| |
| |
| |
Mgr. F.P. van de Burgt.
Op het woord van Uwe Doorl. Hoogw. heb ik de taak op mij genomen, bij deze lijkbaar een woord van herinnering, een woord van hulde, een bede uit te spreken. Naar zede en recht richt ik dat woord tot u. Tot wien toch kan ik mij met meer recht en met meer vertrouwen richten dan tot u, die de van God gegeven, de door God gewijde vertegenwoordiger zijt van het verleden, het heden, de toekomst van dit aartsbisdom van St. Willibrord.
Dat verleden, dat heden, die toekomst rijzen bij deze lijkbaar voor ons op.
Toen deze doode voor nu bijna vijftig jaren den last van het priesterschap op zijn schouders nam en met dien last van het priesterschap ook den last van het leeraarsambt, dien hij hier op aarde niet meer zou neerleggen, toen was de Kerk der Nederlanden, toen was met name de Kerk in dit aartsbisdom nog in den toestand, die haar, volgens den bekenden gedenkpenning, op het dochterken van Jairus gelijken deed. Van de kerkelijke regeer- en bestuurs-orde het noodzakelijke en onontbeerlijke. Van den glans en den gloed der hiërarchie geen spoor. De Kerk verkeerde in den staat van zending. De aloude Moeder dezer Christenheid als vreemde onder vreemden. Hier geen eigen seminarie voor de hoogere opleiding tot het priesterschap. Een schoone gastvrijheid, gegeven en genoten op het seminarie te Warmond, dat alleen reeds daarom onzen dank en onze hulde verdient. Een andere gastvrijheid, nu te Kuilenburg, waar de vaderen der Sociëteit van Jesus eindelijk in vredige rust hun grootsche werkkracht aan de jongere kweekelingen mochten wijden. Maar toch altijd
| |
| |
gastvrijheid, toch altijd noodhulp, toch niet het eigen huis. Zoo was het in deze gewesten op elk gebied: de kerkgebouwen arm en laag. De heerlijke nabeeldingen der Kerk in het levend menschenleven, de kerkelijke genoot- en broederschappen minder bekend, minder gezocht. Geen kloosters, geen geestelijke huizen. Geen scholen, verlicht en verwarmd door den Heiligen Geest, den Geest, den Trooster. En bovenal in dezen armen wijngaard, den wijngaard van den kleinen man, geen arbeiders, geen schare van priesters, die de ranken leidde en verzorgde en de vruchten kweekte voor des Heeren heiligen oogst.
Het heden.
Wij kennen het. Overal bloeit krachtig en machtig het katholieke leven. De bisschoppelijke hiërarchie is onze rots van vastheid, tevens de rots, waaruit voor ons het levend water stroomt. Door haar werd weder de schoone en majestueuze orde der Kerk in alle geledingen openbaar. Het katholiek gemeenschapsleven in al zijn vormen bloeit en straalt. De offervaardigheid in al haar rijkdom is de hartslag en het levensbloed van de gemeenten. De scholen rijzen op en bewaren, beschermen, hervormen het volk. En bovenal het Seminarie, het Groot-Seminarie. de kweekschool van het regale Sacerdotium, het koninklijk priesterdom, dat de lammeren en de schapen met herderlijke trouw en met herderlijke liefde moet leiden en voeden, dat Seminarie is gevestigd en bevestigd, en naar den hoogepriesterlijken wil van zijn Stichter blijft het getrouw aan de eere Gods en eert het zijn grooten Patroon.
De toekomst.
Monseigneur, zij staat voor u, zij omgeeft u. Zij staat voor u in de schaar van jongeren, die deze lijkbaar omgeeft: sicut novellae olivarum: als jonge olijven, vol van levenssappen, vol van levensvaag. Als jonge olijven - helaas, niet in circuitu mensac, om den disch van vreugde en van vrede, dien, naar den koninklijken psalm, de Vader spreidt. Helaas, met het hart vol weemoed en droefheid staan zij om het aardsche hulsel van hem die hen tot de werklieden en de bereiders en de herders der toekomst
| |
| |
vormen bleef. De toekomst, zij staat voor u ook in ons, aan wie God de genade gaf, te arbeiden te Zijner eere, en de gunst verleent nog te arbeiden op dezen dag, opdat wij blijven planten en kweeken en besproeien, terwijl Hij, de Almachtige, Zijn wasdom geeft.
Verleden, heden, toekomst.
In dit verleden heeft deze doode gearbeid, gezweet, gezwoegd. Geheel zijn jonge kracht heeft hij gegeven, om voor dit aartsbisdom te zijn wat hij wezen kon. Ernstige, strenge, inspannende studie heeft hij zichzelven opgelegd. Op menig gebied van het weten heeft hij zich moeten bewegen, met ijverige zorg en met zorgvuldigen ijver. Geen enkele wetenschap heeft hij gezocht om haar-zelve, allen om zijn leeraarsambt allen om zijn plicht.
In het heden, ja vooral in het heden, straalt waarlijk zijn werkzaamheid. Hij heeft dit Seminarie mede gesticht door zijn wetenschap en zijn vroomheid. Hij heeft den ordelijken gang van ons kerkelijk leven door zijn geschriften en zijn tallooze, altijd welgewikte raadgevingen geleid. Hij heeft den luister van het huis des Heeren en zijn schoonheid, die zich openbaart in gemeenschappelijk gebed en gemeenschappelijke oefening, van ganscher harte liefgehad. Hij heeft geleerd door zijn woord en gepredikt door zijn daad. Hij heeft zijn aartsbisschoppen ter zijde gestaan met wijsheid en met dien hoogen geest van toewijding. die de dagelijksche gehoorzaamheid heldhaftig maakt. En toen in den loop der jaren deze aartsbisschoppelijke zetel tot twee maal was verweduwd en verweesd, toen heeft hij de hoogheid van dien stoel hoog gehouden en voor deze Kerk getoond een hart vol van liefde en vol van trouw.
Wat hij voor de toekomst heeft gewrocht, hoe hij aan die toekomst heeft medegearbeid, dat, Monseigneur, dat getuigen wij. Wij de ouderen, - zoo wij mannen zijn, wij danken het aan dezen man. Niet het minst, neen, waarlijk niet het minst, omdat de school van het leven ons heeft doen waardeeren en eeren wat onze ongeschoolde jeugd niet had gekend en erkend. Dat getuigen ook de jongeren, zij zullen, zij kunnen, zij moeten dit erkennen, als eenmaal
| |
| |
hun oog heeft geleerd door al het kleine van den dag het hooge en smettelooze karakter te erkennen van dezen grooten arbeider Gods.
Een groote arbeider Gods.
De majesteit van den dood vordert en gebiedt waarachtige getuigenis. Welnu, de getuigenis zij klaar en vroom: deze doode behoorde niet tot hen die, met het genie der regeerders toegerust, een nieuwe orde van dingen scheppen; behoorde niet tot de onvergelijkelijke wijzen, uit wier mond de woorden komen, die als vaste sterren aan het menschelijk weten staan. Maar naast die verhevenheid, die weergalooze verhevenheid staat de grootheid, en over verhevenheid en grootheid beiden werpt de goedheid haar zachten, ondoofbaren glans.
Deze doode was waarlijk een groote arbeider Gods. Geheel zijn leven is een onafgebroken arbeid geweest. Het langste, het zwaarste, het heetste gedeelte van elk etmaal heeft hij gewijd aan den arbeid ter eere Gods. Een arbeid, die zich bewoog op allerlei persoonlijk en zakelijk gebied, die eigen heiliging nastreefde, om door eigen heiliging anderen te geleiden op den weg der heiligheid. Met en door den arbeid heeft hij zijn plaats gewonnen en veroverd in de rij van hen, die als de keurhelden onzer kerkelijke historie zullen worden geroemd. Aan hen behoort een plaats onder de hernieuwers en vermeerders van de Kerk van Utrecht, die de eeuwige God bescherme, beware en zegene in aller eeuwen eeuwigheid!
Groot en goed. Deze man bezat een eenvoud, die bij zooveel scherpzinnigheid verbazing wekken kon. Een eenvoud, die toch echt was, daar zij nooit van een zelfzuchtig streven werd vergezeld. Voeg daarbij een deege degelijkheid in weten en in doen. Daarbij de goedheid, van welke ik reeds gewaagde; een goedheid van de mannelijke soort. Een goedheid, die zich uitstrekte over alles en allen, die vriendelijk was voor grooten en kleinen, die, aan de jeugd haar spelen gunde en aan het kind vreugde te genieten gaf. Een goedheid, die soms in ongeduld kon overgaan, als de goede bedoeling niet op eens werd begrepen of de
| |
| |
meeningen tegen elkaar opkrulden als de golven onder den zwierenden wind. Maar toch altijd in den schoonen en heerlijken zin goed, goed in merg en been. Goed vooral voor zijn leerlingen, vol van zorg en vol van ijver, altijd ijverend en zorgend voor het juiste gebod en zijn vervulling. En toch steeds mild met lof, waar lof kon worden gegeven. Maar ook niet spaarzaam met vermaning en bestraffing, waar voor beiden of een van beiden plaats was en de plicht den weg wees. Gestreng voor zichzelven van den beginne en juist daardoòr in staat tegenover anderen te toonen hoe hij het woord des Heilands had nagestreefd: ‘Leert van mij, dat Ik zacht ben en nederig van hart.’
Zeker, wij, die nu in het licht des doods het groote en goede in hem loven en Gode danken voor wat Hij ons gaf in dezen man, wij hebben, toen hij onder ons en voor ons en met ons arbeidde, ook zijn gebreken gezien. Dat is de aardsche wet van dit aardsche leven. Zoo lang wij niet door schade en schande onze gebreken en onze zonden hebben leeren kennen, meenen wij bij anderen vooral de gebreken te moeten zien. En toch, wat maken deze gebreken? Als de mijnwerker den diamant losmaakt uit de aarde, dan is hij de onooglijke steen, het licht verborgen in kwarts en oer. Maar als straks de groote kunstenaar, het door God geleide leven, den steen heeft gezuiverd en geslepen, dan straalt hij als de lichtende, het licht verlichtende diamant.
Zoo spreken wij.
En wat, wat zegt de eeuwige, de vlekkelooze God? Wat zegt de Rechter hoog gezeten, tot Wien wij geen andere bede kunnen verheffen dan deze: God der gerechtigheden, toon Uw barmhartigheid!
Het antwoord Gods lees ik in den dag van zijn dood.
Het was de heerlijke dag, waarop de Kerk de Hemelvaart des Heeren herdenkt.
In den morgen had de zalige doode het jubileerend woord der Kerk herhaald: Ascendeus in altum, captivam duxit captivitatem, Alleluja!
| |
| |
En in den avond kwam de Heer, die door Zijn dood, Zijn opstanding, Zijn hemelvaart ons vrijmaakte van den eeuwigen dood. En de Heer maakte Zijn dienaar vrij van de gevangenis der sterfelijkheid. En Hij legde zijn getrouwen knecht het woord in het hart, dat Hij, de Heer, zonder beeld, palam locutus, heeft gesproken, en dat Hij ons het recht gaf na te spreken: Vado ad Patrem, Ik ga tot den Vader, Alleluja.
Tot den Vader! Als er van de smetten dezer gevangenisschap nog iets aan dezen dienaar Gods hangt, dan bidden wij tot den Vader. Onze Vader die in de hemelen zijt, Wiens naam zij geheiligd, Wiens wil geschiede op de aarde als in den hemel, vergeef zijn schuld gelijk hij zoo dikwijls onze schuld heeft vergeven, en vereenig ons allen met hem in Uwen hemel. Onze Vader, die in de hemelen zijt - Amen!
|
|