| |
| |
| |
Z.D.H. Mgr. Henricus van Beek.
De Doorluchtige Kerkvoogd, om wiens lijkbaar wij hier geschaard staan, heeft in de laatste dagen van zijn leven tot zijn getrouwen Vriend en Vicaris gezegd: ‘Zorg, dat ik na mijn dood niet bepreekt worde!’ Het woord teekent te juist, is te vol van karakter om het hier niet te vermelden. Geen preek: geen rede in de Kerk, die niets anders dan een lofrede kan zijn; in de Kerk niets anders dan het gebed, het gebed tot den God van rechtvaardigheid en genade. Het woord geeft, den groeten Bisschop terug in zijn ernstige nederigheid, maar ook in zijn eerbiedig en tevens hoog bewustzijn van de waardigheid der Kerk, de heilige woonstede Gods.
Het verklaart tevens, waarom ik het waag van deze plaats een woord tot U te richten. Zonder een laatsten afscheidsgroet mogen wij hem niet laten heengaan, die de trouwe Zoon is geweest onzer ééne en heilige Moeder, de waardige Bisschop der hem toevertrouwde Kerk, de beminde herder der gemeente, die hij moest verlaten, de gevierde leeraar van dat Hageveld, dat nog roem van hem ontleende, waar het reeds straalde van hoogen en heiligen roem; hem, die de kroon was zijner geestelijkheid, de kracht, de wijsheid, de troost, de vreugde zijner geloovigen, die is en blijven zal een van de schoonste en reinste namen in het geschiedboek der Kerk van Nederland.
Wij mogen hem niet laten heengaan zonder nog eenmaal zijn beeld voor onzen geest te hebben doen herleven; wanneer verrijst zulk een beeld in zijn geheel en in al zijn trekken beter en levendiger, dan aan den rand des grafs dan in het licht des doods?
Voorzeker, niet iedere herinnering is bestand tegen dat
| |
| |
schelle, wreede licht. Maar het leven van Mgr. Henricus van Beek is zoo rein en zoo vlekkeloos, als de zilveren beek die zijn wapenschild vertoonde, door geen hartstocht uit de diepte opgerezen besmeurd, door geen storm beroerd. ‘Leniter Perfluit’ was zijn leuze; Leniter Fluxit kan men zeggen van zijn levensloop. Zijn geschiedenis weerkaatst niets anders dan een welgevorderde ontwikkeling, een statigen harmonieuzen gang, die steeds hooger rijzend, tot het hoogste voerend, niets anders schijnt te volgen dan zijn natuurlijken weg, te bereiken dan zijn natuurlijk doel. Een ijverig student, een waardig priester, een kapelaan wiens degelijke bekwaamheid en liefdevolle ijver hem te 's-Gravenbage doen achten, vereeren, beminnen vooral: een Regent van Hageveld, die als dienaar Gods de hem toevertrouwde jongeren geleidt met oorspronkelijke wijsheid, beminnelijke kracht, met een geestdrift, die bemoedigt, verheft, bezielt; een pastoor en deken, die in Sint Bavoos stad over jong en oud, voor rijk en arm een Vader is, een man van goeden raad en teedere liefde, die straks door Paus en Koning met eere overladen, door zijn Bisschop als Vicaris-Generaal aan zijne zijde geplaatst, altijd en overal de man blijft van allen, voor allen toegankelijk, allen dragende in zijn hart.
Eindelijk, een Bisschop van Breda.
‘Leniter Perfluit’. Indien de leuze een profecie ware geweest, dan zou het als een wonder kunnen gelden met wat treffende juistheid zij aantoonde hoe natuurlijk, hoe ongedrongen, hoe onmerkbaar deze Bisschop geheel uw Bisschop geworden is. Hij kwam niet als een, die komt uit een andere omgeving, uit een in zede en geaardheid verschillend gewest, hij kwam als een die altijd de uwe was geweest. Uw hart ging uit tot hem en het was alsof hij u altijd in zijn hart had gedragen. De stroomen ontmoeten elkander en vloeien te saâm, wie weet nog of deze stroom uit het Zuiden, gene uit het Noorden kwam? Statig en kalm en vredig vervolgt de ééne stroom zijn weg, het stralend beeld des hemels met zich dragend in zijn zilveren vloed.
| |
| |
Hoe heeft hij in woord en daad getoond alles voor u te zijn! Zijn herderlijke brieven hebben U in de waardigste taal over de hoogste en heiligste belangen onderhouden, U gesticht door verheven vroomheid. U gesticht door de levende taal des geloofs. Het getal der parochiën heeft hij door de stichting van nieuwe gemeenten vermeerderd, voor de armen en lijdenden heeft hij een oord ter hulpe geopend in dat Sint-Elisabeths-Gesticht vanwaar die dochters der H. Liefde zijn uitgegaan, die zijn lijdens- en stervenssponde hebben gespreid. En zoolang binnen de muren van den IJpelaar zal worden geleerd en gebeden, zoolang onder de oude boornen een jong geslacht zal worden opgevoed en gevormd tot den goeden strijd, den strijd den heiligen, zoolang zal de naam van Mgr. Henricus van Beek, vernieuwer en Stichter van Bredaas Seminarie met eerbied en liefde worden genoemd. In de harten der jeugd blijft hij leven en wat leeft in die harten sterft nimmer meer!
Leniter Perfluit-Leniter Fluxit! Wij hadden zoo gehoopt dat het tegenwoordige nog lang blijven zou. Maar de eeuwige God, de Vader van Onzen Heer Jesus Christus den Bisschop onzer zielen, heeft zijn Bisschop tot zich geroepen: wij treuren, maar wij murmureeren niet. Dit kalme, goede en schoone leven is in folterend en zieldoorvlijmend lijden ten einde gegaan. Geweldige smarten zijn gekomen, pijnen waarvan geene ruste was. Maar de vrede is neêrgedaald, de vrede des Heeren door den dood.
Leniter Fluxit. Indien wij het geheim zoeken van dit leven vol rustige waardigheid, vol klaren ernst en heiligen, schoonen vrede, dan ontdekken wij het in de afwezigheid van alle zelfzucht, die de sprekende trek was in dezen man. Hij, uw gezaligde Bisschop, heeft nooit zich zelven behoeven te vergeten, daar hij nooit aan zich zelven heeft gedacht. Hij heeft nooit iets voor zich zelven begeerd, nooit iets voor zich zelven gezocht. Een man van buitengewone gaven des geestes; op geen enkel gebied van het menschelijk weten een vreemdeling; van de zorg, de
| |
| |
veeleischende zorg des bestuurs verademing zoekende in den omgang met de verhevenste geesten van ouderen en nieuweren tijd; van de wetenschap der groote godgeleerden doorvoed; in de wijsheid der Vaderen doorkneed; met het H. Woord Gods, door studie, door overweging en gebed vertrouwd, heeft hij nooit willen uitblinken boven anderen, heeft hij nooit schijn of schittering van glorie nagestreefd.
De menschelijke ijdelheid had geen vat op hem en de bescheidenheid, die geheel echt moet zijn op straffe van de hespottelijkste aller vermommingen te worden, was bij hem louter als het in vuur gelouterde goud. Eerzucht heeft hij niet gehad, slechts ééne, die om alles te doen en alles te zijn wat stemde met den wil van zijn God. Zoo is het hem mogelijk geweest alle waardigheden te dragen, als waren zij hem aangeboren, ze te dragen in heilige vreeze, maar zonder zweem van aarzeling. Zoo heeft hij, die ook in het gewone leven alles voor allen was, die allen toeliet, allen ontving, voor allen, een woord had, die in gulle openhartigheid allen ophief tot zijn hoogte, toch aan grooten en kleinen een eerbied weten in te boezemen, die niets had van vreeze, en toch waarachtige eerbied bleef. Zoo heeft hij zich getoond aan ons allen: een man vol van eenvoud, zich zelve steeds vergetend en toch een waarachtig heerscher over de zielen, meer een heerscher die het Apostolische woord verwerkelijkte van het koninklijke priesterschap.
Gij gevoelt het, en meer dan gij ben ik van dat gevoel doordrongen: het beschrijven van dit beeld vergt beter kracht en hooger taal. Gij vergunt mij dan dat ik zijn beeld afwerke en voltooie met het woord dier eerste vaderen, die hij ook als de trouwe gezellen zijner gedachten heeft vereerd en liefgehad. Als priester heeft hij de hooge lessen gevolgd van den heiligen Polycarpus, den Leerling van den Apostel der Liefde, die aan het hart des Zaligmakers had gerust: ‘de priester zij tot medelijden vaardig, barmhartig jegens allen: hij voere de dwalenden terug, hij bezoeke alle zwakken, de weduwen, de weezen, de armen verlate hij niet; hij zij altijd bezorgd voor het goede
| |
| |
bij God en de menschen; hij zij vreemd aan allen toorn, wars van aanneming der personen en onrechtvaardig oordeel; hij zij niet haastig in het gelooven van wat tegen anderen gaat, hij zij niet streng in het oordeel, wetende dat wij allen schuldig aan zonden zijn.’
Hooger eischen nog heeft deze priester vervuld, toen de genade en de last der bisschoppelijke waardigheid op zijn schouderen zijn gelegd. Ik mag hem noemen als een, die vervuld heeft wat St. Ignatius van Antiochië, de drager Gods. van dienzelfden Polycarpus van Smyrna vorderde: ‘Ik smeek u bij de genade, waarmede Gij bekleed zijt, versnel uw gang, vermaan allen, dat zij zich zaligen. Verdedig uwe kerk in alle zorgen; handhaaf de eenheid, er is niets hoogers. Verdraag allen, zooals de Heer u verdraagt, duld allen in liefde. Volhard zonder ophouden in het gebed, vraag steeds om meerder wijsheid, spreek tot een iegelijk naar de ordening Gods, draag aller last als een volmaakte strijder...... Neem toe in ijver; overweeg de teekenen des tijds.’ Geeft het lijden, jaren lang met heldhaftig zwijgen gedragen ons niet het volle recht te zeggen dat hij ook dat diepe en verheven woord van christelijke wijsheid heeft verwerkelijkt: ‘Wees vast als een aambeeld, dat geslagen wordt. Het past een goeden athleet geslagen te worden en te zegepralen?’ Maar ook dat andere woord wordt aan hem bewaarheid: ubi plus laboris ibi magnum lucrum ‘hoe harder arbeid, hoe hooger loon!’
Het loon is hem geworden; wij roemen hem als eenmaal de H. Ignatius den Bisschop der kerk van Philadelphia in Azië roemde: ‘dezen bisschop hebben wij gekend als eenen, die niet van zich zelven noch door de menschen noch door ijdele glorie, het ambt had genomen van de kerk te bestieren, maar die het ontving door de liefde van onzen Vader en van Onzen Heer Jezus Christus.... Daarom roemen wij zalig zijn vromen geest, dien kennende van deugden versierd, in deugden volmaakt: et immobilitatem ejus ac lenitatem, en zijn vastheid en zijn zachtheid gelijk aan de goedertierenheid van den eeuwigen God.’ En in een woord alle trekken verzamelend, allen lof te samen
| |
| |
vattend, het beeld der vereeniging voltooiend, zien wij hem als een anderen Ozosimus van Ephese door denzelfden grooten Oudvader geprezen: vir inenarrabilis caritatis, een man van onvertaalbare liefde vol.
Benedictus qui gratia sua nos talem episcopum possedere dignatus est. Ziedaar het woord, dat op ons aller lippen komt, uit ons aller harten stijgt, nu nog eens zijn beeld voor ons verrijst: Gezegend zij de God, die ons het bezit van zulk een bisschop waardig heeft gekeurd. Zoo moogt gij spreken, gij geestelijkheid van dit bisdom, die, om in de taal dier groote Vaderen te besluiten, met uw bisschop in éénheid waart verbonden, ut chordae citharae als de snaren met de luit. In eenstemmig geloof, in eensgezinde liefde hebt gij - Jezus Christus bezongen. Zoo moogt gij spreken, gij geloovigen, die waarlijk het koor hebt gevormd, en in eendracht samenstemmend, naar Gods wijze in éene trouwe luisterend, als met éene stemme door Jezus Christus den Vader gezongen hebt,
Kan de dood dit lied verstommen, deze toonen van geloof en liefde doen zwijgen? Neen! Wat God aldus heeft vereenigd, kan ook de dood niet scheiden en onverbrekelijk is de band tusschen dezen Bisschop en zijne Kerk. Al is hij van ons heengegaan, zijn beeld blijft stralen, zijn nagedachtenis leeft. En wij, geen afscheidsgroet bieden wij hem, maar tot den eeuwigen God van gerechtigheid en genade brengen wij onze tranen en onze gebeden; het is het beste wat wij kunnen geven, het is het eenige wat hij heeft gevraagde. - O Heer, door woord en voorbeeld was Uw dienaar ons ten zegen, geef hem uw licht en uw leven in eeuwigheid!
|
|