Narrenwijsheid en ander onkruid(1961)–J.C. van Schagen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Vertikaal 1 voor Pierre Kemp er is deze middag een wonderlijk licht elk ding is nu blijkbaar van groot gewicht ieder ding werd onmerkbaar oneindig diep ik wist dit eerst niet misschien dat ik sliep elk ding is nu duidelijk uitverkoren ik mag dit vooral niet verstoren dit volkomen sublieme dromen ik wil nu ook maar stil blijven staan ik mag niet meer bewegen het heeft geen zin meer dat verder gaan ik had er allang iets tegen maar nu het dan eindelijk ontdekt is dat elk ding in zichzelf volstrekt is maar stil oneindig in zijn eigen zegen nu doe ik afstand van alle wegen nu zou een verder zoeken alleen maar lomp zijn bovendien zou het doodgewoon stomp zijn het is niet meer nodig volmaakt overbodig ik kan nu beter niets meer doen dan enkel wezen een klein visioen daar waar ik net toevallig was in dit waterglas [pagina 160] [p. 160] 2 ik moet nu volkomen stil zijn ik moet nu dood van wil zijn dat het sneeuwen beginne dat nu het losgekomene zich bezinne en zachtjes dale tot het ten bodem verzonkene het voor goed verdronkene dat niet meer verroert op mijn zeebodem slaap staan zal de leegte staan zal ik niets waterzuil zuiver doorzichtig tijdloos volstrekt evenwichtig zal ik alleen nog luisterend zijn naar wie daar dood en fluisterend zijn in mijn modderbodem slaap wie roept me? [pagina 161] [p. 161] 3 voor Willem Kloos ik ben een grot in 't diepst van mijn vernemen een grot van bijna zwart geruis van niet aflatend donker zwemen dat om- en omgaat in mijn huis het is mijn bloed dat duizendjarig eeuwig bloed dat bloed waarom ik aldoor luisteren moet hoe het zijn omgang doet zijn omgang doet er slaapt een groot geheim onder mijn puin en gruis het is niet moeilijk introvert te zijn met deze stage maning in het oor met deze vreemde zoete pijn waar ik aan toebehoor aan toebehoor ik geloof dat ik alleen besta daarvoor dat ik moet leven enkel om dit eind-loos telefoneren langs een verborgen lijn waarvan ik ééns de zin zal leren er wordt mij dag en nacht iets aangezegd ik kan de hoorn niet vinden iemand heeft hem weggelegd maar het houdt aan het blijft maar roepen van onnoemlijk ver het komt misschien wel van een verre ster ik kan ik mag ik wil die telefoon niet laten gaan ik blijf maar staan ik blijf maar staan ik mag hier nimmermeer vandaan van dit aanhoudend stil herinnerend vragen dit plagen dat mij zo volkomen bindt als wel het klagen van de wind er moet een woord zijn en ik wacht een nacht [pagina 162] [p. 162] dat ik de toegang vind eens komt het en dan breekt het vlies dat ons nu scheidt en bindt dan opent zich het groot verlies dat alle onrust overwint en ben ik weer een kind [pagina 163] [p. 163] 4 het is niet dat ik een Pierrot ben maar nu er zoveel witte papieren dalen nu is het of ik me als zodanig herken of het me langzamerhand tot een domino gaat bepalen het is zo ook wel een passend figuur deze zuivere wade ontmoet een behoef er zijn nu wel dingen die ik voor de eerste maal proef toch wou ik soms dat het maar ophield met regenen want als dat zo doorgaat dat papieren zegenen zal ik discreet verdwijnen op den duur ik kan dit gaandeweg vervagen van mijn contouren nu niet al te lang meer verdragen het is wel aangenaam dat wijde witte wezen om je heen dit stil beleefde sneeuwen maar het voelt soms ook wel erg alleen ik ga zo dadelijk geeuwen want ik word zo zachtelijk helemaal overdrachtelijk een Pierrot is eigenlijk puur literatuur ik droomde vannacht van een afgrond die allemaal witte papieren verslond een brullend vuur wie heeft er een lucifertje? [pagina 164] [p. 164] 5 toen ik een jongen was werd ik mijn lichaam me bewust en ik ging graag in zee om het gewaar te wezen aan de volkomen goedheid van het water toen ik een man was werd ik mijn denken me bewust ik bouwde hoge torens ik schreef de grote figuren in het zand en ik heb de zeven gezichten gezien nu ik oud ben word ik mijn skelet me bewust ik luister naar zijn kraken ik laat het exerceren op de maat en het gehoorzaamt met ironisch grijnzen [pagina 165] [p. 165] 6 elke nacht word ik wakker op hetzelfde uur dan wordt het mij voorgelezen in groot formaat ernstig en met nadruk leest mijn hart het voor maar ik luister niet ik pak een krant en overweeg de koersen ik zet de poppetjes op en laat ze dansen kasavoeboe en loemoemba chroestjow en ike de gaulle en ferhat abbas verwoerd - ik sla hen aandachtig gade of wel ik grijp een boek en ik verlies mij in zijn straten soms neem ik een stuk wit papier en ik beschrijf het met mijn tekens het is aleens wat of ik doe ik luister niet en ben weer gauw gewoon beschaafd en rustig en voor het oog vergeten dat het weer werd voorgelezen ernstig en met nadruk in groot formaat mijn doodvonnis [pagina 166] [p. 166] 7 een snaar zijn die wacht wat komt soms even zacht wat bromt en weer verstomt een vlaggelijn die zachtjes klist aan een mast een vast en monoloog betoog dat niemand mist dat nergens past en maar eenzelvig ebt en wast een roerloos een onhoorbaar onverstoorbaar een door eeuwen droom verloren constant boren dat uiteindelijk zich vindt in wit [pagina 167] [p. 167] 8 in het huis is de kamer in de kamer is het bed in het bed is ik ik is heel stil ik ademt zachtjes ik hoeft niets ik is alles is ik is is-vis in is-water Vorige Volgende