menschen zich in zijn aanwezigheid voelden. ‘Die jongen van Ruttenvelde,’ zei ze, ‘nee, er is eigenlijk niets op hem tegen, enkel we moesten eens zien, die lorgnet van zijn neus te slaan, dat is net zoo'n hek, dat hij
| |
| |
voor zich heeft, tot hier en niet verder.’
In deze jaren begonnen de echtgenooten van collega's zich actief met zijn vrijgezellenbestaan te bemoeien. Niet dat deze goedmoedige matrones direct het belang harer dochters op het oog hadden, al was van Ruttenvelde een begeerenswaardige partij, maar een getrouwde vrouw kan het nu eenmaal niet goed aanzien, wanneer een geslaagd man ongetrouwd blijft.
Het verschijnsel van een bachelor van maatscheppelijke standing werkt enerveerend als een schilderij dat scheefhangt, of een parfumflesch zonder stop.
Nadat het sein door mevrouw Schalkwijk gegeven was, ging er die eerste jaren geen week voorbij, dat niet de slanke, hoffelijke gestalte van van Ruttenvelde gezien werd in de salons van de noblesse de robe der stad, bij diners, soirées, schouwburgvoorstellingen of concerten. Men kan niet zeggen dat deze visch tegenstribbelde tegen de maatschappelijke netten, die hem wilden vangen. Hij was trotsch op zijn positie, trotsch dat hij deze zoo jong had bereikt. De ingenomenheid met zijn succes had voor een wijle de bezinning van het rustige werken verdrongen en bij dit succes hoorde dit wereldsch verkeer en omgekeerd door dit wereldsch verkeer beleefde hij zijn succes des te sterker.
Eens per jaar gaf hij zelf een diner om zich voor de genoten gastvrijheid te revancheeren in het Wa- | |
| |
pen van U., het grootste restaurant ter plaatse. De week tevoren bezocht hij dan zijnen vader om met dezen samen het menu op te stellen, hetgeen hij den gérant niet wenschte over te laten. Hoewel hij zelf een matig eter en nog veel matiger drinker was, had hij toch een ingeschapen besef dat een diner in de eerste plaats moest getuigen van den stand en de opvoeding van den gastheer. Wie de fout beging wit vleesch en wit gevogelte tegelijk ter tafel te brengen, sloeg volgens hem een onvergeeflijken blunder. Urenlang konden zijn vader en hij zich buigen over oude menus en zij slaagden er meestal in een niet exquise en wat zware, degelijke spijslijst samen te stellen, volgens de étiquette, die dertig jaar geleden in de provincie gold.
Toen Han zijn vier en dertigste jaar gepasseerd was overleed zijn vader, de oude notaris. Het vermogen bleek veel kleiner te zijn dan Han zich had voorgesteld en beliep, exclusief het huis aan den Singel, nog geen twintig duizend gulden. Hij ontdekte dat zijn vader de laatste jaren had ingeteerd.
Op een middag, eenige weken na de begrafenis, vertoefde Han nog eens in het stille huis. Zijn stiefmoeder, die wanstaltig dik was geworden, zat in den leunstoel aan tafel, als van ouds achter het theeblad. Ze was bleek door de gebeurtenissen der laatste weken, er waren diepe zakken onder haar oogen, uit gewoonte hield ze nog een zakdoek in
| |
| |
haar hand. Desondanks maakte ze geen ontevreden indruk. De dood had zonder misbaar onder dit dak zijn taak volbracht. De klok tikte, zoo nu en dan liep een wandelaar het huis voorbij, verlepte lucht ontsteeg aan de meubelen. In deze middagkamer waren de dingen baas geworden, de trijpen fauteuils voor het raam, de geglazuurde bloempot, waar de palm in stond, het buffet met de blauwe pullen. De dingen gingen hun leven leiden van pluche en steen en hout en wachtten niet meer op den terugkeer van menschen met hunne luidruchtigheid. En toen was één van die menschen weggeloopen en kwam niet weer en de ander, een zware vrouw in zwarte zij, zat nog in den stoel en werd allengs betooverd door het vegeteeren der dingen. Ze was niet zooveel meer dan een zware partij week vleesch met ritselende zwarte zij er overheen. Een bleeke, gevulde hand, die den witten zakdoek omklemde lag op den dof zwarten schoot. Aan den anderen kant van de tafel zat Han in zijn rouwpak en praatte over den vreemden berooiden staat van zijn vaders financiën. Moeder hoefde zich geen zorgen te maken, de levensverzekering garandeerde haar een behoorlijk inkomen, zoodat ze met Maartje best in dit huis kon blijven wonen. Maar wat was er gebeurd als vader langer had mogen leven? ƒ20.000, dat was toch niets, van de rente hadden ze onmogelijk kunnen bestaan en indien ze verder hadden ingeteerd dan was het geld immers in een jaar
| |
| |
of drie, vier, radicaal op geweest!
Toen ontwaakte in die vredige vrouwefiguur een stem, die nog altijd iets van den naieven landelijken klank van vroeger had bewaard. Een stem, met een flauwe echo van lang verjaarde zorgen, overwonnen angst en afkeer.
‘Ja, hé, zoo was Hendrik, dat hebben we al eens meer beleefd. Toen jij een kleine jongen was, laat es kijken, negen jaar zul je zijn geweest, precies, ik had net dat aardige matrozenpakje voor je gekocht, waarmee je op het portret staat, toen heeft hij er toch ook eens zoo leelijk ingezeten, hé, met die Amerikanen. Hij was opeens alles kwijt en er was nog geld bij van de Böttchers en de Nanninga's om te kunnen suppleeren. 't Was nogal erg veel. Als die menschen hun geld toen eens hadden opgeëischt! Je weet niet voor wat een gekke dingen je op die manier zou komen te staan, hè? Enfin, dat is niet gebeurd en toen liepen zijn mijnaandeelen opeens de hoogte in en was hij er weer uit. Maar jonge, jonge, toen heeft je vader toch heusch een paar benauwde oogenblikken beleefd.’ Ze vertelde het zoo rustig, met zoo'n uitgebluscht gezicht.
Doch voor Han was het alsof met deze woorden een dijk werd doorgestoken, die heel zijn leven het goede en het kwade van elkaar gescheiden had. Een dijk, die hij wel eens een oogenblik gewantrouwd had, doch steeds vluchtig; met dit wantrouwen had hij zelf geen rekening gehouden.
| |
| |
Thans echter spoelden de wateren van het eene bekken naar het andere over. Hij bevond zich temidden van een baaierd van troebele golven, zonder houvast, zonder steun. Zijn vader had gefraud erd. Zijn vader, die hem een bolwerk van rechtschapenheid was geweest. Met een wee gevoel werd hij gewaar dat zijn wereldbeschouwing in elkaar stortte. Hij huiverde. Een koude rilling liep hem over den rug. Hij nam het theekopje in zijn handen om er zich aan te warmen. Hij moest zich bedwingen om niet te klappertanden. Eerder dan zijn bedoeling geweest was nam hij afscheid van zijn moeder. Hij verlangde naar huis, naar zijn bed, naar een heete kruik.
Of werkelijk deze blik in zijn vaders leven hem zoo ontredderd had of dat zijn miserabel gevoel reeds de voorbode was van zijn ziekte valt moeilijk uit te maken. Een feit is 't dat hij eenige dagen later ernstig ziek werd, longontsteking, die in pleuris ontaardde. Wekenlang zweefde hij tusschen leven en dood en toen hij bijkrabbelde schreef de dokter hem een maandenlange rust voor, eerst in een sanatorium in het Gooi, later in Zwitserland. Gedurende deze rust hervond hij zichzelf. De avondjes en diners lagen eensklaps heel ver weg, het practische werk aan de rechtbank verbleekte tot iets onwerkelijks.
In de eenzaamheid van de bergen hervond hij het koele genot van werken. In dat jaar schreef hij zijn boek over ‘De positie van het natuurlijke kind’,
| |
| |
waarover zooveel stof is opgewaaid. Naast de groote waardeering voor zijn glashelder betoog en zijn vaste lijn van denken, oogstte hij de algemeene verontwaardiging van het jonge geslacht, dat zijn pionierswerk voor jaren vertraagd zag door dit knappe boek van den behoudzuchtigen van Ruttenvelde. Hij ontving verontwaardigde brieven van jonge studenten, zelfs van de presidente van de Vereeniging tot Vrouwenbescherming, een grijze dame, die zijn moeder had kunnen zijn. Hij legde ze glimlachend ter zijde. Hij voelde zijn plicht te hebben gedaan. In zijn eentje, op zijn ligstoel uitgestrekt, turend naar de blauwe besneeuwde bergen, vierde hij het afscheid van zijn jeugd. Thans zou hij den rijperen leeftijd betreden. Het was een zelfbewust en tevreden gezicht, dat de toekomst instaarde, het gezicht van een man, die succes heeft gehad in 't leven en met vertrouwen naar het komende kijkt. Er gingen geruchten, die zelfs hem in zijn verbanning bereikten, dat men erover had gedacht hem de portefeuille van justitie in 't zakenkabinet, dat destijds gevormd werd, aan te bieden. Dit plan werd door de politieke troebelen van die dagen niet verwezenlijkt.
Bij zijn weerkeer in U. coupeerde hij zooveel mogelijk elk gezellig verkeer. Hij vestigde zich onder voorwendsel van gezondheidsredenen in een hôtelletje, gelegen buiten de gemeente, waar hij als rechter werkzaam was, op een kwartier afstand van den zoom der stad.
|
|