[Vooraf]
Ik wensch aan U, mijne Vrienden, dezen bundel op te dragen.
Wat deze opdracht beteekent is gezegd in de twee woorden, die ik daarbij voegde. Zij moge U een bewijs zijn van de dankbare herinnering die Uwe vriendschap bij mij opwekt; zij zij ons een teeken van de trouwe maatschap, die ons blijft verbinden.
De hier bijeengebrachte stukken betreffen menschen en boeken uit den vreemde. Wij hebben te samen menigen tocht in den vreemde gedaan. Aan het ontstaan, den inhoud en de toon dezer opstellen zijn die tochten niet vreemd gebleven. Men kan over sommige zaken en over sommige personen niet spreken, zonder de plaats te kennen waar zij zijn geschied of waar zij hebben gearbeid. En juist de op zulke plaatsen gevoerde gesprekken en, natuurlijk, onbeslistc redetwisten laten gedachten achter en wekken beschouwingen op, die hoe ook bewerkt en vervormd altijd herkenbaar blijven.
Niet zonder reden vermoed ik dat Gij het een of ander als het Uwe herkennen zult. Stuk voor stuk en man voor man kan ik U daarvan de eere niet geven, maar zoo er aan dezen bundel eere is te behalen, dan deel ik die van harte met U.
Uw getrouwe maat.